43 De dood van Mozes

Zie Deuteronomium 31-34

Gods handelwijze met Zijn volk openbaart naast Zijn liefde en barmhartigheid strikte en onpartijdige rechtvaardigheid. Dit komt tot uitdrukking in de geschiedenis van het Hebreeuwse volk. God had Israël rijke zegeningen geschonken. Zijn goedertierenheid tegenover hen wordt op treffende wijze beschreven: "Als een arend, die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken, zo heeft hem de Here alleen geleid." En hoe direct en zwaar werden hun overtredingen aan hen bezocht!

De oneindige liefde van God is geopenbaard in het leven van Zijn eniggeboren Zoon om het gevallen mensdom te verlossen. Christus kwam op aarde om aan de wereld het karakter van Zijn Vader te openbaren, en Zijn leven was vol daden van goddelijke tederheid en medeleven. En toch zegt Christus: "Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet." Matthéüs 5:18
De stem die geduldig en vol liefde de zondaar uitnodigt om tot Hem te komen en genade en vrede deelachtig te worden, zal in het oordeel tot hen die Zijn genade hebben veracht, spreken: "Gaat weg van Mij, gij vervloekten." Matthéüs 25:41

In heel de Bijbel wordt God niet alleen voorgesteld als een teder Vader, maar ook als een rechtvaardig Rechter. Hoewel Hij Zich verlustigt in barmhartigheid, en "ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft", zal Hij de schuldige "zeker niet onschuldig" houden.

De grote Bestuurder der volken had gezegd dat Mozes de vergadering van Israël niet in het beloofde land zou brengen, en de innige smeekbede van Gods dienstknecht kon dit vonnis niet herroepen. Hij wist dat hij moest sterven. Toch was hij geen ogenblik nalatig geweest in zijn zorg over Israël. Getrouw had hij zijn best gedaan het volk voor te bereiden om de hun beloofde erfenis binnen te gaan. Op Gods bevel gingen Mozes en Jozua naar de tabernakel, terwijl de wolkkolom aan de ingang stond. Hier werd het volk plechtig aan de hoede van Jozua toevertrouwd.

Mozes' werk als leidsman van Israël was afgelopen. Toch cijferde hij zichzelf nog weg in het belang van zijn volk. In tegenwoordigheid van de verzamelde menigte richtte Mozes zich in de naam van God tot zijn opvolger met de bemoediging: "Wees sterk en moedig, want gij zult de Israëlieten brengen in het land, dat Ik hun onder ede beloofd heb, en Ik zal met u zijn." Toen wendde hij zich tot de oudsten en oversten van het volk, en gaf de plechtige opdracht trouw gehoor te geven aan de bevelen die hij hun namens God had gegeven.

Terwijl het volk op de bejaarde man zag, die hen zo spoedig zou verlaten, kwam met nieuwe en diepere waardering de herinnering aan zijn vaderlijke tederheid, zijn verstandige raadgevingen, en zijn onvermoeide arbeid in hen op. Hoe dikwijls hadden de gebeden van Mozes God ertoe gebracht hen te sparen, als hun zonden zijn rechtvaardige oordelen hadden opgeroepen! Hun verdriet werd vergroot door hun zelfverwijt. Vol bitterheid dachten ze eraan dat hun goddeloosheid Mozes had doen zondigen, zodat hij nu moest sterven.

Het wegnemen van hun beminde leidsman zou voor Israël een veel zwaardere straf zijn dan ze ooit hadden kunnen ontvangen als zijn leven en werk voortgezet had kunnen worden. God zou hun indachtig maken dat ze het leven van hun toekomstige leidsman niet zo moeilijk moesten maken als het geval met Mozes was geweest. God spreekt tot Zijn volk door de zegeningen die Hij geeft; en als men deze niet waardeert, spreekt Hij door de zegeningen die Hij weggenomen heeft, zodat mensen hun zonde zien en met heel hun hart tot Hem terugkeren.

Die dag kreeg Mozes bevel: "Beklim .. de berg Nebo,... en aanschouw het land Kanaän, dat Ik de Israëlieten in bezit zal geven, en sterf op de berg, die gij beklimmen zult, opdat gij tot uw voorgeslacht vergaderd wordt." Mozes had dikwijls het legerkamp verlaten op Gods bevel, om met God te spreken; nu echter moest hij een heel andere weg gaan. Hij moest gaan om zijn leven terug te geven aan zijn Schepper. Mozes wist dat hij alleen zou zijn; geen aardse vriend zou hem in zijn laatste ogenblikken terzijde staan. Zijn hart schrok terug voor het geheimzinnig en ontzagwekkend gebeuren dat voor hem lag. De zwaarste beproeving vormde het scheiden van zijn volk, waarvoor hij gezorgd had en waarnaar zijn liefde uitging - het volk waarmee zijn belangen en zijn leven zo nauw verbonden waren geweest. Maar hij had geleerd te vertrouwen in God, en met onwankelbaar geloof gaf hij zich en zijn volk over aan Gods liefde en barmhartigheid.

Voor het laatst stond Mozes te midden van zijn volk. Weer rustte Gods Geest op hem, en in de verhevenste en ontroerendste bewoordingen sprak hij een zegen uit over elk van de stammen, terwijl hij eindigde met de volgende zegenbede:
"Daar is niemand als God, o Jersurun; Hij rijdt langs de hemel als uw helper, en in Zijn hoogheid over de wolken. De eeuwige God is u een woning en onder u Zijn eeuwige armen. Omdat Hij de vijand vóór u verdreef en zeide: Verdelg! Daarom woonde Israël veilig en bleef de bron van Jakob ongestoord in een land van koren en most; ja, Zijn hemel sprenkelt dauw. Welzalig zijt gij, Israël; wie is aan u gelijk? Een volk, verlost door de Here, die het Schild uwer hulp is."

Mozes verliet de vergadering en ging zwijgend en alleen de berghelling op. Hij ging naar de berg Nebo, naar de hoogte Pisga. Op die eenzame hoogte stond hij, en zag met onverduisterd oog naar het schouwspel beneden hem. Ver naar het westen zag hij de blauwe wateren van de Middellandse Zee; in het noorden verhief de berg Hermon zijn top naar de hemel; ten oosten lag de hoogvlakte van Moab, en daarachter lag Basan, het toneel van de overwinning van Israël; en ver naar het zuiden lag de woestijn waar ze zolang doorheen getrokken waren.

In stilte overdacht Mozes de lotgevallen en moeilijkheden van zijn leven sedert hij het koninklijk hof en het vooruitzicht op het rijk van Egypte de rug had toegekeerd om deel te zijn van Gods uitverkoren volk. Hij herinnerde zich de lange jaren, doorgebracht in de woestijn met de kudden van Jetro, de verschijning van de Engel in het brandende braambos, en de oproep om Israël te verlossen. Opnieuw zag hij de machtige wonderen die God had tentoongespreid voor Zijn uitverkoren volk, en Zijn lankmoedigheid gedurende de jaren van hun omzwerven en hun opstand. Ondanks alles wat God voor hen gedaan had, ondanks al zijn gebeden en arbeid waren slechts twee van alle volwassenen in dat grote leger getrouw bevonden om het beloofde land binnen te gaan. Bij het overdenken van de resultaten van zijn werk kwam het Mozes voor alsof zijn leven van beproevingen en zelfopoffering vrijwel vergeefs was geweest.

Toch had hij geen spijt van de lasten die hij getorst had. Hij wist dat God hem Zijn taak en Zijn werk had opgedragen. Toen hij in het begin geroepen werd als leidsman om Israël te bevrijden uit de slavernij, schrok hij terug voor de verantwoordelijkheid; maar nadat hij zijn werk op zich had genomen, had hij zijn last niet meer van zich geworpen. Zelfs toen de Here had voorgesteld hem daarvan te verlossen, door het opstandige Israël te verdelgen, had Mozes daarmee niet ingestemd. Hoewel zijn beproevingen zwaar waren geweest, had hij bijzondere bewijzen ontvangen van Gods goedkeuring; hij had een rijke ervaring opgedaan gedurende het verblijf in de woestijn, bij het zien van de bewijzen van Gods macht en heerlijkheid, en in de gemeenschap van zijn liefde; hij wist dat hij de goede keus had gedaan toen hij verkoos liever smaadheden te dragen met het volk van God, dan voor een tijd de genietingen der zonde te smaken.

Bij het terugblikken op zijn leven als leidsman van Gods volk, was er één verkeerde daad die zijn leven besmeurde. Als die overtreding uitgewist zou kunnen worden, wist hij dat hij niet voor de dood hoefde te vrezen. Hij was ervan overtuigd dat berouw en geloof in het beloofde offer alles was wat God van hem vroeg, en opnieuw beleed Mozes zijn zonde en smeekte om vergiffenis in de Naam van Jezus.

Nu werd hem een panoramisch beeld van het land der belofte ontvouwd. Elk deel van het land ontvouwde zich voor hem, niet vaag en op een afstand, maar duidelijk en helder en schitterend in zijn ogen. Hij zag het land niet zoals het toen was, maar zoals het zou zijn wanneer Israël het onder Gods zegen zou bezitten. Het was alsof hij een tweede Paradijs zag. Er waren bergen, bedekt met de cederen van de Libanon, heuvels met olijfbomen en wijnstokken, uitgestrekte vlakten vol bloemen en uiterst vruchtbaar, tropische palmbomen en wuivende tarwevelden, zonnige dalen waar het kabbelend beekje werd gehoord en de vogels zongen, goede steden en mooie tuinen, grazende kudden op de hellingen der heuvels, en in de rotsen de honingraten der wilde bijen. Het was werkelijk een land zoals Mozes, geleid door de Heilige Geest, aan Israël had beschreven:
"Door de Here gezegend ... met de kostelijkste gave des hemels, met de dauw,... met de kostelijkste gave, die de zon voortbrengt ... en met het uitnemendste der aloude bergen,... en met de kostelijkste gave van de aarde en haar volheid."

Mozes zag hoe het uitverkoren volk zich in Kanaän gevestigd had en hoe elk der stammen zijn eigen gebied bezat. Hij zag hun geschiedenis nadat ze zich in het beloofde land hadden gevestigd; het lange, verdrietige verhaal van hun afval en straf werd hem getoond. Hij zag dat ze door hun zonden verstrooid werden onder de volken, hoe de heerlijkheid van Israël was geweken, hoe haar prachtige steden verwoest waren, en het volk als ballingen in vreemde landen vertoefde. Hij zag hen teruggekeerd in het land hunner vaderen, waar ze ten slotte onder de macht der Romeinen moesten bukken.

Hij zag over de tijd naar de eerste komst van onze Heiland. Hij zag Jezus als kindje in Bethlehem. Hij hoorde het engelenkoor lofzingen tot God. Hij zag de ster die de wijzen uit het Oosten de weg wees naar Jezus, en een groot licht verhelderde zijn geest, toen hij dacht aan de profetische woorden: "Een ster gaat op uit Jakob, een Scepter rijst op uit Israël." Numeri 24:17

Hij zag het nederig leven van Christus in Nazareth, Zijn dienstwerk van liefde, medeleven en genezen, Zijn verwerping door een hoogmoedig, ongelovig volk. Verbaasd luisterde Hij naar hun aanmatigende woorden over Gods wet, terwijl ze Hem, Die de wet had gegeven, bespotten en verwierpen. Hij zag hoe Jezus op de Olijfberg weende over Jeruzalem, de stad die Hij zo liefhad. Toen Mozes ten slotte zag hoe het volk, dat zo rijk gezegend was door de hemel - het volk waarvoor hij gezwoegd en gebeden en geleden had, waarvoor hij bereid was geweest zijn eigen leven te geven - Gods Zoon verwierp, en de woorden werden gesproken: "Uw huis wordt u woest gelaten" Matthéüs 23:38, was het of zijn hart brak en bittere tranen rolden uit zijn ogen, in medegevoel met de smart van Gods Zoon.

Hij volgde de Heiland naar Getsèmanè, en zag Zijn zielesmart in de hof, het verraad, de spot en de slagen, de kruisiging. Mozes zag, dat zoals hij in de woestijn de slang had opgericht, de Zoon van God verheven moest worden, "opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe." Johannes 3.15,16

Droefheid, verontwaardiging en ontzetting vervulden het hart van Mozes bij het zien van de huichelarij en de satanische haat die het joodse volk openbaarde jegens hun Verlosser, de machtige Engel, Die hun vaderen door de woestijn had geleid. Hij hoorde de smartkreet van Christus: "Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten?" Matthéüs 27:46

Hij zag Hem liggen in het nieuwe graf van Jozef. Het duister van de wanhoop scheen de wereld te omhullen. Maar weer zag hij Hem, nu als Overwinnaar, Die ten hemel voer, begeleid door tal van engelen en bevrijde gevangenen. Hij zag hoe de blinkende poorten werden geopend en hoe het hemelse heer hun Aanvoerder met triomfzangen verwelkomde. God openbaarde hem dat hij één dergenen zou zijn die de Heiland bij diens komst zouden welkom heten. Bij het zien van deze tonelen straalde zijn gelaat van heilige vreugde. Hoe nietig waren de beproevingen en offers in zijn leven, vergeleken met die van Gods Zoon! Hoe onbetekenend vergeleken met het "alles verre te boven gaand eeuwig gewicht der heerlijkheid!" 2 Corinthiërs 4:17 Hij verheugde zich dat hij, al was het in geringe mate, deel had mogen hebben aan het lijden van Christus.

Mozes zag hoe Jezus' discipelen uittrokken om Zijn evangelie aan de wereld te verkondigen. Hij zag dat God het zaad van Abraham niet had verworpen, al had het "Israël naar het vlees" 1 Corinthiërs 10:18 niet beantwoord aan Gods bestemming, en in zijn ongeloof nagelaten het licht der wereld te zijn; al had het Gods barmhartigheid versmaad en Zijn zegeningen verbeurd; het heerlijk voornemen, waarvoor Hij Israël had willen gebruiken, zou toch vervuld worden. Allen die in Christus kinderen des geloofs zouden worden, zouden tot het zaad van Abraham gerekend worden; evenals Abraham moesten ze waken en aan de wereld Gods wet en het evangelie van Zijn Zoon verkondigen.
Mozes zag hoe het licht van het evangelie door Jezus' discipelen scheen op hen die "in duisternis" Matthéüs 4:16 zaten, en hoe duizenden uit de heidenen zouden komen tot Zijn heerlijkheid. En door dit zien verheugde hij zich over de toename en de voorspoed van Israël.

Nu ging een ander toneel aan zijn blik voorbij. Hij had gezien hoe satan de joden ertoe gebracht had Christus te verwerpen, terwijl ze voorgaven eerbied te hebben voor Gods wet. Nu zag hij hoe de christelijke wereld op dezelfde wijze werd verleid door voor te geven in Christus te geloven terwijl ze de wet van God de rug toekeerden. Hij had de priesters en oversten horen schreeuwen: "Weg met Hem!" "Kruisig Hem, kruisig Hem!" Lucas 23:18,21

Nu hoorde hij hoe belijdende christenen onderwezen: "Weg met de wet!" Hij zag dat de sabbat werd vertreden en een andere dag daarvoor in de plaats werd gesteld. Weer was Mozes verbaasd en verschrikt. Hoe was het mogelijk dat zij die in Christus geloofden, de wet konden verwerpen die Hij zelf op de heilige berg had gesproken? Hoe kon iemand die God vreesde, de wet terzijde schuiven die de grondslag vormt van Zijn gezag in hemel en op aarde?
Verheugd zag Mozes dat er enkele getrouwen waren die Gods wet nog eer bewezen en verhieven. Hij zag de laatste grote strijd van aardse machten om hen die Gods wet bewaren te vernietigen. Hij zag naar de tijd dat God zal opstaan om de inwoners der aarde te straffen voor hun ongerechtigheid, terwijl zij die Zijn naam vrezen, ten dage des kwaads door Hem beschermd zullen worden. Hij hoorde Gods vredeverbond met hen die Zijn wet bewaard hebben, als Zijn stem gehoord zal worden vanuit Zijn heilige woning, en de hemelen en de aarde zullen beven. Hij zag Jezus' wederkomst in heerlijkheid, de opstanding der rechtvaardigen tot het eeuwig leven, en de verandering der levende heiligen zonder dat deze de dood zouden zien, om samen met de verrezenen onder het zingen van vreugdezangen op te varen naar de stad Gods.

Nog een ander beeld gaat aan hem voorbij - de aarde, bevrijd van de vloek, mooier dan het land der belofte dat zojuist voor hem lag. Daar kunnen zonde en dood niet meer komen. Daar vinden de volken der verlosten voor eeuwig hun tehuis. Met onuitsprekelijke vreugde ziet Mozes dit toneel - de vervulling van een heerlijker bevrijding dan hij zich ooit had kunnen voorstellen. Hun aardse zwerftochten zijn voor altijd achter de rug. Gods Israël is eindelijk in het goede land binnengegaan.

Weer verdween het visioen, en zijn ogen zagen het land Kanaän zoals dit in de verte voor hem lag. Toen legde hij zich als een vermoeide strijder ter ruste. Zo "stierf Mozes, de knecht des Heren, aldaar in het land Moab, volgens des Heren woord. En Hij begroef hem in een dal in het land Moab, tegenover Bet-Peor, en niemand heeft zijn graf geweten." Velen die tijdens het leven van Mozes niet hadden willen luisteren naar zijn raad, zouden gevaar gelopen hebben zijn lichaam te verafgoden als ze zijn graf hadden geweten. Daarom werd het voor de mensen geheim gehouden. Maar engelen Gods begroeven het lichaam van Zijn trouwe knecht en hielden de wacht over het eenzame graf.

"Zoals Mozes, die de Here gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan - getuige al de tekenen en wonderen, die de Here hem heeft opgedragen te doen ... en getuige al het machtsbetoon en al de schrikwekkende, grote daden, die Mozes ten aanschouwen van geheel Israël gewrocht heeft."

Als het leven van Mozes niet door die ene zonde bevlekt was geworden toen hij naliet God de eer te geven bij het te voorschijn brengen van het water uit de rots te Kades, zou hij het beloofde land zijn binnengegaan, en zou hij opgenomen zijn in de hemel zonder de dood te zien. Maar hij zou niet lang in het graf rusten. Christus kwam zelf van de hemel, vergezeld door de engelen die Mozes hadden begraven, om de slapende heilige op te wekken. Satan verblijdde zich over zijn succes, dat hij Mozes verleid had te zondigen tegen God, zodat hij aan de macht van de dood onderworpen was. De grote tegenstander zei dat het goddelijk vonnis: "Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren" Genesis 3.19, hem zeggenschap gaf over de doden. Nog nooit was de macht van het graf verbroken, en allen in het graf eiste hij op als zijn gevangenen, die nooit uit zijn gevangenis zouden worden verlost.

Voor de eerste maal zou Christus de doden leven geven. Toen de Levensvorst met de zijnen het graf naderde, was satan beducht voor Zijn heerschappij. Met Zijn engelen stond hij gereed om een inval in het gebied te betwisten, dat hij als het zijne had opgeëist. Hij beweerde dat Gods knecht zijn gevangene was geworden. Hij zei dat zelfs Mozes niet de wet van God had kunnen houden; dat hij de heerlijkheid, waarop Jehova recht had, zich had toegeëigend - dezelfde zonde waardoor satan uit de hemel was verbannen - en dat hij door deze overtreding in de macht van satan was gekomen. De aartsverleider herhaalde de vroegere beschuldiging die hij tegen Gods bestuur had gericht, en beschuldigde God opnieuw van onrechtvaardigheid tegen hem.

Christus ging niet in op satans beschuldigingen. Hij had hem kunnen wijzen op de treurige gevolgen van zijn opstand in de hemel, waardoor tal van zijn inwoners ongelukkig waren geworden. Hij had kunnen wijzen op de leugens in het paradijs, die aanleiding waren geweest tot de val van Adam, zodat zonde en dood hun intrede hadden gedaan in de wereld. Hij had satan kunnen wijzen op het feit, dat deze Israël had aangespoord tot morren en opstand, waardoor de lankmoedige leidsman ten slotte zijn geduld verloren had en in een onbewaakt moment was bezweken voor de zonde, waardoor het geweld des doods over hem heerste. Maar Christus wees satan naar Zijn Vader met de woorden: "De Here straffe u!" Judas 9

De Heiland ging geen woordenstrijd aan met zijn tegenstander, maar Hij begon onmiddellijk Zijn werk door het verbreken van de macht van Zijn gevallen vijand, en de dode het leven te geven. Hier was een bewijs waartegen satan niets kon inbrengen, een bewijs van de macht van Gods Zoon. De zekerheid van de opstanding was een feit. Satan werd zijn prooi ontnomen; de rechtvaardige dode zou weer leven.

Als gevolg van zijn zonde was Mozes onderworpen aan satans macht. Wat betreft zijn eigen verdienste was hij de rechtmatige gevangene van de dood; maar hij werd opgewekt tot een onsterfelijk leven, dank zij zijn Verlosser. Verheerlijkt kwam Mozes te voorschijn uit het graf, en met zijn Bevrijder steeg hij op naar de Godsstad.

Behalve het offer van Christus zijn Gods gerechtigheid en liefde nooit duidelijker tentoongesteld dan in zijn handelwijze met Mozes. God liet niet toe dat Mozes Kanaän binnenging, om een les te onderwijzen die men nooit mag vergeten - dat Hij absolute gehoorzaamheid eist, en dat de mens nooit zich de heerlijkheid mag toeëigenen waarop zijn Maker recht heeft.
Hij wilde Mozes' gebed, om deel te hebben aan de erfenis van Israël, niet verhoren, maar hij had Zijn dienstknecht niet vergeten of verlaten. De God des hemels begreep het lijden dat Mozes doorstaan had; hij had elke daad van trouwe dienst in deze lange, moeilijke jaren bijgehouden. Op de top van de Pisga riep God Mozes naar een erfenis, oneindig heerlijker dan het aardse Kanaän.

Op de berg der verheerlijking was Mozes met Elia, die ten hemel genomen was. Als dragers van het licht en de heerlijkheid des Vaders waren ze gezonden tot de Zoon. Zo werd het gebed van Mozes, zo lang geleden geuit, eindelijk vervuld. Hij stond op het "schone bergland" Deuteronomium 3:25 in het erfdeel van zijn volk, om daar te getuigen van Hem in Wie alle beloften van Israël hun vervulling vonden. Dit is het laatste toneel dat in de Bijbel geopenbaard wordt over een man die zozeer door de hemel is geëerd.

Mozes was een type van Christus. Zelf had hij tot Israël gezegd: "Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Here, uw God u verwekken; naar Hem zult gij luisteren." Deuteronomium 18.15

God oordeelde het juist om Mozes in de school der beproeving en armoede te oefenen eer hij gereed was het leger van Israël te leiden naar het aardse Kanaän. Gods Israël, op weg naar het hemels Kanaän, heeft een Leidsman, Die geen menselijke scholing nodig had om gereedgemaakt te worden voor Zijn zending als goddelijke leidsman; toch werd Hij "door lijden heen" volmaakt; en in hetgeen "Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen." Hebreeën 2:10,18

Onze Verlosser openbaarde geen menselijke zwakheden of onvolkomenheden; toch stierf Hij om ons een ingang te bezorgen in het beloofde land. "Mozes was wel getrouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen gesproken zou worden, maar Christus als Zoon over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, (tot het einde onverwrikt) vasthouden." Hebreeën 3:5,6
("Patriarchen en Profeten” E.G.White)