08 Na de Zondvloed

Zie Genesis 7:20-9:17

De wateren stegen vijftien el boven de hoogste bergen. Dikwijls scheen het de mensen binnen de ark toe, dat ze moesten omkomen, omdat hun schip vijf maanden lang schijnbaar aan de genade van wind en golven was overgeleverd. Het was een zware beproeving; maar het geloof van Noach bezweek niet, want hij was er zeker van dat God het schip bestuur­de.

Toen de wateren begonnen te zakken, stuurde God de ark naar een plaats die door een groep bergen beschermd was, door Hem daartoe be­doeld. Deze bergtoppen bevonden zich dicht bij elkaar, en de ark dreef naar deze haven, niet langer door de golven van de eindeloze oceaan heen en weer geslingerd. Eindelijk kregen de vermoeide reizigers rust.

Noach en zijn gezin wachtten vol spanning op het afnemen van de wa­teren, want ze verlangden naar het tijdstip dat ze het schip konden verla­ten. Veertig dagen nadat de toppen van de bergen in zicht kwamen, lieten ze een raaf vliegen om na te gaan of de aarde reeds droog was. Deze vogel vond alleen maar water, en bleef heen en weer vliegen. Zeven dagen later werd een duif uitgelaten, maar deze vond geen rustplaats en keerde terug naar de ark. Noach wachtte nog zeven dagen, en liet de duif opnieuw uit. Toen ze tegen de avond terugkeerde, met een olijfblad in haar snavel, was er grote blijdschap. Later nam Noach het dak van de ark, en zag dat de grond droog was. Toch wachtte hij nog geduldig in de ark. Zoals hij deze op Gods bevel was binnengegaan, wachtte hij nu op Gods aanwijzingen om de ark te verlaten.

Tenslotte kwam een engel van de hemel, opende de zware deur, en zei de patriarch en zijn gezin uit de ark te gaan met alle dieren die bij hen waren. Bij al zijn blijdschap vergat Noach niet Hem te danken, die hen ge­nadig gespaard had. Zijn eerste daad na het verlaten van de ark was het bouwen van een altaar, waarop hij van alle reine dieren en gevogelte een brandoffer bracht, en op deze wijze uitte hij zijn dankbaarheid voor Gods bescherming, alsmede zijn geloof in Christus als het grote Offer.
Dit offer behaagde de Here; en Hij zegende niet alleen de patriarch en zijn gezin, maar allen die op aarde zouden leven. "Toen de Here de lieflijke reuk rook, zeide de Here bij Zichzelf: Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens... Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden."

Hier was een les voor alle latere geslachten. Noach kwam terug op een verwoeste aarde, maar aleer hij voor zichzelf een huis bouwde, richtte hij een altaar op voor God. Zijn kudde was klein, en het had hem veel moeite gekost deze in het leven te houden; toch bracht hij blijmoedig een gedeelte aan God als blijk van zijn erkenning dat alles Hem toebehoorde. Zo moet het ook onze eerste taak zijn om God onze vrijwillige gaven te brengen. Elke openbaring van Zijn barmhartigheid en liefde jegens ons moet vol dank erkend worden, zowel door onze toewijding als door onze gaven tot bevordering van Zijn werk.

Opdat het samenpakken van de wolken en de vallende regen de men­sen niet gedurig angst zouden brengen, beloofde de Here aan Noach en zijn gezin: "Ik richt Mijn verbond op met u en met uw nageslacht... dat voortaan niets dat leeft, meer door de wateren van de zondvloed zal wor­den uitgeroeid, en dat er geen zondvloed meer wezen zal, om de aarde te verderven... Mijn boog stel Ik in de wolken, opdat die tot een teken zij van het verbond tussen Mij en de aarde. Wanneer Ik dan wolken over de aarde breng en de boog in de wolken verschijnt, zal Ik Mijn verbond gedenken, dat tussen Mij en alle levende wezens bestaat."

Hoe groot is Gods neerbuigende liefde en Zijn medelijden voor Zijn dwalende schepselen in het geven van de prachtige regenboog in de wol­ken als een teken van Zijn verbond met de mens! De Here verklaart dat Hij aan Zijn verbond zal gedenken als Hij de boog ziet. Dit wil niet zeg­gen dat Hij het ooit zou vergeten; maar Hij spreekt tot ons in onze taal, zo­dat we Hem beter zullen verstaan. Het was Gods bedoeling dat de ouders aan hun kinderen het verhaal van de zondvloed zouden vertellen, wanneer deze naar de betekenis van de regenboog zouden vragen. Ze zouden moe­ten vertellen dat God de boog in de wolken had geplaatst als een belofte dat de wateren nooit weer de aarde zouden bedekken. Zo zou dit van ge­slacht tot geslacht van Gods liefde getuigen, en het geloof in God verster­ken.

In de hemel omringt de gelijkenis van een regenboog de troon van God, en overschaduwt Christus. De profeet zegt: "Zoals de aanblik is van de boog, die in de regentijd in de wolken verschijnt, zo was de aanblik van die omhullende glans. Aldus was het voorkomen der verschijning van de heerlijkheid des Heren." (Ezechiël 1:28) En de schrijver van de openbaring zegt: "Zie, er stond een troon in de hemel, en Iemand was op die troon gezeten... en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de Smaragd gelijk." (Openbaring 4:2,3)

Wanneer de mens door zijn goddeloosheid vraagt om Gods oordelen, wijst Christus als Middelaar op de boog in de wolken, op de boog rond de troon en boven Zijn hoofd als bewijs van Gods genade voor de berouwvolle zondaar.

Aan de verzekering die God aan Noach gaf met betrekking tot de zondvloed, heeft Hij een van de kostbaarste beloften aangaande Zijn gena­de verbonden: "Dit is Mij als in de dagen van Noach: zoals Ik gezworen heb, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden komen, zo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer toornig op u zal zijn noch u zal dreigen. Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertie­renheid zal van u niet wijken en Mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here." (Jesaja 54:9,10)

Toen Noach keek naar de machtige roofdieren die samen met zijn ge­zin de ark verlieten, vreesde hij dat zijn gezin, dat uit slechts acht personen bestond, door hen aangevallen zou worden. Maar de Here zond Zijn dienstknecht een engel met de bemoedigende boodschap: "De vrees en de schrik voor u zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, al wat zich op de aardbodem roert en alle vissen der zee; in uw hand zijn zij gegeven. Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid." (Genesis 9:2,3)
Voorheen had God de mens niet toegestaan dierlijk voedsel te gebruiken; het was Zijn bedoe­ling dat het mensdom zou bestaan van wat de aarde voortbracht; maar nu alle groene kruid op aarde vernietigd was, stond Hij hen toe het vlees van reine dieren, die in de ark gespaard waren, te nuttigen.

Heel het oppervlak van de aarde was veranderd tijdens de vloed. Een derde vreselijke vloek rustte op de aarde als gevolg van de zonde. Toen het water begon te zakken, waren bergen en heuvels omgeven door een uitgestrekte woelige zee. Overal lagen de dode lichamen van mensen en dieren. De Here wilde niet dat deze zouden blijven liggen om zodoende in ontbinding over te gaan en daardoor de lucht te verontreinigen, en daarom maakte Hij van de aarde één grote begraafplaats. Een krachtige wind die opgeroepen was om de wateren op te drogen, bracht ze in heftige bewe­ging, zodat in sommige gevallen zelfs de toppen van de bergen werden meegesleurd en bomen, rotsen en grond werden gehoopt over de dode li­chamen. Op gelijke wijze werden het zilver en het goud, kostbaar hout en edelgesteenten, die de aarde voor de zondvloed hadden verfraaid en die door de bewoners van de aarde waren verafgood, verborgen voor het oog van de mensen, omdat de opgewoelde wateren aarde en rotsen op deze schatten stapelde, en in sommige gevallen ze zelfs onder hele bergen begroef.
God zag dat de mens steeds slechter werd naarmate Hij hem zegende en verrijkte. De schatten, die gebruikt moesten worden tot eer van de Gever, werden aanbeden, terwijl God onteerd en veracht werd.

De aarde vertoonde een onbeschrijfelijk beeld van wanorde en ver­woesting. De bergen, die eens zo prachtig waren in hun volmaakte vor­men, waren afgebroken en getand. Stenen, kloven van rotsen en rots­blokken lagen verspreid over het oppervlak van de aarde. Op vele plaatsen waren heuvels en bergen geheel verdwenen, zonder een spoor na te laten; en waar eens vlakten waren, bevonden zich nu bergen. Deze veranderin­gen waren op de ene plaats opvallender dan op de andere. Waar men vroe­ger de kostbaarste schatten van de aardbodem vond, zoals goud, zilver en edelgesteenten, zag men nu de zwaarste gevolgen van de vloek. En op die gebieden die onbewoond waren, en waar de misdaad het geringste was ge­weest, lag de vloek minder zwaar.

In deze tijd werden uitgestrekte wouden begraven. Deze zijn sedert dien veranderd in steenkool, en vormen de uitgestrekte kolenvelden, die nu ontgonnen worden, alsmede grote hoeveelheden aardolie. Steenkool en aardolie ontbranden dikwijls beneden het aardoppervlak. Rotsen worden verhit, kalk verbrandt en ijzererts smelt. Water, toegevoegd aan de kalk, is oorzaak dat de hitte groter wordt, en aardbevingen, vulkanische uitbarstin­gen en branden zijn het gevolg.
Wanneer water en vuur in aanraking ko­men met rotsen en erts, vinden ondergrondse explosies plaats, die klinken als dof gerommel. De atmosfeer is heet en drukkend. Vulkanische uitbar­stingen volgen; en als deze soms een onvoldoende uitlaat blijken voor de verhitte elementen, beweegt de aarde zelf, de aardbodem golft en beweegt als de baren der zee, er verschijnen breden kloven, en soms verdwijnen hele steden, dorpen en vulkanen. Deze wonderbare manifestaties zullen steeds veelvuldiger plaatsvinden kort voor de wederkomst van Christus en het einde van de wereld, als aanduidingen van de naderende verwoesting.

De diepten van de aarde zijn Gods wapenkamer, vanwaar de wapenen kwamen die gebruikt zijn bij de ondergang van de oude wereld. Wateren die uit de aarde opkwamen, verenigden zich met de wateren van boven om het verdelgingswerk te voltooien. Sedert de zondvloed heeft God zowel het water als het vuur gebruikt om goddeloze steden te verdelgen. Deze oordelen zijn gezonden om degenen die Gods wet verachten, en spotten met Zijn gezag, te doen beven voor Zijn almacht en hen ertoe te brengen Zijn heerschappij te erkennen. Wanneer mensen zagen hoe brandende ber­gen vuur spuwden en gesmolten metalen opwierpen, rivieren opdroogden, dichtbevolkte steden overstroomden en overal verwoesting brachten, werd zelfs het moedigste hart vervuld met vrees, en ongelovigen en spotters werden gedwongen de oneindige macht van God te erkennen.

De profeet zei, met verwijzing naar soortgelijke tonelen: "Och, dat Gij de hemel scheurdet, dat Gij nederdaaldet, dat voor Uw aangezicht de ber­gen wankelden, zoals vuur rijshout in vlam zet, zoals vuur water doet overkoken - om Uw tegenstanders Uw Naam te doen kennen, zodat de volken voor Uw aangezicht sidderen, daar Gij geduchte daden verricht, die wij niet verwachtten; dat Gij nederdaaldet, zodat de bergen voor Uw aangezicht wankelden!" (Jesaja 64:l-3)
"In wervelwind en storm is Zijn weg, wolken zijn het stof Zijner voeten. Hij dreigt de zee en doet haar opdrogen, alle ri­vieren legt Hij droog." (Nahum l:3,4)

Ontzagwekkender openbaringen dan de wereld ooit heeft aanschouwd zullen gezien worden bij de wederkomst van Chris­tus. "De bergen beven voor Hem en de heuvelen versmelten; de aarde rijst voor Hem op, ja, de wereld en al haar bewoners. Wie kan standhouden voor Zijn gramschap? Wie staande blijven bij Zijn brandende toorn?" (Nahum l:5,6)
"Here, neig Uw hemel en daal neder, raak de bergen aan, dat zij roken; slinger Uw bliksem en verstrooi hen, werp Uw pijlen en brengt hen in ver­warring." (Psalm 144:5,6)

"En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm." "En er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen, en er geschiedde een grote aardbeving, zo groot als er geen geweest is, sedert een mens op de aarde was: Zó hevig was deze aardbeving, zó groot." "En alle eilanden vluchtten weg en bergen werden niet (meer) gevonden. En grote hagel(stenen), een talent zwaar, vielen uit de hemel op de mensen, en de mensen lasterden God." (Handelingen 2:19; Openbaring 16:18,20,21)

Als de bliksem uit de hemel zich zal verenigen met het vuur in de aar­de, zullen de bergen branden als een oven, en gloeiende lavastromen uit­werpen, die tuinen en velden bedekken en dorpen en steden begraven. Ziedende massa's die in de rivieren stromen, zullen het water doen koken, zodat massieve rotsblokken met onbeschrijfelijk geweld op het land wor­den gesmeten. Rivieren zullen opdrogen. De aarde zal in beweging zijn; overal zullen ontzaglijke aardbevingen en uitbarstingen plaatsvinden.

Zo zal God de goddelozen van de aardbodem verdelgen. Maar de rechtvaardigen zullen bewaard worden temidden van de rampen, zoals Noach bewaard werd in de ark. God zal hun toevlucht zijn, en onder Zijn vleugelen zullen ze betrouwen. De Psalmist zegt: "Want Gij, o Here, zijt mijn Toevlucht. De Allerhoogste hebt gij tot uw schutse gesteld; geen on­heil zal u treffen."
"Hij bergt mij in Zijn hut, ten dage des kwaads, Hij ver­bergt mij in het verborgene van Zijn tent." (Psalm 91:9,10; 27:5)
Gods belofte luidt: "Omdat hij Mij zeer bemint, zal Ik hem bevrijden, Ik zal hem beschutten, omdat hij Mijn Naam kent." (Psalm 91:14)
("Patriarchen en Profeten” E.G.White)