06 Set en Henoch

Zie Genesis 4:25-6:2

Adam kreeg een andere zoon, als erfgenaam van Gods belofte, die erfgenaam van het geestelijk geboorterecht zou worden. De naam Set, aan zoon gegeven, wil zeggen: "aangewezen" of "vervanger".
"Want", zei zijn moeder, "God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel; hem immers heeft Kaïn gedood." Set had een edeler gestalte dan Kaïn of Abel, en leek meer op Adam dan zijn andere zonen. Hij had een edel karakter, en volgde de voetsporen van Abel. Toch erfde hij geen gro­tere natuurlijke goedheid dan Kaïn.
Betreffende de schepping van Adam wordt gezegd: "Naar de gelijkenis Gods maakte Hij hem"; maar de mens kreeg na de zondeval "(een zoon) naar zijn gelijkenis, als zijn beeld". Ter­wijl Adam zondeloos werd geschapen, naar het beeld van God, erfde Set, evenals Kaïn, de gevallen natuur van zijn ouders. Maar hij verkreeg ook kennis aangaande de Verlosser en kreeg onderricht in gerechtigheid. Door Gods genade diende en eerde hij God; en hij werkte zoals Abel had ge­werkt als hij was blijven leven, om de gedachten van zondige mensen te richten op gehoorzaamheid aan hun Schepper.

"En ook aan Set werd een zoon geboren, en hij noemde hem Enos. Toen begon men de naam des Heren aan te roepen." De gelovigen hadden God steeds aanbeden; maar toen er meer mensen kwamen, werd het ver­schil tussen beide klassen duidelijker. Eén klasse was trouw aan God, ter­wijl de andere minachting en ongehoorzaamheid openbaarde.

Vóór de zondeval hadden onze stamouders de sabbat gevierd, die in het paradijs was ingesteld; en na hun verdrijving uit de hof van Eden ble­ven ze deze dag heiligen. Ze hadden de bittere vrucht van ongehoor­zaamheid geproefd, en hadden geleerd wat ieder die Gods geboden overtreedt, vroeg of laat ontdekt, dat Gods geboden heilig en onverander­lijk zijn, en dat de straf bij overtreding zeker niet zal uitblijven. De sabbat werd geëerd door alle kinderen van Adam die trouw bleven aan God. Maar Kaïn en zijn nakomelingen hadden geen respect voor de dag waarop God had gerust. Zij kozen hun eigen tijd om te werken en te rusten, zonder zich te storen aan Gods gebod.
Toen Kaïn door God vervloekt was, verliet hij het gezin van zijn va­der. Eerst had hij het bewerken van de grond gekozen als bezigheid, en nu stichtte hij een stad en noemde deze naar zijn oudste zoon. Hij had de tegenwoordigheid van God verlaten, de belofte van een hersteld paradijs verworpen, om bezittingen en genoegens te vergaren op de aarde, die ge­bukt ging onder de vloek der zonde, en hij stond op deze wijze aan het hoofd van de grote groep mensen die de god dezer wereld vereren. Ze stoorden zich niet aan God en Zijn bedoelingen met de mens.
Aan de zon­de van moord, waarin Kaïn was voorgegaan, voegde Lamech, de vijfde van Adam, veelwijverij toe, en vol grootspraak erkende hij God slechts in het feit dat deze Kaïn zou wreken. Abel had een leven op het land geleid, terwijl hij in tenten woonde, en de nakomelingen van Set volgden dezelfde leefwijze, terwijl ze zich beschouwden als "vreemdelingen en bijwoners op aarde", op zoek naar "een beter, dat is een hemels, vaderland". (Hebreeën 11:13,16)

Een tijd lang bleven beide groepen gescheiden. Het geslacht van Kaïn, dat zich verspreidde vanuit hun oorspronkelijke woonplaats, koos de vlak­ten en dalen waar de kinderen van Set hadden gewoond; en dezen trokken zich terug in de bergen, om te ontkomen aan hun verderfelijke invloed, en stichtten daar hun woonplaats. Zolang deze scheiding duurde, bleven ze God in waarheid dienen. Maar na verloop van tijd begonnen ze zich gelei­delijk te vermengen met de bewoners van de vlakten. Deze vermenging had ernstige gevolgen.
"De zonen Gods zagen, dat de dochters der mensen schoon waren." De kinderen van Set, aangetrokken door de schoonheid van de dochters van Kaïns afstammelingen, mishaagden de Here door met hen een verbintenis aan te gaan.

Velen van de aanbidders van God werden tot zonden verleid door de verleidingen waaraan ze nu gedurig blootston­den, en ze verloren hun bijzonder, geheiligd karakter. Door zich te ver­mengen met hen die ontaard waren, begonnen ze in woord en daad op hen te gelijken; de beperkingen van het zevende gebod werden veronacht­zaamd, "en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen".
De kinderen van Set sloegen de weg van Kaïn in; ze richtten hun geest op wereldse voorspoed en vermaken en verzaakten Gods geboden. De mensen hadden geen verlangen God te leren kennen; "het is duister geworden in hun onverstandig hart". Daarom gaf God hen over aan "een verwerpelijk denken". (Romeinen 1:21,28)

Zonde verbreidde zich als een dodelijke melaatsheid over de aarde. Gedurende bijna duizend jaar leefde Adam temidden van hen, en was getuige van de gevolgen van de zonde. Getrouw trachtte hij de stroom van het kwaad te stuiten. Hij had bevel gekregen zijn nakomelingen te on­derwijzen in de weg des Heren; en zorgvuldig bewaarde hij datgene wat God hem had geopenbaard, en gaf dit door aan latere geslachten. Aan zijn kinderen en kindskinderen tot in het negende geslacht beschreef hij de ge­lukkige en heilige staat van de mens in het paradijs, en herhaalde de geschiedenis van de zondeval, terwijl hij hen vertelde van het lijden, waar­door God hem had geleerd hoe noodzakelijk het was Zijn geboden te ge­hoorzamen, en tevens verklaarde hij hun de genadige voorzieningen die getroffen waren voor hun zaligheid.
Toch waren er maar weinigen die ge­hoor gaven aan zijn woorden. Dikwijls werd hij overladen met verwijten, omdat zijn zonde zo'n ellende over zijn nakomelingen had gebracht.

Het leven van Adam was een leven van smart, vernedering en zelfverwijt. Toen hij Eden verliet, vervulde de gedachte dat hij moest sterven, hem met ontzetting. Voor het eerst kwam hij in aanraking met de dood in het menselijk gezin, toen Kaïn, zijn eerstgeborene, zijn broeder doodde. Ver­vuld met het bitterste zelfverwijt over zijn eigen zonde en dubbel getroffen door de dood van Abel en de verwerping van Kaïn, ging Adam onder zielesmart gebukt. Hij aanschouwde het toenemend verderf, dat tenslotte zou uitlopen op een vernietiging van deze wereld door een zondvloed; en hoe­wel het doodvonnis, door Zijn Maker over hem uitgesproken, in het begin verschrikkelijk had geleken, was hij, nadat hij bijna duizend jaar lang de gevolgen van de zonde had gadegeslagen, dankbaar dat God een eind maakte aan een leven van lijden en smart.

Ondanks de goddeloosheid van de oude wereld was die tijd geen pe­riode van onwetendheid en onkunde, zoals men vaak heeft gedacht. De mensen kregen de kans een hoge mate van zedelijke en verstandelijke ken­nis te vergaren. Ze bezaten grote lichamelijke en geestelijke krachten, en de mogelijkheden om godsdienstige zowel als wetenschappelijke kennis te verkrijgen, kenden huns gelijke niet.
Het is een vergissing te veronder­stellen dat hun verstand zich later ontwikkelde omdat ze veel ouder wer­den; hun verstandelijke vermogens ontwikkelden zich integendeel vroeg­tijdig, en zij, die God vreesden en in overeenstemming leefden met Zijn wil, namen toe in kennis en wijsheid zolang ze leefden.

Als beroemde ge­leerden uit onze dagen vergeleken zouden kunnen worden met mensen van dezelfde leeftijd die voor de zondvloed leefden, zouden ze zowel ver­standelijk als lichamelijk verre hun mindere zijn. Naarmate de leeftijd van de mens korter is geworden, en zijn lichaamskrachten zijn afgenomen, zijn zijn verstandelijke vermogens achteruit gegaan. Heden zijn er mensen die zich gedurende een periode van twintig tot vijftig jaar toeleggen op de stu­die, en de wereld heeft de grootste bewondering voor hetgeen ze be­reikten. Maar hoe gering zijn deze resultaten, vergeleken met die van mensen wier verstandelijke en lichamelijke vermogens zich gedurende eeuwen ontwikkelden!

Het is waar dat de mensen uit onze moderne tijd voordeel kunnen trekken uit de successen van hun voorgangers. Mensen met een geweldig verstand die gestudeerd en geschreven hebben, hebben de resultaten van hun werk nagelaten aan hun nakomelingen. Maar zelfs met deze feiten voor ogen, wat betreft menselijk kunnen, waren de mensen vroeger een stuk voor op de mensen van nu.
Honderden jaren leefde in hun midden de man die naar Gods beeld geschapen was, en die door de Schepper "goed" was genoemd - de man die door God was onderwezen in alle dingen aan­gaande deze stoffelijke wereld. Adam had van de Schepper het verslag van de schepping vernomen; zelf was hij gedurende negen eeuwen getuige geweest van de geschiedenis; en hij deelde zijn kennis mee aan zijn nako­melingen. De mensen in die tijd hadden geen boeken en geen geschreven verslagen; maar behalve hun grote lichamelijke en verstandelijke krachten bezaten ze een sterk geheugen, in staat om op te nemen en te onthouden wat hun werd meegedeeld, en op hun beurt gaven ze dit weer door aan hun nageslacht. En gedurende honderden jaren leefden er zeven generaties ge­lijktijdig op aarde, die het voordeel hadden elkaar te kunnen raadplegen, en voordeel te trekken uit de kennis en ervaringen van elkaar.

De kansen om God te leren kennen door Zijn werken zijn sindsdien nooit geëvenaard. En in plaats van een tijdperk van duisternis op gods­dienstig gebied, was het een tijdperk van licht. Heel de wereld had de ge­legenheid onderricht te ontvangen van Adam, en degenen die de Here vreesden, hadden ook Christus en de engelen als leraars. Tevens hadden ze een zwijgend getuigenis van de waarheid door de hof van God, die zovele eeuwen op aarde bleef. Aan de door engelen bewaakte ingang van het pa­radijs werd Gods heerlijkheid geopenbaard, en hierheen kwamen de eerste aanbidders. Hier werden altaren opgericht, en offeranden gebracht. Hier hadden ook Kaïn en Abel hun offers gebracht, en had God Zich verwaar­digd met hen te spreken.

Twijfelaars konden het bestaan van Eden niet loochenen zolang deze hof zichtbaar was en haar ingang bewaakt werd door blinkende engelen. De volgorde van de schepping, het doel van de hof, de geschiedenis van de beide bomen, zo nauw verbonden met de bestemming van de mens, waren onweerlegbare feiten. En het bestaan en het oppergezag van God, de verplichting van Zijn wet, waren waarheden waaraan men niet kon twijfelen zolang Adam leefde.

Ondanks de steeds groter wordende ongerechtigheid waren er een aantal heilige mannen die, verheven en veredeld door hun omgang met God, leefden als in gemeenschap met de hemel. Het waren mensen met een geweldig verstand, die tot geweldige dingen in staat waren. Ze hadden een grootse en heilige roeping - een rechtvaardig karakter te ontwikkelen, een les van godzaligheid te leren, niet alleen aan mensen uit hun dagen, maar ook aan latere geslachten. Slechts enkelen van hen worden in de Schrift genoemd; maar in alle eeuwen had God trouwe getuigen, waarach­tige aanbidders.

Van Henoch staat geschreven dat hij op vijfenzestig jarige leeftijd een zoon kreeg. Nadien wandelde hij nog driehonderd jaar met God. In deze eerste jaren had Henoch God lief en vreesde Hem, terwijl hij Zijn geboden bewaarde. Hij was één uit deze rij van heiligen die het ware geloof be­waarden en voorvaders waren van het beloofde Zaad.
Van de lippen van Adam had hij de sombere geschiedenis van de zondeval vernomen, maar ook de moedgevende belofte van Gods genade; en hij zag uit naar de ko­mende Verlosser. Maar na de geboorte van zijn eerste zoon bereikte He­noch een hogere trap; hij kwam in nauwer contact met God. Hij besefte duidelijker zijn eigen verplichtingen en verantwoordelijkheden als zoon van God. En als hij de liefde van het kind zag voor de vader, het simpele vertrouwen in diens bescherming; als hij de diepe liefde voor zijn zoon voelde in zijn hart, leerde hij een belangrijke les over de wonderbaarlijke liefde van God voor de mens in het geven van Zijn Zoon, en het vertrou­wen dat Gods kinderen kunnen stellen in hun hemelse Vader. De eindelo­ze, ondoorgrondelijke liefde van God door middel van Christus werd dag en nacht het onderwerp van zijn gedachten; en met heel zijn wezen tracht­te hij die liefde te openbaren aan de mensen in wier midden hij leefde.

Henoch wandelde niet met God in zinsverrukking of in een visioen, maar in alle dagelijkse plichten. Hij was geen kluizenaar, die zich geheel van de wereld afzonderde; want hij moest een werk voor God in deze we­reld verrichten. In zijn gezin en in zijn omgang met anderen, als echtge­noot en vader, als vriend en burger, was hij een standvastige trouwe dienstknecht van God. Zijn hart was in overeenstemming met Gods wil; want "gaan er twee tezamen, zonder dat zij het eens geworden zijn?" (Amos 3:3)
En dit geheiligd leven duurde driehonderd jaar lang. Er zijn niet veel christe­nen, die niet bereid zouden zijn een meer ernstig en toegewijd leven te lei­den als ze wisten dat ze nog slechts korte tijd te leven hadden, of dat de komst van Christus aanstaande was. Maar het geloof van Henoch werd sterker, zijn liefde werd vuriger met het verstrijken der jaren.

Henoch was een man met een goed ontwikkeld verstand en een uitge­breide kennis; hij werd geëerd door bijzondere openbaringen van God; toch was hij door een gedurig contact met de hemel, met het bewustzijn van Gods grootheid en volmaaktheid steeds voor ogen, één van de nede­rigste mensen. Hoe nauwer zijn band met God was, des te dieper was zijn besef van eigen zwakheid en onvolkomenheid.

Bedroefd door de toenemende slechtheid van de goddelozen, en be­vreesd dat hun ongeloof zijn eerbied voor God zou verzwakken, vermeed Henoch de omgang met hen, en bracht veel tijd door in de eenzaamheid, waar hij mediteerde en bad. Zo zocht hij de Here en trachtte Zijn wil beter te verstaan, om deze te kunnen volbrengen. Voor hem was het gebed de adem der ziel; hij leefde in de atmosfeer van de hemel.

Door middel van heilige engelen openbaarde God aan Henoch Zijn plan om de wereld door een zondvloed te verdelgen, en tevens openbaarde Hij hem meer ten volle het verlossingsplan.
Door de Geest der profetie voerde Hij hem door de eeuwen heen naar de geslachten die na de zond­vloed zouden leven, en toonde hem de grote gebeurtenissen, verbonden met de wederkomst van Christus en het einde van de wereld. Henoch maakte zich ook zorgen aangaande de doden. Het kwam hem voor dat rechtvaardigen en goddelozen tezamen tot stof zouden wederkeren, en dat dit het einde zou zijn. Hij zag niet over het graf heen. In profetische gezichten kreeg hij onderricht aangaande de dood van Christus, en zag Zijn komst in heerlijkheid, vergezeld van alle heilige engelen, om Zijn volk uit de graven te roepen. Hij zag ook de verdorven toestand van de wereld kort voor Christus' wederkomst - dat er een trots, aanmatigend, eigenzinnig ge­slacht zou zijn, dat de enige God en de Here Jezus Christus zou verlooche­nen, de wet zou vertreden, en de verzoening zou verachten. Hij zag de rechtvaardigen gekroond met eer en heerlijkheid, en de goddelozen geban­nen uit Gods tegenwoordigheid, terwijl ze door vuur vernietigd werden.

Henoch werd een prediker der gerechtigheid, om aan anderen bekend te maken wat God hem had geopenbaard. Zij die de Here vreesden, zoch­ten deze heilige man, om een zegen te ontvangen uit zijn onderricht en zijn gebeden. Hij werkte ook in het openbaar, en predikte Gods boodschap aan allen die naar deze waarschuwende woorden wilden luisteren. Zijn werk was niet beperkt tot de nakomelingen van Set.
In het land waarheen Kaïn gevlucht was voor Gods tegenwoordigheid, maakte de profeet de dingen bekend die in gezichten aan hem geopenbaard waren. "Zie," verklaarde hij, "de Here is gekomen met zijn heilige tienduizenden, om over allen de vierschaar te spannen en alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze werken." (Judas 14,15)
Hij vreesde niet de zonde te bestraffen. Terwijl hij Gods liefde ver­kondigde aan de mensen van zijn tijd, en hen smeekte hun boze wegen de rug toe te keren, bestrafte hij de heersende ongerechtigheid en waar­schuwde de mensen van zijn generatie dat de overtreder zeker kon zijn van het oordeel.
Het was de Geest van Christus, die door Henoch sprak; deze Geest is niet alleen openbaar in het uiten van liefde, medeleven en smekingen; het zijn niet alleen aangename dingen, die door heilige man­nen gesproken worden. God legt in hart en mond van Zijn boodschappers waarheden die scherper zijn dan een tweesnijdend zwaard.

Gods macht, die door Zijn dienstknecht werkte, was voelbaar voor hen die luisterden. Sommigen gaven gehoor aan de waarschuwingen, en keerden hun zonden de rug toe; maar velen spotten met de ernstige bood­schap en gingen stoutmoedig voort op hun goddeloze wegen.
In deze laat­ste dagen hebben Gods dienstknechten een soortgelijke boodschap voor de wereld, en deze zal eveneens in ongeloof en spot aangehoord worden. De oude wereld verwierp de waarschuwende woorden van hem die wandelde met God. Zo zal de laatste generatie de waarschuwingen van Gods gezan­ten lichtvaardig opnemen. Temidden van zijn werkzaam leven bleef He­noch trouw aan zijn omgang met God. Hoe meer werk hem wachtte, des te ernstiger waren zijn gebeden.
Van tijd tot tijd onttrok hij zich aan het openbare leven. Nadat hij voor een tijd onder de mensen had vertoefd, en door woord en daad voor hen had gewerkt, trok hij zich terug om enige tijd in de eenzaamheid door te brengen, terwijl hij hongerde en dorstte naar die goddelijke kennis die alleen God kan verschaffen. Terwijl hij zo met God verkeerde, weerkaatste Henoch steeds meer het goddelijk beeld. Zijn gelaat blonk van een heilig licht, hetzelfde licht dat scheen op het gelaat van Jezus.

Wanneer hij aan het eind van deze perioden weer ver­scheen, zagen zelfs de ongelovige vol ontzag de afdruk van de hemel op zijn gelaat.
De goddeloosheid van de mensen was tot zo'n hoogte gestegen, dat hun ondergang werd aangekondigd. Met het verstrijken der jaren groeide de menselijke schuld, en naderden de dreigende wolken van Gods oordeel. Toch ging Henoch, de geloofsheld, door met waarschuwen, aandringen en smeken om de vloed van ongerechtigheid te keren en het tijdstip van de wraak tegen te houden. Hoewel zijn waarschuwingen veronachtzaamd werden door een zondig, genot zoekend volk, had hij getuigenis dat hij Gode behaagde, en hij bleef getrouw strijden tegen het toenemend kwaad, tot God hem wegnam uit een wereld van zonde naar de zuivere blijdschap van de hemel.
De mensen uit dat geslacht hadden gespot met de dwaas­heid van hem die geen goud of zilver zocht, of streefde naar bezit. Maar het hart van Henoch was gericht op eeuwige schatten. Hij had de hemelse stad aanschouwd. Hij had de Koning gezien in Zijn schoonheid in Sion. Zijn geest, zijn hart, zijn gesprekken waren in de hemel.

Hoe groter de on­gerechtigheid werd, des te ernstiger was zijn verlangen naar Gods huis. Terwijl hij nog op aarde was, leefde hij door geloof in de hemelse gewes­ten. "Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien." (Matthéüs 5:8)

Gedurende driehonderd jaar had Henoch gestreefd naar zuiverheid van hart, om in harmonie te leven met de hemel. Gedurende drie eeuwen had hij gewan­deld met God. Van dag tot dag had hij verlangd naar een nauwere verbin­ding; steeds nauwer was deze band geworden, tot God hem opnam. Hij had op de drempel van de eeuwigheid gestaan, met slechts één stap tussen hem en het land der zaligen; nu werden de poorten geopend; de omgang met God op aarde begonnen, werd voortgezet, en hij ging door de poorten van de heilige stad - de eerste mens om daar binnen te gaan.

Op aarde werd zijn verlies gevoeld. De stem die dagelijks in waar­schuwing en onderricht was gehoord, werd gemist. Sommigen, zowel rechtvaardigen als goddelozen, waren getuigen geweest van zijn opne­ming, en in de hoop hem te vinden in één van de plaatsen van afzondering, zochten degenen die hem liefhadden, ijverig naar hem, zoals later de zo­nen der profeten zochten naar Elia, maar hun zoeken was vergeefs. Ze deelden mee dat hij er niet was, want God had hem weggenomen.

Door de verheerlijking van Henoch wilde de Here een belangrijke les leren. Er bestond een gevaar dat de mensen moedeloos zouden worden, vanwege de gevolgen van Adams zonde. Velen stonden op het punt uit te roepen: "Wat helpt het ons dat we de Here hebben gevreesd en Zijn gebo­den hebben gehoorzaamd, nu er zo'n zware vloek rust op het mensdom en éénmaal allen zullen sterven?"

Maar het onderricht dat God aan Adam gaf, dat door Set herhaald en door Henoch werd bekrachtigd, nam de somber­heid en duisternis weg, en gaf de mens hoop, dat, zoals door Adam de dood was gekomen, door de beloofde Verlosser leven en onsterfelijkheid aan het licht zouden komen. Satan wilde de mens doen geloven dat er geen beloning was voor de gelovigen, of straf voor de goddelozen, en dat de mens onmogelijk Gods geboden kon gehoorzamen.
Maar in het geval van Henoch verklaart God dat "Hij een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken". (Hebreeën 11:6)
Hij laat zien wat Hij doen wil voor hen die Zijn geboden be­waren. De mens kreeg te horen dat het mogelijk is de wet van God te ge­hoorzamen; dat zelfs temidden van zonde en verderf de mogelijkheid bestond door middel van Zijn kracht weerstand te bieden aan de verlei­ding, en zuiver en heilig te worden. Ze zagen in zijn voorbeeld het geluk van zulk een leven; en zijn verheerlijking was een bewijs van de waarheid van zijn profetie over de toekomst, met de beloning van blijdschap, heerlijkheid en onsterfelijk leven voor de gehoorzamen, en van veroorde­ling, ellende en dood voor de overtreder.

"Door het geloof is Henoch weggenomen zodat hij de dood niet zag... Want vóórdat hij werd weggenomen, is van hem getuigd, dat hij Gode welgevallig was geweest." (Hebreeën 11:5)
Temidden van een wereld die door haar god­deloosheid gedoemd was onder te gaan, leefde Henoch een leven van een dusdanige verbondenheid met God, dat de dood over hem geen zeggen­schap had. Het goddelijk karakter van de profeet stelt de staat van heilig­heid voor, die allen moeten bezitten die van de aarde gekocht zullen zijn (Openbaring 14:3) ten tijde van Jezus' wederkomst. Evenals in de tijd van de zondvloed zal ongerechtigheid de overhand hebben. Terwijl de mensen de inge­vingen van hun verdorven hart volgen en de leer van een misleidende filosofie aanvaarden, zullen ze in opstand leven tegen het gezag van de he­mel.
Maar evenals Henoch zal Gods volk streven naar zuiverheid van hart en overeenstemming met Zijn wil, tot ze volkomen het beeld van Christus weerkaatsen. Evenals Henoch zullen ze de wereld waarschuwen voor de wederkomst des Heren en voor de oordelen die de overtreder te wachten staan, en door geheiligde wandel en voorbeeld zullen ze de zonden van de goddelozen veroordelen. Zoals Henoch werd opgenomen naar de hemel eer de wereld door water ten onder ging, zo zullen de levende heiligen op­genomen worden van de aarde eer deze door vuur wordt verwoest. De apostel zegt: "Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veran­derd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin."
"Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen.
Vermaant elkander dus met deze woorden."( l Corinthiërs 15:51,52; l Thessalonicenzen 4:16-18) ("Patriarchen en Profeten” E.G.White)