25 Gods wet heilig en onveranderlijk

„En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel.” (Openbaring 11:19). De ark van Gods verbond staat in het heilige der heiligen, de tweede afdeling van het heiligdom. Bij de dienst in het heiligdom op aarde, dat „een afbeelding van de hemelse dingen” was, werd dit tweede deel alleen op de Grote Verzoendag geopend om het heiligdom te „reinigen”.

De aankondiging dat de tempel Gods open ging en de ark van zijn verbond zichtbaar werd, wijst dus op het opengaan van het heilige der heiligen in de hemel in 1844, toen Christus daar binnenging om het verzoeningswerk af te sluiten. De gelovigen die hun Hogepriester volgden toen Hij zijn dienst in het heilige der heiligen aanving, zagen de ark van zijn verbond. Nadat zij zich in het onderwerp van het heiligdom hadden verdiept, kwamen ze tot het inzicht dat Christus met een andere dienst was begonnen. Ze zagen Hem voor Gods ark waar Hij met zijn eigen bloed pleitte voor zondaren.

In de ark van de tabernakel op aarde waren er twee stenen tafelen waarop de geboden van Gods wet waren geschreven. De ark was slechts een bewaarplaats voor de tafelen der wet en ontleende zijn waarde en heiligheid aan de aanwezigheid van Gods geboden. Toen de tempel Gods in de hemel open ging, werd de ark van zijn verbond zichtbaar. In het heilige der heiligen van het hemelse heiligdom wordt Gods wet, die door God zelf op de Sinaï werd uitgesproken bij donderslagen en bliksemstralen en met zijn eigen vinger in de stenen tafelen werd gegrift, ook in een ark bewaard.

De wet in de tempel Gods is het model, en de geboden die in de stenen tafelen zijn gegrift en door Mozes in zijn vijf boeken zijn opgetekend, zijn een authentiek afschrift. Zij die dit belangrijk punt begrepen, kwamen tot het inzicht dat Gods wet heilig en onveranderlijk is. Zij begrepen de betekenis van Christus’ woorden beter dan ooit tevoren: „Voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet” (Matteüs 5:18).
Daar Gods wet een openbaring is van zijn wil en de uitdrukking van zijn karakter, moet zij eeuwig blijven bestaan „als een getrouwe getuige in de hemel”. Geen enkel gebod is ingetrokken, geen jota of tittel is veranderd. De dichter van de psalmen zegt: „Voor eeuwig, o HERE, houdt uw woord stand in de hemelen”. „Betrouwbaar zijn al zijn bevelen, vastgesteld voor immer en altoos” (Psalm 119:89; 111:7,8).

Het vierde gebod is het hart van de Tien Geboden: „Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die” (Exodus 20:8-11).

Gods Geest beïnvloedde degenen die zijn Woord onderzochten. Ze kwamen tot de vaststelling dat zij dit gebod hadden overtreden zonder dat ze het hadden beseft, omdat ze de rustdag die de Schepper had ingesteld niet heiligden. Ze gingen na waarom men eigenlijk de eerste dag van de week vierde in plaats van de dag die God had geheiligd. In de Bijbel konden ze geen enkel bewijs vinden voor de afschaffing van het vierde gebod of voor de verandering van de sabbat. De zegen die in den beginne aan de zevende dag was verbonden, was nooit ingetrokken.

Ze hadden er oprecht naar gestreefd Gods wil te leren kennen en probeerden er ook naar te leven. Daarom hadden ze er spijt van toen het tot hen doordrong dat zij Gods wet hadden overtreden. Door de heiliging van Gods sabbat bewezen ze dat ze Hem trouw waren.
Men deed van alles om hun geloof te schokken. Iedereen begreep natuurlijk dat als het heiligdom op aarde een afbeelding was van het heiligdom in de hemel, de wet in de ark van het heiligdom op aarde ook een getrouw afschrift van de wet in de ark in de hemel moest zijn.

Als men geloofde dat er een heiligdom in de hemel is, moest men ook de eisen van Gods wet en de heiliging van de sabbat van het vierde gebod erkennen. Dit verklaart waarom men zo fel gekant was tegen de systematische uitleg van de Schrift, die het hogepriesterlijk werk van Christus in het hemelse heiligdom duidelijk aantoonde. De mensen probeerden de deur te sluiten die God had geopend en ze wilden de deur openen die Hij had gesloten. Maar „Hij die opent en niemand zal sluiten, en (...) sluit en niemand opent” had gezegd: „Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten” (Openbaring 3:7,8).

Christus had „de deur”, of de dienst in het heilige der heiligen, geopend. Dankzij het licht dat door die geopende deur van het heiligdom in de hemel scheen, ontdekte men dat het vierde gebod een onderdeel is van de wet die in het heiligdom wordt bewaard. Wat God had ingesteld kon door geen mens worden afgeschaft.

De gelovigen die het verzoeningswerk van Christus en de onveranderlijkheid van Gods wet hadden aangenomen, kwamen tot de vaststelling dat dit dezelfde punten waren die ook in Openbaring 14 voorkomen. In dit hoofdstuk gaf God een drievoudige waarschuwing (Zie Aanhangsel onder ‘Een drievoudige Boodschap’) om de mensen op Christus’ wederkomst voor te bereiden.
De uitspraak: „De ure van zijn oordeel is gekomen” wijst op de afsluiting van Christus’ verzoeningswerk voor de verlossing van de mens. Deze waarheid moet tot het einde van Christus’ middelaarschap en zijn terugkeer worden verkondigd. Het onderzoekend oordeel dat in 1844 begon, gaat door tot er een beslissing is gevallen over het lot van allen, zowel de levenden als de doden. Daarom zal het tot het einde van de genadetijd worden voortgezet. De boodschap moet de mensen voorbereiden op het oordeel en waarschuwt hen daarom: „Vreest God en geeft Hem eer (...) en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde, en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.”
Het gevolg van de aanvaarding van deze boodschappen wordt uitgedrukt door de woorden: „Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren”. Willen de mensen gereed zijn voor het oordeel, dan moeten ze Gods wet onderhouden. Die wet zal in het oordeel de maatstaf voor het karakter zijn. De apostel Paulus zegt: „Allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden... ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus”. En hij zegt ook: „De daders der wet zullen gerechtvaardigd worden” (Romeinen 2:12-16). Geloof is een noodzakelijke vereiste om Gods wet te onderhouden, want „zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn”. „En al wat niet uit geloof is, is zonde” (Hebreeën 11:6; Romeinen 14:23).

De eerste engel roept de mensen op om „God te vrezen en Hem eer te geven”, Hem te aanbidden als Schepper van hemel en aarde. Om dit te kunnen doen, moeten wij zijn wet gehoorzamen. De prediker zegt: „Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen” (Prediker 12:13). Men kan God niet welgevallig zijn als men Hem aanbidt zonder zijn geboden te gehoorzamen. „Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren”. „Wie zijn oor afwendt van het horen der wet, diens gebed zelfs is een gruwel” (1 Johannes 5:3; Spreuken 28:9).

We moeten God dienen omdat Hij de Schepper is en omdat alle andere levende wezens hun bestaan aan Hem te danken hebben. Wanneer de Bijbel zegt dat we God moeten eren en aanbidden in plaats van de goden van de heidenen, wordt de scheppingsmacht als argument gebruikt. „Want alle goden der volken zijn afgoden, maar de HERE heeft de hemel gemaakt” (Psalm 96:5).
„Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige. Heft uw ogen naar omhoog en ziet; wie heeft dit alles geschapen?” „Want zo zegt de Here, die de hemelen geschapen heeft - die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft... Ik ben de HERE en er is geen ander” (Jesaja 40:25,26;45:18). De dichter van de psalmen zegt: „Erkent, dat de HERE God is; Hij heeft ons gemaakt, en Hem behoren wij toe”. „Treedt toe, laten wij ons nederwerpen en ons buigen, knielen voor de HERE, onze Maker” (Psalm 100:3; 95:6). De heilige wezens, die God in de hemel dienen, motiveren hun aanbidding met de woorden: „Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen” (Openbaring 4:11).

In Openbaring 14 worden de mensen opgeroepen de Schepper te aanbidden en de profetie wijst op het bestaan van een groep mensen die dankzij de drievoudige boodschap de geboden Gods bewaren. Een van deze geboden verwijst rechtstreeks naar God als de Schepper. Het vierde gebod luidt: „Maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God;... Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die” (Exodus 20:10,11).
Over de sabbat zegt de Here ook: „Deze zullen een teken zijn tussen Mij en u, opdat gij weet, dat Ik, de HERE, uw God ben” (Ezechiël 20:20). „Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag heeft Hij gerust en adem geschept” (Exodus 31:17).

„Het belang van de sabbat als het gedenkteken van de Schepping ligt in het feit dat het ons altijd aan de ware reden van onze godsaanbidding herinnert”; God is de Schepper en wij zijn z’n schepselen. „De sabbat is daarom het fundament van onze aanbidding, want geen enkele andere inzetting leert ons deze belangrijke waarheid zo duidelijk. De ware reden voor de aanbidding van God - niet alleen van onze aanbidding op de zevende dag, maar van elke aanbidding - ligt in het verschil tussen de Schepper en zijn schepselen. Dit belangrijk punt kan nooit verouderen en mag nooit uit het oog worden verloren” (J.N. Andrews, History of the Sabbath, ch.27).
God heeft de sabbat in het paradijs ingesteld om de mensen altijd aan deze waarheid te herinneren. Zolang wij God moeten dienen omdat Hij onze Schepper is, net zolang zal de sabbat ook het symbool en gedenkteken daarvan zijn. Als alle mensen altijd de sabbat hadden gevierd, zouden zij hun Schepper ook altijd hebben aanbeden en zouden er nooit afgodendienaars, godloochenaars of ongelovigen zijn geweest. Het heiligen van de sabbat is een teken van trouw aan de ware God, „Hij die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft”. Het is dan ook logisch dat de boodschap die de mensen leert dat ze God moeten aanbidden en zijn geboden moeten onderhouden vooral de nadruk zal leggen op het houden van het vierde gebod.

De derde engel wijst op de tegenstelling tussen degenen „die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren”, en een andere groep. Er wordt een ernstige en verschrikkelijke waarschuwing tegen hun dwalingen uitgesproken: „Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap” (Openbaring 14:9,10). Wil men deze boodschap goed begrijpen dan moet men de symbolen juist interpreteren. Wat stellen het beest, het beeld en het merkteken voor?

De profetie waarin men deze symbolen vindt, begint bij Openbaring 12, met de draak die Christus bij zijn geboorte wilde verslinden. In vers 9 van dit hoofdstuk lezen we dat de draak Satan voorstelt; hij spoorde He­rodes aan om Christus te doden. Maar het belangrijkste middel dat Satan in de eerste eeuwen gebruikte om oorlog tegen Christus en zijn volk te voeren was het Romeinse rijk, waarin het heidendom de overheersende godsdienst was. De draak stelt dus in de eerste plaats Satan voor, maar is in de tweede plaats ook het symbool van het heidense Rome.

In hoofdstuk 13 (vers 1-10) wordt een ander beest, „een luipaard gelijk”, beschreven. „En de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht”. De meeste protestanten geloven dat dit symbool het pausdom voorstelt, dat beslag heeft gelegd op de troon en de macht van het oude Romeinse rijk. Johannes zegt over het beest, „een lui­paard gelijk”:
„En hem werd een mond gegeven, die grote woorden en godslastering spreekt... En (het beest) opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent en hen, die in de hemel wonen. En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen; en hem werd macht gegeven over elke stam en natie en taal en volk”. Deze profetie, die bijna gelijk is aan de beschrijving van de kleine horen van Daniël 7, heeft ontegensprekelijk betrekking op het pausdom.

„En hem werd macht gegeven dit tweeënveertig maanden lang te doen”. De profeet zegt ook: „En (ik zag) een van zijn koppen als ten dode gewond”; en: „Indien iemand met het zwaard zal doden, dan moet hij zelf met het zwaard gedood worden”. De „tweeënveertig maanden” komen overeen met „een tijd en tijden en een halve tijd” - drieëneenhalf jaar - of de 1260 dagen van Daniël 7; de tijd waarin het pausdom Gods volk zou verdrukken. In de vorige hoofdstukken hebben we al aangetoond dat deze periode begon met de opperheerschappij van de paus in 538 na Chr. en eindigde in 1798. In dat jaar werd de paus door het Franse leger gevangen genomen, ontving het pausdom „de dodelijke wonde” en ging de profetie „indien iemand in gevangenschap voert, dan gaat hij in gevangenschap” in vervulling.

Dan wordt een nieuw symbool gebruikt. De profeet zegt: „En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde en het had twee horens als die van het Lam” (Openbaring 13:11). Zowel het uiterlijk van het beest als de manier waarop het ten tonele verschijnt, tonen aan dat het land dat erdoor wordt voorgesteld anders is dan de andere landen die door de voorgaande symbolen worden voorgesteld. De grote wereldrijken werden door de profeet Daniël voorgesteld door roofdieren die uit de zee opstegen toen „de vier winden des hemels de grote zee in beroering brachten” (Daniël 7:2).
In Openbaring 17 zegt een engel: „De wateren, die gij zaagt (...) zijn natiën en menigten en volken en talen” (Openbaring 17:15). Winden zijn het symbool van strijd. De „vier winden des hemels”, die de grote zee in beroering brengen, zijn de bloedige veroveringen en revoluties waardoor deze rijken aan de macht zijn gekomen.
Maar de profeet zag in zijn visioen het beest dat twee horens had als die van het Lam „uit de aarde” opkomen. Het land dat aan deze symbolen beantwoordt, zal geen andere rijken overwinnen om zijn eigen heerschappij te vestigen, maar moet opkomen in een nog onbewoond gebied en moet zich geleidelijk en vreedzaam ontwikkelen.
Het kon dus onmogelijk verrijzen uit de tegen elkaar strijdende mensenmassa’s van de Oude Wereld, de onstuimige zee van „natiën en menigten en volken en talen”. Het moet dus op het westelijk halfrond worden gezocht.

Welk land van de Nieuwe Wereld verrees omstreeks 1798 en beloofde machtig en groot te worden, terwijl het de aandacht van de wereld trok? De verklaring van de symbolen is boven elke twijfel verheven. Eén land, en maar één, beantwoordt aan de kenmerken die in deze profetie worden gegeven. Dit land is onmiskenbaar de Verenigde Staten van Amerika. Steeds weer hebben sprekers en historici bij de beschrijving van de opkomst en groei van Amerika onbewust de gedachten en bijna dezelfde woorden als de geïnspireerde schrijver gebruikt. Johannes zag het beest „opkomen uit de aarde” en volgens de bijbelvertalers betekent het woord dat in onze vertaling wordt weergegeven door ‘opkomen’ letterlijk ‘opgroeien of opschieten als een plant’.
Zoals we hebben gezien, moest het volk opkomen in een onbewoond gebied. Een vooraanstaand auteur beschrijft de opkomst van de Verenigde Staten als volgt: „Het geheimenis van hun opkomst uit het niet” en zegt: „Als een zaadje dat in stilte groeit, zijn wij uitgegroeid tot een wereldrijk” (G.A.Townsend, The New World Compared With the Old, p. 462). Een Europees tijdschrift beschouwde de Verenigde Staten in 1850 als een fantastische wereldmacht die „aan het opkomen” was en „te midden van de stilte der aarde dagelijks in kracht en macht toenam” (Dublin Nation). Edward Everett zei in een toespraak over de Pelgrim Fathers: „Zocht de kleine gemeente van Leiden naar een afgelegen plek, die onbekend en verlaten was en daarom ook veilig en ongevaarlijk, waar ze gewetensvrijheid hadden? Kijk maar naar de uitgestrekte gebieden waar ze in hun vreedzame verovering... de kruisbanier hebben gedragen!” (Toespraak gehouden te Plymouth, Massachusetts, 22 december 1824, p. 11).

„En het had twee horens als die van het Lam.” De horens „als die van het Lam” wijzen op de jeugdigheid, onschuld en tederheid: De juiste beschrijving van het karakter van de Verenigde Staten toen ze in 1798 „opkwamen”, zoals de profeet had gezegd. Onder de eerste christelijke ballingen die naar Amerika vluchtten om te ontsnappen aan verdrukking door de kroon en aan de onverdraagzaamheid van de geestelijkheid, waren er velen die een staat wilden stichten op de brede basis van burgerrechten en godsdienstvrijheid. Hun opvattingen werden uitgewerkt in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring, die de belangrijke waarheid onderstreept dat „alle mensen gelijk geschapen zijn” en begiftigd zijn met het onvervreemdbare recht op „leven, vrijheid en geluk”.
De Amerikaanse Grondwet erkent het recht op zelfbestuur en bepaalt dat de wetten moeten worden gemaakt door de vertegenwoordigers van het volk. De Grondwet erkent ook het recht op godsdienstvrijheid; iedereen heeft het recht om zijn God te dienen volgens zijn eigen geweten. De republikeinse staatsvorm en het protestantisme werden de grondbeginselen van het Amerikaanse volk. Deze beginselen verklaren zijn kracht en welvaart. De verdrukten en vervolgden uit de hele christelijke wereld kwamen met hoop en optimisme naar dit land. Miljoenen zijn de zeeën overgestoken en de Verenigde Staten behoren nu tot de machtigste landen ter wereld.

Maar het beest met de horens als die van het Lam „sprak als de draak. En oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was... En het zegt tot hen, die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest, dat de wond van het zwaard had en (weer) levend geworden is.” (Openbaring 13:11-14).
De lamshorens en het spreken als de draak onderstrepen de opvallende tegenstelling tussen hetgeen dit land zegt en wat het in de praktijk doet. Het „spreken” van een land is de werking van zijn wetgevende en rechterlijke macht. Bij de uitoefening daarvan zal het de liberale en vredelievende beginselen die het voor zijn beleid had aangenomen met voeten treden. De uitspraak dat het lam zal spreken „als de draak” en „al de macht van het eerste beest voor diens ogen zal uitoefenen” wijst duidelijk op het ontstaan van onverdraagzaamheid en vervolging - de kenmerken van de volken die worden voorgesteld door de draak en het beest dat op een lui­paard lijkt. De uitspraak dat „het beest met de twee horens bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden”, betekent dat de macht van dit volk zo zal worden uitgeoefend dat het iets verplicht zal stellen, waardoor er hulde wordt gebracht aan het pausdom.

Dit zal lijnrecht indruisen tegen de principes van deze regering, tegen de geest van haar vrije instellingen, tegen de duidelijk en plechtige uitspraken van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en tegen de Amerikaanse Grondwet. De stichters van de natie hebben er wijselijk voor gezorgd dat de kerk geen wereldlijke macht kan uitoefenen, want dat leidt onvermijdelijk tot onverdraagzaamheid en vervolging.

De Grondwet bepaalt dat „het Congres geen wet mag maken die de officiële erkenning van een godsdienst beoogt of de vrije uitoefening daarvan verbiedt”, en stipuleert ook dat „iemands godsdienstige overtuiging geen rol mag spelen bij zijn benoeming in een openbaar ambt in de Verenigde Staten”. Alleen door een flagrante schending van deze waarborgen voor de vrijheid van elke burger kan de burgerlijke overheid haar onderdanen dwingen een bepaalde godsdienstige inzetting na te leven. Zo’n inconsequente houding is even grotesk als het symbool; het beest met „horens als die van het Lam” is slechts in schijn rein, zacht en onschuldig. In werkelijkheid spreekt het als de draak.

„En het zegt tot hen, die op de aarde wonen, dat zij een beeld moeten maken voor het beest”. In deze tekst is er duidelijk sprake van een regeringsvorm waarvan de wetgevende macht bij het volk berust. Uit deze tekst blijkt ook dat de Verenigde Staten aan deze profetie beantwoorden.

Wat betekent dan „het beeld van het beest” en hoe zal het worden gemaakt? Het beeld wordt gemaakt door het beest met de twee horens en het is een beeld voor het beest. Het wordt ook wel het beeld van het beest genoemd. Willen we dus weten wat het beeld is en hoe het zal worden gemaakt, dan moeten we de kenmerken van het beest zelf - het pausdom - bestuderen.
Toen de eerste gemeente afvallig werd omdat velen van de eenvoud van het evangelie waren afgeweken en heidense riten en gebruiken overnamen, trok Gods Geest zich terug.
De kerkelijke leiders wilden het geweten van de mensen beheersen en zochten steun bij de wereldlijke overheid. Zo ontstond het pausdom: De kerk beheerste de wereldlijke macht en gebruikte haar om haar eigen doelstellingen te bevorderen. Ze deed dit vooral om zogenaamde „ketterijen” te bestraffen. De Verenigde Staten zullen een beeld voor het beest kunnen maken wanneer de Kerk de Staat zodanig onder controle heeft dat ze de Staat kan gebruiken om haar eigen doelstellingen te verwezenlijken. Telkens wanneer de kerk wereldlijke macht kreeg, gebruikte ze die om andersdenkenden te straffen.
De protestantse kerken die het voorbeeld van Rome hebben gevolgd en betrekkingen met de overheid hebben aangeknoopt, hebben de gewetensvrijheid ook willen beperken. Een voorbeeld hiervan is de langdurige vervolging van degenen die zich van de Anglicaanse kerk hadden afgescheiden.

In de zestiende en zeventiende eeuw werden duizenden zogenaamde ‘nonconformistische’ (= afgescheiden) predikanten gedwongen hun kerken te verlaten. Zowel de predikanten als hun kerkleden kregen een geldboete, werden gevangen genomen en gefolterd of stierven als martelaren.

Het was afval die de vroeg christelijke kerk ertoe leidde om de hulp van de burgerlijke overheid in te roepen. Uit deze verhouding is het pausdom, het beest, ontstaan. Paulus zei: „Eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren” (2 Tessalonicenzen 2:3). Op dezelfde wijze zal de afval in de gemeente de weg bereiden voor het beeld van het beest.
De Bijbel leert dat de afval die er zal heersen voor de wederkomst van Christus veel gemeen zal hebben met de afval in de eerste eeuwen. „Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen; want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben” (2 Timoteüs 3:1-5).
„Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen” (1 Timoteüs 4:1). Satan zal werken „met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlokkende ongerechtigheid, voor hen, die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden. En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven” (2 Tessalonicenzen 2:9-11). Wanneer dit geestelijk dieptepunt zal zijn bereikt, zullen dezelfde resultaten te zien zijn als in de eerste eeuwen.

De sterk uiteenlopende geloofsopvattingen in de verschillende protestantse kerken worden door velen beschouwd als het doorslaggevende bewijs dat er nooit een poging zal worden gedaan om tot een gedwongen eenheid te komen. Maar in de protestantse kerken is er al jaren een sterke stroming om tot een eenheid te komen op grond van gemeenschappelijke geloofspunten. Om tot zo’n eenheid te komen moet men onvermijdelijk afzien van elke discussie over punten waar niet iedereen het over eens is, hoe belangrijk deze punten vanuit bijbels oogpunt ook mogen zijn.

Charles Beecher zei in een preek in 1846 dat de predikanten van „de protestantse kerken, van laag tot hoog, niet alleen vreselijk bang zijn voor de mensen, maar ook, leven, zich bewegen en ademen, in een door en door corrupte sfeer en ieder ogenblik een beroep moeten doen op hun laagste instincten om de waarheid te verzwijgen en de knieën te buigen voor de macht van de afval. Is dit ook niet het geval geweest met Rome? Gaan we niet dezelfde weg op? Wat staat ons in de nabije toekomst nog te wachten? Nog een oecumenisch concilie! Een wereldraad! Een evangelische alliantie en een oecumenische geloofsbelijdenis!” (Preek over „The Bible a Sufficient Creed”, gehouden te Fort Wayne, Indiana, 22 februari 1846).

Wanneer we zover zijn, hoeft er in het streven naar eenheid onder de kerken nog maar één stap te worden gezet om tot de uitoefening van dwang over te gaan.
Wanneer de belangrijkste kerken van de Verenigde Staten een eenheid vormen op grond van hun gemeenschappelijke geloofspunten en de Staat zullen beïnvloeden om hun bepalingen uit te voeren en hun instellingen te steunen, zal het protestantse Amerika een beeld van het pausdom hebben gemaakt en zullen er onvermijdelijk burgerlijke straffen worden opgelegd aan mensen die er een andere mening op na houden.

Het beest met de twee lamshorens „maakt (= beveelt), dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhoofd, (en) dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft” (Openbaring 13:16,17).

De waarschuwing van de derde engel luidt: „Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap”. „Het beest” van deze tekst, wiens aanbidding door „het beest met de twee horens” wordt opgelegd, is het eerste beest, „een luipaard gelijk”, van Openbaring 13 en stelt het pausdom voor. „Het beeld van het beest” stelt het afvallige protestantisme voor, dat zal ontstaan wanneer de protestantse kerken de hulp van de burgerlijke overheid zullen inroepen om hun leer aan anderen op te leggen. Het „merkteken van het beest” moet nu nog nader worden bepaald.

Na de waarschuwing tegen de aanbidding van het beest en van zijn beeld zegt de profeet: „Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren”. Aangezien „de heiligen die Gods geboden bewaren” worden geplaatst tegenover degenen die het beest en zijn beeld aanbidden en zijn merkteken ontvangen, is het logisch dat het onderhouden van Gods wet enerzijds en de overtreding daarvan anderzijds, de scheidingslijn zal vormen tussen degenen die God aanbidden en zij die het beeld aanbidden.

Het overtreden van Gods geboden is het speciale kenmerk van het beest en dus ook van zijn beeld. Daniël zegt over de kleine horen, het pausdom, het volgende: „Hij zal er op uit zijn tijden en wet te veranderen” (Daniël 7:25). Paulus noemde dezelfde macht „de mens der wetteloosheid (...) die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet.” De ene profetie vult de andere aan. Het pausdom kon zich alleen boven God verheffen door Gods wet te veranderen. Als men weet dat Gods wet is veranderd en men houdt zich toch aan de gewijzigde vorm, bewijst men de hoogste eer aan de macht die de verandering heeft ingesteld. Gehoorzaamheid aan pauselijke wetten is een bewijs van trouw aan de paus, in plaats van aan God.

Het pausdom heeft Gods wet willen veranderen. Het tweede gebod, dat het aanbidden van „gesneden beelden” verbiedt, is uit de wet geschrapt en het vierde gebod is zo veranderd dat het de viering van de eerste dag in plaats van de ware sabbat voorschrijft. Maar pausgezinden beweren dat het tweede gebod is weggelaten omdat het niet nodig is, daar het in het eerste gebod besloten ligt en dat zij de wet uitleggen zoals God het bedoelt. Dit kan dus niet de verandering zijn die de profeet heeft voorzegd. Er is sprake van een opzettelijke, weloverwogen verandering: „Hij zal er op uit zijn tijden en wet te veranderen” (Hij zal menen - Statenvertaling).
De verandering van het vierde gebod beantwoordt precies aan deze profetie. Om deze verandering te rechtvaardigen wordt er uitsluitend een beroep gedaan op het gezag van de kerk. In dit geval verheft de pauselijke macht zich openlijk boven God.
Terwijl de gelovigen die God dienen zich zullen onderscheiden door hun stipte naleving van het vierde gebod - het teken van Gods scheppingsmacht en van zijn recht op eerbied - zullen degenen die het beest aanbidden opvallen door hun pogingen om het gedenkteken van de Schepper af te breken om de inzetting van Rome te verheerlijken. Het pausdom liet zijn arrogante uitspraken voor het eerst horen naar aanleiding van de zondagsheiliging (zie aanhangsel onder ‘Suprematie van de Bisschoppen van Rome’).
Toen het pausdom voor de eerste keer een beroep deed op de Staat was het om de viering van de zondag als „de dag des Heren” op te dringen. Maar de Bijbel zegt dat de zevende dag en niet de eerste dag „de dag des Heren” is. Christus zei: „Alzo is de Zoon des mensen Heer ook over de sabbat”. Het vierde gebod luidt: „De zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God”. Bij monde van de profeet Jesaja noemde God de sabbat: „De heilige dag des HEREN” (Marcus 2:28; Jesaja 58:13).

Het zo dikwijls aangevoerde argument dat Christus de sabbat heeft veranderd, wordt door Christus’ eigen woorden weerlegd. In de bergrede zei Hij: „Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. Wie dan een van de kleinste deze geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen”. (Mattheüs 5:17-19).

De protestanten geven toe dat er geen enkele tekst in de Bijbel is te vinden waarmee men de verandering van de sabbat kan rechtvaardigen. Dit blijkt duidelijk uit de publikatie van de „American Tract Society and the American Sunday School Union” (Amerikaanse Traktaat Genootschap en de Amerikaanse Zondagsschool Unie). Een van deze werken geeft toe dat „er in het Nieuwe Testament geen enkel uitdrukkelijk gebod is dat de viering van de sabbat (bedoeld is; zondag, de eerste dag van de week) oplegt” (George Elliot, The Abiding Sabbath, p. 184).

Een ander werk zegt: „Tot aan de dood van Christus is er in die dag geen verandering gekomen” en „voor zover wij uit de teksten kunnen opmaken, hebben zij (de apostelen) geen uitdrukkelijk bevel gegeven waardoor de sabbat van de zevende dag vervallen wordt verklaard en de viering daarvan naar de eerste dag van de week wordt verschoven” (A.E.Waffle, The Lord’s Day, pp. 186-188).

De rooms-katholieken geven toe dat de verandering van de sabbat is gebeurd op gezag van de rooms-katholieke kerk en beweren dat de protestanten door de viering van de zondag dat gezag ook erkennen. In de Ca­tholic Catechism of Christian Religion lezen we de volgende verklaring in antwoord op de vraag welke dag men eigenlijk moet heiligen als men het vierde gebod wil onderhouden: „In het Oude Testament moest men de zaterdag heiligen, maar de kerk heeft, door Christus daartoe bevolen en door de Heilige Geest geleid, de zaterdag vervangen door de zondag. Daarom heiligen wij nu de eerste en niet de zevende dag. De zondag is nu de dag des Heren”.

Volgens rooms-katholieke schrijvers blijkt het gezag van de rooms-katholieke kerk uit „de verandering van de sabbat en het instellen van de zondag, waar protestanten nu mee akkoord gaan;... want door het vieren van de zondag erkennen zij dat de kerk het recht heeft feestdagen in te stellen en het niet-vieren daarvan als zonde te beschouwen”. (Henry Tuberville, An Abridgement of the Christian Doctrine, p. 58).
Is de verandering van de sabbat dan niet het teken, het merkteken van het gezag van de rooms-katholieke kerk, met andere woorden „het merkteken van het beest?”

De rooms-katholieke kerk heeft haar aanspraak op suprematie niet laten varen. Wanneer de wereld en de protestantse kerken een rustdag erkennen die zij heeft ingesteld, terwijl ze de sabbat van de Bijbel verwerpen, zijn ze het eigenlijk eens met haar onrechtmatige aanspraak.
Als ze zich op het gezag van de overlevering en van de kerkvaders beroepen, loochenen ze het beginsel dat het protestantisme van Rome scheidt - namelijk „dat de Bijbel en de Bijbel alleen de maatstaf is voor de protestant”.
De rooms-katholieken weten dat de protestanten zichzelf misleiden en opzettelijk hun ogen sluiten voor feiten die zo voor de hand liggen. Wanneer de beweging die de zondagsviering verplicht wil stellen meer terrein wint, zullen de rooms-katholieken zich in de handen wrijven omdat alle protestanten zich uiteindelijk onder de banier van Rome zullen scharen.

Rooms-katholieken zeggen dat „de zondagsheiliging van de protestanten een eer is die zij aan het gezag van de (rooms-katholieke) kerk bewijzen” (Mgr. Segur, Plain Talk About the Protestantism of Today, p. 213). Als de protestantse kerken de zondagsviering opleggen, zetten ze de mensen er toe aan het pausdom - het beest - te aanbidden. Wie de eisen van het vierde gebod kent en de valse in plaats van de ware sabbat wil heiligen, bewijst daarmee eer aan de macht die de valse sabbat heeft ingesteld. Maar juist omdat de kerken de wereldlijke macht gebruiken om een godsdienstige inzetting op te leggen, zullen ze zelf een beeld voor het beest maken. De verplichting om in de Verenigde Staten de zondag te heiligen, zal dus neerkomen op een verplichting om het beest en zijn beeld te aanbidden.

Christenen hebben vroeger de zondag gevierd omdat ze dachten dat zij de sabbat van de Bijbel heiligden. Er zijn op dit ogenblik in alle kerken - de rooms-katholieke kerk niet uitgezonderd - oprechte christenen die geloven dat de zondag de sabbat van het vierde gebod is. God aanvaardt hun oprechtheid en eerlijkheid. Maar wanneer de zondagsheiliging wettelijk zal worden opgelegd en de wereld ervan op de hoogte zal zijn gebracht dat men de ware sabbat moet heiligen, zal iedereen die het gebod van God overtreedt om een bevel te gehoorzamen dat slechts van Rome komt, het pausdom de eer bewijzen die God toekomt. Men bewijst dan eer aan Rome en aan de macht die toeziet op de naleving van de inzetting van Rome.
Men aanbidt dan het beest en zijn beeld. Wanneer de mensen de inzetting verwerpen die volgens God een teken is van zijn gezag en in plaats daarvan het teken vereren dat Rome heeft gekozen als bewijs van haar heerschappij zullen zij het teken van trouw aan Rome, namelijk „het merkteken van het beest”, ontvangen. Pas wanneer deze kwestie duidelijk aan de mensen is uitgelegd en zij hebben kunnen kiezen tussen de geboden van God en de geboden van mensen, zullen zij die in deze overtreding volharden „het merkteken van het beest” ontvangen.

De boodschap van de derde engel bevat de ergste bedreiging die ooit aan sterfelijke wezens is gericht. Het moet wel een verschrikkelijke zonde zijn, die Gods gramschap onvermengd, dus zonder genade, oproept. De mensen moeten op de hoogte worden gebracht van dit belangrijke onderwerp. De waarschuwing tegen deze zonde moet aan de wereld worden gebracht voor God met zijn oordelen komt, zodat iedereen kan weten waarom deze straf wordt opgelegd en ook de kans krijgt om aan de toorn te ontkomen. De profetie zegt dat de eerste engel de boodschap zal verkondigen „aan alle volk en stam en taal en natie”. De waarschuwing van de derde engel, die een onderdeel is van dezelfde drievoudige boodschap, moet ook aan „allen die op de aarde gezeten zijn”, worden verkondigd. De profetie zegt dat ze „met luider stem” wordt verkondigd door een engel die vliegt „in het midden des hemels” en dat ze de aandacht van de hele wereld zal trekken.

Aan het einde van de strijd zal de christelijke wereld in twee grote groepen zijn verdeeld: zij die de geboden Gods en het geloof van Jezus bewaren en zij die het beest en zijn beeld aanbidden en zijn merkteken ontvangen. Hoewel Kerk en Staat hun krachten zullen bundelen om „allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven” (Openbaring 13:16) te verplichten „het merkteken van het beest” te ontvangen, zal Gods volk het niet ontvangen. De ziener van Patmos ziet „de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam, staande aan de glazen zee, met de citers Gods. En zij zingen het lied van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam.” (Openbaring 15:2,3). ("Het Grote Conflict" E.G.White)