18 De evangelieverkondiging onder de heidenen

Dit hoofdstuk is gebaseerd op Hand. 14 :1-26

Vanuit Antiochië in Pisidië begaven Paulus en Barnabas zich naar Iconium. In deze plaats begonnen zij, evenals in Antiochië, hun werk in de synagogen van hun eigen volk. Zij hadden opmerkelijk succes; “een grote menigte, zowel van Joden als van Grieken, kwam tot het geloof". Maar zowel in Iconium als in andere plaatsen waar de apostelen ar­beidden, „prikkelden en verbitterenden de Joden, die hun geen gehoor gaven, de zielen der heidenen tegen de broeders.”

De apostelen keerden zich echter niet van hun roeping af, want velen namen het evangelie van Christus aan. Oog in oog met tegenstand, afgunst en vooroordeel, zetten zij hun werk voort, „vrijmoedig sprekende in vertrouwen op de Here", en God “gaf getuigenis aan het woord Zij­ner genade, en deed tekenen en wonderen door hun handen geschie­den". Deze bewijzen van goddelijke bekrachtiging hadden een machtige invloed op hen wier geest voor overtuiging openstond, en het aantal van hen die zich tot het evangelie bekeerden, nam toe.

De toenemende populariteit van de door de apostelen verkondigde boodschap vervulde de ongelovige Joden met haat en nijd, en zij be­sloten onmiddellijk een einde aan het werk van Paulus en Barnabas te maken. Door middel van valse en overdreven berichten wisten zij de overheid vrees in te boezemen dat de gehele stad in gevaar ver­keerde en tot oproer werd aangezet. Zij gaven te kennen dat grote scharen zich bij de apostelen aansloten en deden het voorkomen dat dit plaatsvond met heimelijke en gevaarlijke bedoelingen.

Als gevolg van deze beschuldigingen werden de discipelen herhaal­delijk voor de overheid gebracht; maar hun verdediging was zo zuiver en vol inzicht, en hun verklaring van hetgeen zij leerden zo rust­gevend en begrijpelijk, dat zich een sterke invloed in hun voordeel deed gelden. Ofschoon de stadsbestuurders door de valse geruchten die ze over de apostelen hadden vernomen, bevooroordeeld waren, waagden zij het toch niet hen te veroordelen. Zij konden slechts tot de erkenning komen dat het onderwijs van Paulus en Barnabas ten doel had de mensen om te vormen tot deugdzame, ordelievende bur­gers van de maatschappij, en dat de zedelijke gedragingen en de goede orde in de stad zich verbeterden wanneer de door de apostelen onderwezen waarheden werden aanvaard.

Door de tegenstand die de discipelen ondervonden, verkreeg de boodschap der waarheid grote bekendheid. De Joden zagen dat hun pogingen om het werk van de nieuwe leraars te verijdelen slechts ten gevolge hadden dat het aantal gelovigen steeds toenam. „Maar er ontstond verdeeldheid onder het volk in de stad: sommigen waren voor de Joden, anderen voor de apostelen".

De Joden waren zo woedend over de wending die de zaak nam, dat ze besloten hun doel met geweld te bereiken. Zij wekten de laagste hartstochten van de onontwikkelde, luidruchtige menigte en slaagden er op deze wijze in een oproer te veroorzaken, dat zij aan de lering van de discipelen toeschreven. Door deze valse aanklacht hoopten zij voor de uitvoering van hun plan de medewerking van de stadsbestuurders te verkrijgen. Zij bepaalden dat de discipelen geen gelegenheid moesten hebben om zich te verdedigen en dat het gepeupel moest ingrijpen door Paulus en Barnabas te stenigen, om zo een eind aan hun arbeid te maken.

Vrienden van de apostelen, ofschoon ongelovigen, waarschuwden hen voor de boosaardige plannen van de Joden en drongen er bij hen op aan zich niet nodeloos aan de woede van de menigte bloot te stellen, maar hun leven in veiligheid te brengen.
Paulus en Barnabas verlieten daarop vrijwillig en in het geheim Iconium en lieten het aan de gelo­vigen over het werk voor een tijd alléén voort te zetten. Doch zij namen in geen geval voorgoed afscheid. Zij waren voornemens terug te keren zodra de opwinding was geluwd om dan het begonnen werk te vol­tooien.

Te allen tijde en in ieder land hebben de boodschappers van God bit­tere tegenstand ondervonden van degenen die weloverwogen verkozen om het licht van de hemel te verwerpen. Dikwijls hebben de vijanden van het evangelie door miskenning en leugen ogenschijnlijk gezege­vierd, doordat zij de deuren waardoor Gods boden toegang tot het volk konden verkrijgen, sloten. Maar deze deuren konden niet altijd geslo­ten blijven. En wanneer Gods dienstknechten na een zekere tijd terug­keerden om hun arbeid te hervatten, had de Here vaak machtig in hun voordeel gewerkt en het hun mogelijk gemaakt om, tot eer van Zijn naam, gedenkwaardige dingen tot stand te brengen.

Nadat zij door vervolging uit Iconium waren verdreven, begaven de apostelen zich naar Lystra en Derbe, in de landstreek Lycaonië. Deze steden waren grotendeels door een heidens, bijgelovig volk bewoond, maar er waren er enigen onder hen die de evangelieboodschap wilden horen en aannemen. De apostelen besloten in deze steden en in de om­liggende streek te arbeiden, in de hoop het vooroordeel en de ver­volging van de zijde der Joden te ontgaan.

Ofschoon er enige Joden in Lystra woonden, was er in de stad geen synagoge. Veel inwoners van Lystra oefenden hun godsdienst uit in een tempel die aan Jupiter was gewijd. Toen Paulus en Barnabas in de stad verschenen, en zij de inwoners van Lystra om zich heen verzamel­den en hun de eenvoudige waarheid van het evangelie verklaarden, probeerde velen deze leringen in verband te brengen met hun eigen bijgelovige verering van Jupiter.

De apostelen trachtten deze afgodendienaars de kennis van God de Schepper, en van Zijn Zoon, de Redder van het mensdom, bij te bren­gen. Allereerst richtten zij hun aandacht op de wonderbaarlijke werken van God — de zon, de maan en de sterren, de prachtige regelmaat van de steeds weerkerende jaargetijden, de machtige met sneeuw be­dekte bergen, de statige bomen en andere wisselende wonderen der natuur, die getuigen van een meesterschap dat het menselijk begrip te boven gaat.
Door deze werken van de Almachtige brachten de apos­telen de heidenen tot nadenken over de grote Heerser van het heelal. Na deze grondwaarheden aangaande de Schepper duidelijk te hebben gemaakt, vertelden de apostelen de mensen in Lystra van de Zoon van God, die vanuit de hemel op aarde kwam, omdat Hij de mensenkinderen liefhad. Zij spraken over Zijn leven en werken, Zijn verwerping door degenen die Hij kwam redden, Zijn verhoor en kruisiging, Zijn opstan­ding, en Zijn opvaren ten hemel om daar als Voorspraak van de mensen op te treden. Zo predikten Paulus en Barnabas in de Geest en de kracht van God het evangelie in Lystra.

Eens toen Paulus de mensen vertelde van Christus' werk als Heel­meester van de zieken en ellendigen, zag hij onder zijn toehoorders een lamme wiens ogen op hem waren gericht en die zijn woorden aannam en geloofde. Paulus' hart ging in medelijden uit naar deze on­gelukkige man, in wie hij iemand bespeurde die “geloof had om genezing te vinden". In tegenwoordigheid van de bijgelovige schare beval Paulus de kreupele recht op zijn voeten te staan. Tevoren was de lijder slechts in staat geweest een zittende houding aan te nemen. Maar nu gehoorzaamde hij ogenblikkelijk het bevel van Petrus, en voor het eerst van zijn leven stond hij op zijn voeten. Deze geloofsdaad ging met kracht gepaard, en deze kreupele “sprong overeind en liep heen en weer.”

“Toen de scharen zagen wat Paulus gedaan had, verhieven zij hun stem en zeiden in het Lycaonisch: De goden zijn, in mensengedaante, tot ons neergedaald". Deze bewering was in overeenstemming met één van hun overleveringen, volgens welke de goden zo nu en dan de aarde bezochten. Barnabas noemden zij vanwege zijn eerbiedwaardig voorkomen, zijn waardige houding en zijn welwillende gelaatsuitdrukking, Jupiter, de vader der goden.

Van Paulus dachten ze dat hij Mercurius was, “omdat hij het was, die het woord voerde", en ernstig, actief en welbespraakt, woorden van waarschuwing en vermaning tot hen richtte. De inwoners van Lystra verlangden ernaar om hun dankbaarheid te tonen en wisten de priester van Jupiter te bewegen de apostelen te eren. Deze “bracht stieren en kransen aan bij het poortgebouw en wilde met de scharen offeren".
Paulus en Barnabas, die afzondering en rust hadden gezocht, merkten van deze voorbereidingen niets. Spoedig ech­ter werd hun aandacht getrokken door het geluid van muziek en het geestdriftige gejuich van een grote volksmenigte die tot voor het huis was gekomen waar zij zich ophielden.

Toen de apostelen de oorzaak van dit bezoek en de hiermee gepaard gaande opgewondenheid begrepen, “scheurden zij hun mantels en sprongen naar voren onder de schare", in de hoop verdere handelin­gen te voorkomen. Met luid weerklinkende stem die zich boven het gejuich van de menig verhief, vroeg Paulus hun aandacht; en toen het rumoer plotseling verstomde, zei hij: „Mannen, wat doet gij daar? Ook wij zijn maar zwakke mensen zoals gij en verkondigen u, dat gij u van dit ijdel bedrijf moet bekeren tot de levende God, die de hemel, de aarde, de zee en al wat er in is gemaakt heeft.
Hij heeft ten tijde der geslachten, die achter ons liggen, alle volken op hun eigen wegen laten gaan, en toch heeft Hij Zich niet onbetuigd gelaten door wél te doen, door u van de hemel regen en vruchtbare tijden te geven en aan uw harten overvloed van spijs en vrolijkheid te schenken".

Niettegenstaande de apostelen uitdrukkelijk ontkenden dat zij goden waren, en ondanks de pogingen van Paulus om de gedachten van het volk te richten op de ware God als het enige Wezen dat verering toekomt, was het bijna niet mogelijk de heidenen van hun voornemen om een offerande aan te bieden, af te brengen. Zij geloofden zo vast dat deze mannen goden waren, en zij waren zo vol geestdrift, dat zij met tegenzin hun vergissing erkenden. Het verhaal zegt dat zij „ter­nauwernood" waren te weerhouden.

De inwoners van Lystra voerden aan dat zij met eigen ogen de wonderbaarlijke macht van de apostelen hadden gezien. Zij hadden gezien hoe een kreupele die nooit had kunnen gaan, zich nu in uitstekende gezondheid en kracht kon verheugen. Eerst na veel overredingskracht van de zijde van Paulus, en een zorgvuldige uiteenzetting betreffende de zending van hemzelf en Barnabas als afgezanten van de God des hemels en van Zijn Zoon, de grote Heelmeester, gelukte het om het volk van hun voornemen af te brengen.

De werkzaamheden van Paulus en Barnabas werden plotseling be­lemmerd door de boosaardigheid van zekere „Joden van Antiochië en Iconium", die bij het vernemen van het succes dat hel werk van de apostelen onder de Lycaoniërs had, besloten hadden hen na te gaan en hen te vervolgen. In Lystra aangekomen, gelukte het deze Joden spoedig het volk te vervullen met dezelfde bitterheid van geest die hun eigen gemoed in beweging bracht. Met misleidende en lasterlijke woorden werden zij die kortgeleden Paulus en Barnabas als goddelijke wezens beschouwden, tot de overtuiging gebracht dat de apostelen in werkelijk­heid slechter waren dan moordenaars, en de dood verdienden.

De teleurstelling die de inwoners van Lystra ondergingen doordat hun het voorrecht werd ontzegd om aan de apostelen een offer te brengen, bracht hen ertoe zich tegen Paulus en Barnabas te keren met een geestdrift, bijna even groot als die waarmee zij hen als goden hadden begroet. Opgehitst door de Joden, namen zij zich voor de apostelen met geweld aan te grijpen. De Joden drongen er bij hen op aan om Paulus geen gelegenheid tot spreken te geven, met de bewering dat, indien zij hem dit voorrecht verleenden, hij het volk zou betoveren.

Weldra werden de moorddadige plannen van de vijanden van het evan­gelie tot uitvoering gebracht. De inwoners van Lystra gaven zich over aan de invloed van het kwaad; een satanische woede maakte zich van hen meester, en zij grepen Paulus en stenigden hem meedogenloos. De apostel dacht dat zijn einde was gekomen. Het martelaarschap van Stefanus en de wrede rol die hij daar zelf in had gespeeld, Kwamen hem duidelijk voor de geest. Met kneuzingen overdekt en uitgeput door pijn, viel hij ter aarde, en de woedende scharen „sleepten hem de stad uit, menende, dat hij dood was".

In dit donkere uur van beproeving bleef de groep van gelovigen te Lystra, die door het werk van Paulus en Barnabas tot het geloof in Jezus was gekomen, trouw en standvastig. De redeloze tegenstand en de wrede vervolging van hun vijanden dienden slechts om het geloof van deze toegewijde broeders te versterken. En nu, in het aangezicht van gevaar en hoon, toonden zij hun trouw door het lichaam van hem die zij dood waanden, te omringen.

Hoe groot was hun verbazing toen de apostel midden in hun geklaag het hoofd ophief en, met de lof van God op de lippen, opstond. Voor de gelovigen gold dit onverwachte herstel van Gods dienstknecht als een wonder van goddelijke kracht, en het scheen 's Hemels zegel te drukken op hun verandering van levensovertuiging. Zij verheugden zich met onuitsprekelijke blijdschap, en prezen God met een hernieuwd geloof.

Onder hen die zich te Lystra hadden bekeerd en die ooggetuigen wa­ren van het lijden van Paulus, bevond zich iemand die later een uit­nemende werker voor Christus zou worden en die de beproevingen en de vreugden van het pionierswerk in moeilijke gebieden met de aposte­len zou delen. Dit was een jonge man, Timotheüs genaamd. Toen Pau­lus uit de stad werd gesleept, bevond deze jeugdige discipel zich onder de mensen die zich om het schijnbaar levenloze lichaam schaarden en die hem zagen opstaan, gewond en met bloed besmeurd, maar met lofprijzingen op de lippen omdat hij ter wille van Christus had mogen lijden.

De dag nadat Paulus werd gestenigd, vertrokken de apostelen naar Derbe, waar hun arbeid werd gezegend en waar vele zielen ertoe werden gebracht om Christus als Hun verlosser aan te nemen. Maar „toen zij aan die stad het evangelie verkondigd hadden en er verscheidene discipelen gemaakt hadden", voelden Paulus noch Barnabas zich bevredigd, bij de gedachte, het werk elders op te nemen zonder het geloof te versterken van de bekeerden die zij voor een tijd alleen hadden moeten laten in de plaatsen waar ze onlangs hadden gearbeid. En zo niet voor ge­vaar terugschrikkend, “keerden zij terug naar Lystra, Iconium en Antiochië, om de zielen der discipelen te versterken en hen te vermanen om te blijven bij het geloof".
Velen hadden de blijde tijdingen van het evangelie aanvaard en zodoende zichzelf aan schande en verzet bloot­gesteld. De apostelen probeerden deze in hun geloof te bevestigen, opdat het door hen verrichte werk in stand mocht blijven.

Als een belangrijke factor in de geestelijke groei van de nieuwbe­keerden, zorgden de apostelen ervoor hen met de waarborgen van de evangelische verordening te omringen. In alle steden van Lycaonië en Pisidië waar zich gelovigen bevonden, werden bijgevolg een aantal ge­meenten gesticht. In iedere gemeente werden ambtsdragers aange­steld, en gepaste orde en regelmaat werden vastgesteld voor de behan­deling van alle zaken die op het geestelijk welzijn van de gelovigen betrekking hadden.

Dit was in overeenstemming met het evangelische plan om allen die in Christus geloven, in één lichaam te verenigen, en Paulus droeg er zorg voor dit plan gedurende zijn gehele leraarsloopbaan te volgen. Degenen die door zijn arbeid tot het geloof in Christus, als hun Ver­losser, waren gekomen, werden te rechter tijd tot een gemeente ge­organiseerd. Zelfs als de gelovigen maar gering in aantal waren, ge­beurde dit. Op deze wijze werd de christenen geleerd elkaar te hel­pen, gedachtig aan de belofte: „Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden.” (Matth.18:20)

En Paulus vergat de op deze wijze tot stand gebrachte gemeenten niet. De zorg voor deze gemeenten drukte als een steeds zwaarder wor­dende last op zijn gemoed. Hoe klein een gezelschap ook mocht zijn, het was niettemin het voorwerp van zijn aanhoudende zorg. Teder waakte hij over de kleine gemeenten, in het bewustzijn dat zij bijzon­dere zorg nodig hadden, opdat de leden volkomen in de waarheid zou­den worden bevestigd en zouden leren ernstige, onzelfzuchtige pogin­gen aan te wenden voor degenen die hen omringden.

Bij al hun zendingswerkzaamheden streefden Paulus en Barnabas ernaar het voorbeeld van Christus te volgen door zichzelf op te offeren en gelovig en ernstig voor zielen te arbeiden. Omzichtig, ijverig en on­vermoeid gingen zij niet te rade bij begeerte of zelfzucht, maar met vrome bezorgdheid strooiden zij in voortdurende activiteit het zaad der waarheid uit. En bij het uitstrooien van het zaad zorgden de apos­telen ervoor om aan allen die op het evangelie bouwden, praktisch onderricht van onschatbare waarde te geven.
Deze ernstige, god­vruchtige geest maakte op de nieuwe discipelen een blijvende indruk en overtuigde hen van de belangrijkheid van de evangelieboodschap.

Wanneer veelbelovende en bekwame mannen, zoals Timotheüs, werden bekeerd, probeerden Paulus en Barnabas hen ernstig van de noodzake­lijkheid te overtuigen om in de wijngaard te arbeiden. En wanneer de apostelen naar een andere plaats gingen, faalde het geloof van deze mannen niet, maar het werd veeleer versterkt. Zij waren zorgvuldig onderricht in de wegen des Heren, en hun was geleerd hoe zij voor het heil van hun medemensen onzelfzuchtig, vurig en volhardend moesten arbeiden. Deze zorvuldige opleiding van nieuwe discipelen was een belangrijke factor in het opmerkelijk succes dat Paulus en Barnabas bij hun prediking in heidense landen vergezelde.

De eerste zendingsreis naderde snel haar einde. De apostelen droegen de nieuw georganiseerde gemeente op aan de Here en gingen naar Pamphylië, „en zij spraken het woord te Perge en trokken naar Attalia; en vandaar voeren zij naar Antiochië".
("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)