56 Patmos

Meer dan een halve eeuw was voorbijgegaan sinds de organisatie der christelijke kerk. Gedurende die tijd was de evangelieprediking zonder ophouden tegengewerkt. Haar vijanden waren nimmer verslapt in hun pogen en waren er ten slotte in geslaagd ook de keizer van Rome tegen de christenen op te zetten.

In de vreselijke vervolging die nu losbarstte, deed de apostel Johannes veel om het geloof van de gemeenteleden te bevestigen en te ver­sterken. Zijn getuigenis was zodanig, dat zijn vijanden het niet konden weerleggen, en het hielp zijn broeders om de beproevingen waardoor ze getroffen werden, moedig en getrouw onder de ogen te zien. Als het geloof van de christenen scheen te wankelen onder de felle tegen­stand die ze ontmoetten, bracht de oude, getrouwe dienstknecht van Jezus met macht en welsprekendheid de geschiedenis van de gekrui­sigde en opgestane Heiland opnieuw naar voren. Zijn geloof bleef standvastig, en van zijn lippen kwam steeds weer dezelfde blijde tijding:
“Hetgeen was van de beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aan­schouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens,..... hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u.” (1 Joh. 1:1-3)

Johannes werd heel oud. Hij was getuige van de verwoesting van Jeruzalem en van de ondergang van de statige tempel. Als laatste overlevende van de discipelen die nauw met de Heiland verbonden waren geweest, had zijn boodschap invloed in het bevestigen van het feit dat Jezus de Messias was, de Verlosser der wereld. Niemand kon twijfelen aan zijn oprechtheid, en door zijn leringen werden velen ertoe gebracht het ongeloof de rug toe te keren.

De Joodse leiders waren met bittere haat vervuld jegens Johannes vanwege zijn onwankelbare trouw aan de zaak van Christus. Ze ver­klaarden, dat alles wat ze tegen de christenen deden geen zin had, zo­lang het getuigenis van Johannes in de oren van het volk weerklonk. Om de wonderen en leringen van Jezus te doen vergeten, moest de stem van deze onbevreesde getuige het zwijgen worden opgelegd.
Bijgevolg werd Johannes naar Rome gebracht om op het punt van zijn geloof verhoord te worden. Voor de autoriteiten in deze stad werden de leerstellingen van de apostel in een verkeerd daglicht geplaatst. Valse getuigen beschuldigden hem van verderfelijke ketterijen. Door deze beschuldigingen hoopten zijn vijanden de dood van de discipel te bewerkstelligen.

Johannes verdedigde zich op duidelijke en overtuigende wijze, en zijn woorden waren zo vol eenvoud en kracht, dat de uitwerking ervan een overweldigend effect had. Zijn toehoorders waren verbaasd over zijn welsprekendheid en wijsheid. Maar hoe overtuigender zijn getuigenis was, des te groter werd de haat van zijn tegenstanders. Keizer Domitianus werd razend van woede. Hij kon de redenering van de getrouwe verdediger van Christus niet weerleggen, noch tegen de waarheid van zijn woorden ingaan. Toch was hij vastbesloten deze stem het zwijgen op te leggen.

Johannes werd in een ketel met kokende olie geworpen. Maar de Here spaarde het leven van Zijn getrouwe dienstknecht, zoals Hij de drie Hebreeërs bewaard had in de vurige oven. Toen de woorden werden gesproken:
“Zo vergaat het allen die geloven in de verleider, Jezus Christus van Nazareth", verklaarde Johannes:
“Mijn Meester onderwierp Zich aan alles wat satan en zijn engelen konden uitdenken om Hem te vernederen en te pijnigen. Hij gaf Zijn leven om de wereld te redden. Ik voel me vereerd, dat ik om Zijnentwil mag lijden. Ik ben een zwak, zondig mens. Christus was heilig, onschuldig, onbesmet. Hij deed geen zonde, en in Zijn mond werd geen bedrog gevonden.”
Deze woorden bleven niet zonder uitwerking, en Johannes werd uit de ketel gehaald door dezelfde mensen die hem erin gegooid hadden. Opnieuw werd de apostel door de vervolging getroffen. Op bevel van de keizer werd Johannes verbannen naar het eiland Patmos, veroordeeld “om het woord Gods en het getuigenis van Jezus Christus.” (Openb. 1:9) Hier, dachten zijn vijanden, zou zijn invloed niet langer merkbaar zijn, en zou hij ten slotte sterven door ontbering en ellende.

Patmos, een kaal, rotsachtig eilandje in de Egeïsche Zee, was door de Romeinse regering uitgekozen als verbanningsoord voor misdadigers. Maar voor Gods dienstknecht werd dit sombere oord de poort des hemels. Hier, afgesloten van de drukte van het leven, en van de arbeid van zijn vroegere jaren, had hij gemeenschap met God en Christus en met hemelse engelen, en van hen ontving hij aanwijzingen voor de gemeente in de toekomst. De gebeurtenissen die zouden plaatsvinden aan het einde der wereldgeschiedenis werden voor hem blootgelegd. En daar schreef hij de visioenen neer die hij van God ontving.

Toen zijn stem niet langer gehoord werd om te getuigen van Hem, die hij liefhad en diende, zouden de boodschappen die hij op deze kale rots ontving hun licht laten schijnen als een brandende lamp, en het vaste doel bekendmaken dat God met elk volk op deze aarde had.

Tussen de rotsen van het eiland Patmos onderhield Johannes gemeen­schap met zijn Maker. Hij overzag het leven dat achter hem lag, en bij de gedachte aan de zegeningen die hij ontvangen had, vulde vrede zijn ziel. Hij had geleefd als een christen, en kon vol geloof zeggen:
“Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven.” (1 Joh. 3:14) Met de keizer die hem verbannen had, was dit niet het geval. Deze kon alleen maar terugblikken op slagvelden en ruïnes, op verwoeste gezinnen, op schreiende weduwen en wezen, op de vrucht van zijn eerzuchtig ver­langen naar macht.

In dit afgezonderde oord kon Johannes meer dan vroeger een studie maken van de openbaringen van goddelijke macht, zoals deze ge­vonden worden in het boek der natuur en in de geïnspireerde boeken. Het was voor hem een genot om het werk der schepping te over­denken en de goddelijke Bouwmeester te bewonderen. Vroeger had­den zijn ogen zich verlustigd in de beboste heuvels, de groene dalen en de vruchtbare vlakten. Het was zijn lust geweest om in de schoon­heid der natuur de wijsheid en kunde van de Schepper te ontdekken. Hij was nu omringd door een omgeving die voor velen somber en on­aantrekkelijk zou schijnen. Maar voor Johannes was dit niet het geval. Al was de omgeving woest en verlaten, toch was de blauwe hemel boven zijn hoofd even schoon als de hemel boven zijn geliefd Jeruza­lem. In de woeste, scherpe rotsen, in de geheimzinnige diepten, in de schoonheid van het uitspansel las hij belangrijke lessen. Alles ver­kondigde Gods heerlijkheid en macht.

Overal om zich heen zag de apostel getuigen van de vloed die de aarde had bedekt, omdat haar inwoners het hadden gewaagd Gods wetten te schenden. De rotsen, die vanuit de diepte der aarde omhoog geperst waren door het losbreken der wateren, brachten de verschrik­kingen van Gods toorn levendig voor zijn geest. In de stem ,”van vele wateren" hoorde de apostel de stem van de Schepper.
De zee, opge­zweept door onweerstaanbare winden, was voor hem een voorstelling van de toorn van een beledigd God. De machtige golven, in voortdurende beweging, die door een onzichtbare hand binnen hun grenzen werden gehouden, spraken van de controle van een oneindige Macht. En daartegenover besefte hij de zwakheid en de dwaasheid van sterve­lingen die, hoewel ze stof zijn. zich verheffen in hun veronderstelde wijsheid en macht, en zich durven meten met de Heerser van het heelal, alsof God hun gelijke is. De rotsen herinneren hem aan Christus, de Rots zijner kracht, die hem de bescherming bood om zich onbevreesd te kunnen verbergen. Op het rotsachtige Patmos stegen de vurige gebeden op van de verbannen apostel, die een diep verlan­gen van de ziel naar God openbaarden.

De geschiedenis van Johannes is een treffend voorbeeld van de manier waarop God bejaarde werkers kan gebruiken. Toen Johannes naar het eiland Patmos werd verbannen, dachten velen, dat zijn werk gedaan was: een oude gebroken rietstengel die elk ogenblik ter aarde kon vallen. Maar de Here kon hem nog gebruiken. Al was hij ver verwijderd van zijn vroegere werkterrein, hij bleef toch getuigen van de waarheid. Zelfs op Patmos maakte hij vrienden en bekeerlingen. Hij bracht een blijde boodschap van een opgestane Heiland, die opgevaren was om te bemiddelen voor Zijn volk tot Hij zou wederkomen om hen tot Zich te nemen. Oud geworden in de dienst van zijn Heer, ontving Johannes meer mededelingen van de hemel dan in al de jaren van actieve arbeid voordien.

De diepste achting moet gekoesterd worden voor hen wier leven met het werk van God verbonden is. Deze bejaarde werkers stonden vast te midden van storm en beproeving. Ze mogen gebreken hebben, maar ze bezitten ook nog gaven die hen in staat stellen hun plaats in Gods werk in te nemen. Al zijn ze oud, en niet langer in staat om de zware lasten te torsen die jongere mannen kunnen en moeten dragen, toch is de raad die ze kunnen geven van de hoogste waarde. Ze mogen fouten hebben gemaakt, maar door hun falen hebben ze geleerd dwalingen en gevaren te vermijden. Zijn ze daarom niet ge­machtigd om wijze raad te geven?
Ze hebben beproevingen en stor­men doorstaan, en al hebben ze wat van hun vuur verloren, toch zet de Here hen niet terzijde. Hij geeft hen bijzondere genade en wijsheid.
Zij die hun Meester hebben gediend toen het werk moeilijk was, die armoede hebben doorstaan en getrouw bleven toen er weinigen kozen voor de waarheid, moeten geëerd en geëerbiedigd worden.

De Here wenst dat de jongere arbeiders wijsheid, kracht en wasdom verkrij­gen door omgang met deze getrouwe mannen. De jongere mannen moeten beseffen dat ze, door zulke werkers te bezitten, ten zeerste begunstigd zijn. Men moet ze een ereplaats in vergaderingen geven. Wanneer zij, die hun leven in de dienst van Christus hebben doorge­bracht, het einde van hun aardse dienst naderen, zal de Heilige Geest hen ertoe brengen om de ervaringen te verhalen die ze in het werk van God hebben gemaakt. Het verslag van Gods wonderbare weg met Zijn volk, van Zijn grote goedheid door hen uit beproevingen te verlossen, moet aan hen die jong zijn in het geloof, worden medegedeeld.
God wenst dat de oude en beproefde arbeiders zich op hun plaats bevinden, en hun deel zullen doen om mannen en vrouwen te redden die mee­gesleept worden door de machtige stroom van het kwade. Hij wil dat ze de wapenrusting dragen tot Hij zegt dat ze deze kunnen afleggen.

In de ervaring van de apostel Johannes tijdens de vervolging ligt een wonderbare les van bemoediging voor de christen. God verhindert de intriges van boze mensen niet, maar Hij leidt het zó, dat hun plannen ten goede werken voor hen die onder beproeving en strijd hun geloof en trouw behouden. Dikwijls doet de evangeliedienaar zijn werk onder stormen van vervolging, tegenstand en onrechtvaardige verwijten. In zulke tijden moet hij eraan denken, dat de ervaring die verkregen wordt in de oven van beproeving en verdrukking, de pijn waard Is die ze met zich brengt. Zo brengt God Zijn kinderen dichter tot Zich, opdat Hij hen hun zwakheid en Zijn kracht kan tonen. Hij leert hen dat ze op Hem moeten steunen. Zo bereidt Hij hen voor op onvoorziene gebeurtenissen, op het vervullen van posities van vertrouwen, en het bereiken van het grote doel waartoe ze hun krachten kregen.

In alle tijden zijn de door God aangewezen getuigen blootgesteld ge­weest aan smaad en vervolging ter wille van de waarheid. Jozef werd belasterd en vervolgd, omdat hij deugdzaam en eerlijk wilde blijven. David, de door God gekozen boodschapper, werd opgejaagd als een wild dier door zijn vijanden. Daniël werd in een leeuwenkuil ge­worpen, omdat hij trouw bleef aan zijn omgang met de hemel. Job verloor al zijn aardse bezittingen, en zelfs zijn gezondheid. Toch bleef hij oprecht, Jeremia kon niet weerhouden worden om de woorden te spreken die God hem had opgedragen. Zijn getuigenis maakte de koning en de vorsten zo razend, dat hij in een modderput werd geworpen.

Stefanus werd gestenigd omdat Hij Christus, en Die gekruisigd, ver­kondigde. Paulus werd gevangengezet, met stokken geslagen, gestenigd, en ten slotte ter dood gebracht, omdat hij een getrouwe boodschapper voor God aan de heidenen was. En Johannes werd verbannen naar het eiland Patmos “om het woord van God en het getuigenis van Jezus Christus.”

Deze voorbeelden van menselijke standvastigheid wijzen op de betrouw­baarheid van Gods beloften — op Zijn gedurige tegenwoordigheid en ondersteunende genade. Ze getuigen van de kracht van het geloof om de machten der wereld te weerstaan. Het is het werk van het geloof om in het donkerste uur op God te vertrouwen, om te voelen dat, hoe­zeer ook beproefd en door de storm heen en weer gegooid, onze Vader aan het roer staat. Alleen het geloofsoog kan over alles heenzien en de eeuwige rijkdommen naar waarde schatten.

Jezus belooft Zijn volgelingen geen aardse heerlijkheid en rijkdommen, geen leven dat vrij is van beproeving. In plaats daarvan vraagt Hij hen om Hem te volgen op de weg van zelfverloochening en smaad. Hij die de wereld kwam verlossen, werd door de verenigde krachten van de boze weerstaan. In een genadeloze bond schaarden boze mensen en boze engelen zich tegen de Vredevorst. Elk woord en elke daad van Hem van goddelijk mededogen, en Zijn volkomen ongelijkvormig­heid met de wereld, verwekte de bitterste vijandschap.

Zo zal het zijn met allen die godzalig willen leven in Christus Jezus. Vervolging en smaad wachten allen die vervuld zijn met de Geest van Christus. Het karakter der vervolging verandert in de loop der tijden, maar het beginsel — de geest die de grondslag vormt van dat begin­sel — is hetzelfde dat de uitverkorenen des Heren vanaf de tijd van Abel heeft gedood.

In alle eeuwen heeft satan Gods volk vervolgd. Hij heeft ze gemarteld en ter dood gebracht, maar in hun sterven werden ze overwinnaars. Ze getuigden van de macht van Eén, machtiger dan satan. Goddeloze mensen mogen het lichaam pijnigen en doden, maar het leven dat met Christus in God verborgen is, kunnen ze niet aanroeren. Ze kunnen mannen en vrouwen opsluiten in kerkers, maar de geest kunnen ze niet binden.

Door beproeving en vervolging wordt de heerlijkheid — het karakter — van God geopenbaard in Zijn uitverkorenen. De gelovigen in Christus, gehaat en vervolgd door de wereld, worden opgeleid en geoefend in de school van Christus. Op aarde gaan ze op smalle paden. Ze worden gelouterd in de smeltoven der beproeving. Ze volgen Christus door zware strijd. Zij ervaren zelfverloochening en maken bittere teleurstellingen mee. Maar op deze wijze leren ze de schuld en jammer der zonde kennen en beschouwen ze deze met afschuw. Als deelgenoten van het lijden van Christus kunnen ze over het duister heenzien naar de heerlijkheid, en zeggen: "Ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden.” (Rom. 8:18)
("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)