66 Sauls dood

Zie 1 Samuël 28 en 31

Weer was er strijd tussen Israël en de Filistijnen. "De Filistijnen verzamelden zich, rukten op en legerden zich bij Sunem", ten noorden van de vlakte van Jizreël, terwijl Saul en de zijnen op enkele kilometers afstand lagen, aan de voet van het gebergte Gilboa, ten zuiden van de vlakte. In deze vlakte had Gideon met driehonderd man het leger van Midjan verslagen. Maar de geest die Israëls verlosser bezielde, verschilde veel met de houding van koning Saul.

Gideon ging uit in geloof aan de almachtige God van Jakob. Saul echter voelde zich alleen en onbeschermd, omdat God hem verlaten had. Toen hij "het leger der Filistijnen zag, werd hij bevreesd en zijn hart beefde zeer". Saul had vernomen dat David en zijn manschappen bij de Filistijnen waren, en hij verwachtte dat de zoon van Isaï deze gelegenheid zou waarnemen om zich te wreken over het onrecht dat hem was aangedaan. De koning verkeerde in grote moeilijkheid. Zijn onredelijke drift, die hem ertoe had gedreven om te proberen de uitverkorene Gods te doden, had het volk in deze gevaarlijke toestand gebracht.
Terwijl hij David achtervolgde, had hij de verdediging van zijn rijk verwaarloosd. De Filistijnen hadden gebruik gemaakt van deze gelegenheid en waren tot in het hart van het land doorgedrongen. Terwijl satan Saul had aangespoord om David met alle macht te vervolgen om hem te doden, had dezelfde boze geest de Filistijnen aangespoord de kans waar te nemen om Sauls ondergang te bewerken en Gods volk ten onder te brengen. Hoe menigmaal gebruikt de aartsvijand nog dezelfde methoden! Hij gebruikt een onbekeerd hart om afgunst en twist in de gemeente te brengen, en dan wekt hij zijn werktuigen op om gebruik te maken van deze verdeeldheid onder Gods volk en hun ondergang te bewerkstelligen.

De volgende dag wachtte Saul de strijd met de Filistijnen. De schaduw van een dreigende ondergang hing boven hem. Hij zag uit naar hulp en leiding. Maar tevergeefs zocht hij God om raad.
"De Here antwoordde hem niet, noch door dromen noch door de Urim noch door de profeten." De Here zendt nooit iemand weg die in oprechtheid en ootmoed tot Hem komt. Waarom gaf Hij Saul dan geen antwoord op diens gebed?
De koning had door zijn handelwijze de zegeningen van de middelen om God te raadplegen verbeurd. Hij had de raad van de profeet Samuël verworpen; hij had David, de uitverkorene Gods, in ballingschap gedreven; hij had de priesters des Heren gedood. Kon hij een antwoord verwachten terwijl hij alle middelen van contact met de hemel had afgesneden? Hij had de Geest der genade smaadheid aangedaan, en zou hij nu een antwoord van God kunnen verwachten door dromen of openbaringen?
Saul wendde zich niet ootmoedig en berouwvol tot de Here. Hij zocht geen vergeving voor zijn zonde, of verzoening met God, maar verlossing uit de macht van zijn vijanden. Door zijn hardnekkigheid en opstand had hij zich van God losgemaakt. Alleen door berouw en bekering kon hij terugkeren, maar de trotse vorst besloot in zijn angst en wanhoop ergens anders heen te gaan voor hulp.

"Toen zeide Saul tot zijn dienaren: Zoekt mij een vrouw die geesten van doden kan bezweren; dan wil ik naar haar toe gaan en haar raadplegen." Saul wist heel goed wat het betekende de doden te vragen. De Here had dit nadrukkelijk verboden, en de doodstraf was uitgesproken over allen die zich hieraan schuldig gemaakt hadden. Toen Samuël nog leefde, had Saul bevel gegeven dat alle tovenaars en zij die een waarzeggende geest hadden, ter dood gebracht moesten worden. Maar nu nam hij in zijn wanhoop zijn toevlucht tot het middel dat hij als een gruwel had veroordeeld.

Men deelde de koning mee dat te Endor een vrouw woonde die een waarzeggende geest had. Deze vrouw had een verbond gesloten met satan en zich volkomen aan hem overgegeven, zodat hij door haar kon werken. De vorst van het kwaad werkte door haar wonderen en openbaarde haar verborgenheden.
Saul vermomde zich en ging in de nacht, vergezeld door twee dienaren, naar de eenzame woonplaats van de tovenares. Wat een beklagenswaardig gezicht!

De koning van Israël die zich naar believen van satan liet leiden! Er is geen pad dat zo duister is als de weg die gekozen wordt door hen die hun eigen weg volgen en Gods Geest weerstaan. Geen slavernij is zo zwaar als die van mensen die zich overgeven aan de leiding van de ergste dwingeland - zichzelf! Vertrouwen in God en gehoorzaamheid aan Zijn wil waren de enige voorwaarden waarop Saul koning van Israël kon zijn. Als hij aan deze voorwaarden had voldaan gedurende zijn bestuur, zou zijn rijk bestendig geweest zijn; God zou zijn Leidsman zijn geweest, de Almachtige zijn bescherming.
God had lang geduld gehad met Saul. Hoewel zijn opstand en stijfhoofdigheid Gods stem in zijn ziel vrijwel tot zwijgen hadden gebracht, was er nog een kans om zich te bekeren. Maar toen hij in tijden van gevaar zich afkeerde van God en hulp zocht bij een bondgenoot van satan, verbrak hij de laatste schakel die hem met zijn Maker verbond. Hij had zich geheel onder de invloed geplaatst van de duivelse macht, die hem al jaren lang beïnvloedde en die hem op de rand van de ondergang had gebracht.

Beschermd door het duister zochten Saul en zijn metgezellen hun weg over de vlakte, passeerden veilig het leger der Filistijnen, en staken de bergtop over naar de eenzame woning van de waarzegster te Endor. Hier had de vrouw met een waarzeggende geest zich verborgen om in het geheim haar toverkunsten uit te oefenen.
Hoewel hij vermomd was, liet de rijzige gestalte van Saul zien dat hij geen gewone soldaat was. De vrouw vermoedde dat Saul haar bezoeker was, en zijn rijke geschenken sterkten haar in deze vermoedens. Op zijn verzoek: "Wil mij waarzeggen met behulp van de geest van een dode, en laat mij opkomen die ik u noemen zal", antwoordde de vrouw: "Zie, gij weet, wat Saul gedaan heeft, dat hij de dodenbezweerders en waarzeggers in het land heeft uitgeroeid. Waarom spant gij mij dan een valstrik, om mij te doden? Toen zwoer Saul haar bij de Here: Zo waar de Here leeft, om deze zaak zal geen schuld over u komen. Daarop vroeg de vrouw: Wie moet ik u laten opkomen? En hij antwoordde: Laat mij Samuël opkomen."

Ze uitte haar bezweringen en zei: "Ik zie een bovennatuurlijk wezen uit de aarde opkomen... Een oud man komt op, gehuld in een mantel. Toen begreep Saul dat het Samuël was, en hij knielde met het aangezicht ter aarde en boog zich neer."
Het was niet Gods heilige profeet die op de bezwering van de waarzegster opkwam. Samuël was niet in die verblijfplaats van boze geesten. Deze bovennatuurlijke verschijning werd voortgebracht door de macht van satan. Hij kon gemakkelijk de gedaante aannemen van Samuël, evenals hij zich voordeed als een engel des lichts toen hij Christus verzocht in de woestijn.
De eerste woorden die de vrouw onder invloed van haar bezwering sprak, werden gericht tot de koning: "Waarom hebt gij mij bedrogen? Gij zijt Saul zelf!" Het eerste wat de boze geest deed was de vrouw te waarschuwen voor het bedrog dat gepleegd werd. De boodschap van deze voorgewende profeet voor Saul luidde: "Waarom hebt gij mij verontrust en mij laten opkomen? Saul zeide: Ik verkeer in grote nood; de Filistijnen strijden tegen mij, en God is van mij geweken. Hij antwoordt mij niet meer, noch door de dienst van profeten noch door dromen. Daarom heb ik u geroepen, opdat gij mij bekend zoudt maken, wat ik doen moet."

Toen Samuël nog leefde, had Saul zijn raad veracht en hem zijn bestraffingen kwalijk genomen. Maar nu besefte hij in zijn verwarring en tegenspoed, dat de leiding van de profeet zijn enige hoop was. En om de boodschapper des hemels te raadplegen, had hij zijn toevlucht genomen tot een boodschapper van satan. Saul had zich geheel overgegeven in de macht van satan.

Nu trok hij, die zijn blijdschap vindt in het brengen van ellende en ondergang, voordeel uit deze gelegenheid om de ondergang van de ongelukkige vorst te bewerken. In antwoord op de wanhopige bede van Saul kwam de vreselijke boodschap, zogenaamd uit de mond van Samuël: "Waarom raadpleegt gij mij; de Here is immers van u geweken en uw vijand geworden. De Here heeft gedaan, zoals Hij door mijn dienst gesproken had:
De Here heeft het koningschap uit uw hand gescheurd en aan uw naaste, aan David, gegeven. Omdat gij naar de Here niet geluisterd hebt en Zijn brandende toorn over Amalek niet hebt doen komen, daarom heeft de Here u op deze dag dit aangedaan. De Here zal ook Israël met u in de macht der Filistijnen geven."
Gedurende zijn opstand was Saul gevleid en bedrogen door satan. Het is de bedoeling van de verleider om de zonde te verkleinen, om het pad van de overtreder prettig en uitnodigend voor te stellen, om de geest te verblinden voor de waarschuwingen en dreigingen van God. Door zijn betoverende invloed had satan Saul ertoe gebracht zich te rechtvaardigen, ondanks Samuëls bestraffingen en waarschuwingen. Nu wendde hij zich echter tot hem in zijn wanhoop, hield hem de grootte van zijn zonde voor ogen en maakte hem wijs dat er geen vergiffenis meer bestond voor hem, zodat hij tot wanhoop zou vervallen. Op geen andere wijze had hij meer succes kunnen hebben om hem zijn moed te ontnemen, zijn oordeel te verwarren, en hem tot zelfvernietiging te brengen.
Saul was uitgeput door vermoeidheid en vasten; hij was doodsbang en zijn geweten klaagde hem aan. Toen hij deze vreselijke uitspraak vernam, wankelde hij als een eik voor de storm, en viel bewusteloos ter aarde.

De tovenares schrok. De koning van Israël lag voor haar op de grond als een dode. Als hij in haar woning stierf, welke gevolgen zou dat dan voor haar hebben? Ze smeekte hem op te staan en wat voedsel tot zich te nemen, terwijl ze eraan toevoegde dat zij haar leven in de waagschaal had gesteld om aan zijn wens gehoor te geven, zodat hij nu aan haar wens moest voldoen om in leven te blijven.
Zijn dienaren drongen ook aan, en ten slotte gaf Saul toe aan hun wens, en de vrouw bereidde haastig een mestkalf en ongezuurde broden. Welk een toneel! In de spelonk van de tovenares, waar even eerder de noodlottige woorden gehoord waren - in tegenwoordigheid van satans bode - zat de gezalfde koning over Israël te eten, terwijl een dodelijke strijd hem wachtte!

Voor het aanbreken van de dag keerde hij met zijn dienaren terug naar de legerplaats van Israël om alles gereed te maken voor de strijd. Toen hij de geest der duisternis raadpleegde, had Saul zichzelf ten onder gebracht. Terneergedrukt door wanhoop kon hij onmogelijk zijn leger moed inspreken. Afgesneden van de Bron van alle kracht kon hij Israël niet wijzen op God als hun Helper. Op deze wijze zou de voorspelling van de ondergang in de hand worden gewerkt.



Op de vlakte van Sunem en de hellingen van Gilboa bonden de Israëlieten een dodelijke strijd aan met de Filistijnen. Hoewel het vreselijk toneel in de spelonk te Endor alle hoop uit zijn hart had verdreven, streed Saul met wanhopige moed voor het behoud van zijn troon en zijn rijk. Maar het was tevergeefs. "De mannen van Israël sloegen voor hen op de vlucht, en er vielen doden op het gebergte Gilboa."
Drie dappere zonen van de koning vielen aan zijn zijde. De boogschutters drongen op Saul aan. Hij had gezien hoe zijn soldaten om hem heen vielen en hoe zijn zonen door het zwaard waren gedood. Daar hijzelf gewond was, kon hij niet strijden of vluchten. Ontkomen was onmogelijk, en vastbesloten om niet in de handen te vallen van de Filistijnen, gebood hij zijn wapendrager: "Trek uw zwaard en doorsteek mij daarmee." Toen de man weigerde zijn hand te heffen tegen de gezalfde des Heren, benam Saul zichzelf het leven door zich in zijn zwaard te storten.

Op deze wijze stierf de eerste koning van Israël, beladen met de schuld van zelfmoord. Zijn leven was een mislukking geweest, en hij ging ten onder in wanhoop en oneer, omdat hij zijn wil had geplaatst tegenover Gods wil.

Berichten van de nederlaag werden overal verspreid en brachten verschrikking in heel Israël. Het volk vluchtte uit de steden, en de Filistijnen namen deze ongehinderd in bezit. De regering van Saul, die met God geen rekening hield, had Israël vrijwel in het verderf gestort. De dag na de slag plunderden de Filistijnen de verslagenen op het slagveld, en vonden de lichamen van Saul en diens drie zonen. Om hun overwinning compleet te maken, hieuwen ze Sauls hoofd af en ontnamen hem zijn wapenrusting. Toen werden het hoofd en de wapenrusting, druipen van bloed, naar het land der Filistijnen gebracht als overwinningsteken, "om de goede tijding te melden in de tempels hunner afgoden en aan het volk."
De wapenrusting werd ten slotte neergelegd in de tempel van Astarte, terwijl het hoofd in de tempel van Dagon werd geplaatst. Op deze wijze werd de eer van de overwinning toegeschreven aan de macht van deze afgoden, en werd de naam des Heren onteerd.

De lichamen van Saul en diens zonen werden naar Beth-San gebracht, een stad niet ver van Gilboa, nabij de Jordaan. Daar werden ze opgehangen in ketenen, om door roofvogels verslonden te worden. Maar de dappere mannen van Jabes in Gilead, die zich herinnerden hoe Saul in vroeger jaren hun stad had verlost, toonden nu hun dankbaarheid door de lichamen van de koning en zijn zonen te redden en ze een eervolle begrafenis te geven. Ze staken 's nachts de Jordaan over, " en haalden de lijken van Saul en zijn zonen van de muur van Beth-San. Daarna kwamen zij in Jabes terug en verbrandden ze daar. Zij namen hun gebeente en begroeven het onder de tamarisk te Jabes. Toen vastten zij zeven dagen lang." Op deze wijze werd een edele daad, veertig jaar eerder verricht, beloond door in die duistere ure van nederlaag en schande Saul en zijn zonen een begrafenis te geven door tedere en liefdevolle handen.
("Patriarchen en Profeten” E.G.White)