09 Ulrich Zwingli

Toen God de mensen uitkoos die de hervorming in de kerk tot stand moesten brengen, ging hij op dezelfde manier te werk als bij de stichting van de gemeente. De hemelse Leraar hield geen rekening met de machthebbers van deze aarde. Hij passeerde de mensen van hoge afkomst en liet de rijken links liggen. Als leiders van het volk waren ze eraan gewend dat men hen eerde en lof toezwaaide. Zij wa­ren zó trots en vonden zichzelf zó superieur dat ze onmogelijk solidair konden zijn met hun medemensen en geen medewerkers konden wor­den van de nederige Man van Nazareth. Tot de ongeschoolde, hard werkende vissers uit Galiléa richtte Christus de oproep: „Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken" (Mattheüs 4:19).
Deze dis­cipelen waren eenvoudige mensen en stonden open voor zijn leer. Hoe minder zij door de dwaalleer van hun tijd waren beïnvloed, des te beter kon Christus hen voor zijn dienst onderwijzen en opleiden. Zo was het ook in de tijd van de Hervorming. De belangrijkste hervor­mers waren gewone mensen, die veel minder klassebewust en fana­tiek waren dan al hun tijdgenoten en niet deelnamen aan de intriges van de geestelijkheid. God wil eenvoudige medewerkers gebruiken om belangrijke resultaten te bereiken. De eer zal dan niet te beurt val­len aan mensen, maar aan Hem die door hun medewerking zijn plan­nen en bedoelingen wil verwezenlijken.

Enkele weken na de geboorte van Luther in het huisje van een Sak­sische mijnwerker zag Ulrich Zwingli in de hut van een herder in de Alpen het levenslicht. De omgeving waar hij als jongen leefde en de opvoeding die hij in zijn kinderjaren genoot, waren een goede voorbe­reiding op zijn toekomstige taak. Hij groeide op te midden van adem­benemend mooie berglandschappen en werd al op jeugdige leeftijd doordrongen van de grootheid, macht en majesteit van God. De ge­schiedenis van de heldendaden die in de bergen van zijn geboorte­streek waren verricht, stimuleerden het verlangen van de jonge Zwin­gli.

Hij zat naast zijn vrome grootmoeder te luisteren naar de weinige, mooie bijbelverhalen die zij uit de legenden en overlevering van de kerk had gesprokkeld. Met grote belangstelling luisterde hij naar de indrukwekkende prestaties van patriarchen en profeten, van de her­ders die hun kudden hoedden op de heuvels van Palestina, waar engelen met hen spraken, van het Kind van Bethlehem en de Man van Golgotha.

Zoals Johannes Luther, wilde de vader van Zwingli dat zijn zoon zou studeren. Toen Ulrich nog heel jong was, vertrok hij uit het dal waar hij geboren was. Hij maakte zo snel vorderingen dat men na korte tijd voor het probleem stond waar men leraren kon vinden die bevoegd genoeg waren om hem te begeleiden. Toen hij dertien was ging hij naar Bern, waar toen de beroemdste school van Zwitserland gevestigd was. Daar dreigde er echter groot gevaar voor deze veelbe­lovende jongeman.
De monniken deden hun uiterste best om hem in het klooster te lokken. Dominicanen en franciscanen wedijverden om de gunst van het volk. Zij hoopten hun doel te bereiken door luxueuze kerkinterieurs, door pracht en praal tijdens de kerkdiensten en door de aantrekkingskracht van beroemde relikwieën en beelden die won­deren konden verrichten.
De dominicanen van Bern wisten wel dat als zij deze begaafde jonge student voor zich konden winnen het een enorme winst en een eer voor hen zou zijn. Zijn jeugdige leeftijd, zijn natuurlijk talent als spreker en schrijver en zijn buitengewone aanleg voor muziek en poëzie zouden meer aantrekkingskracht op het volk uitoefenen, hen naar hun diensten lokken en de inkomsten van hun orde meer verhogen dan al hun pracht en praal.
Met bedrog en vleierij probeerden zij Zwingli ertoe over te halen in hun klooster te treden. Luther had zich als student in zijn kloostercel opgesloten en zou voor de wereld verloren zijn geweest als Gods voorzienigheid hem niet uit zijn situatie had bevrijd. Zwingli mocht niet het zelfde gevaar lopen. God zorgde ervoor dat zijn vader werd ingelicht over de bedoelingen van de monniken. Hij was niet van plan zijn zoon als monnik een waardeloos leeglopersleven te laten leiden. Hij begreep dat zijn toe­komst op het spel stond en wilde dat zijn zoon direct naar huis terug keerde.

Zwingli gehoorzaamde. Zijn verblijf in het dal waar hij geboren was, kon hem echter niet lang boeien en het duurde niet lang of hij begon weer te studeren. Na enige tijd ging hij naar Bazel. Daar hoor­de Zwingli voor het eerst het grote nieuws van Gods vrije genade.
Wittembach, een leraar oude talen, had de Bijbel door zijn studie van het Grieks en het Hebreeuws ontdekt waardoor hij het goddelijk licht kon doorgeven aan de studenten aan wie hij les gaf. Hij zei dat er een waarheid was die aanzienlijk ouder en oneindig waardevoller was dan de theorieën van scholastici en wijsgeren. Volgens deze oude waarheid was de dood van Christus de enige losprijs voor de zondaar. Voor Zwingli waren deze woorden de eerste stralen van de dageraad.

Zwingli werd kort daarna uit Bazel teruggeroepen om zijn levens­taak aan te vatten. Zijn eerste werkterrein was een parochie in de Al­pen, niet ver van het dal waar hij geboren was. Hij werd tot priester gewijd en „legde zich met hart en ziel toe op het speuren naar Gods waarheid, want hij gaf er zich wel rekenschap van", zei een andere hervormer, „hoeveel de herder aan wie de kudde van Christus is toe­vertrouwd moet weten" (Wylie, b.8, ch.5).
Hoe meer hij de Schriften onderzocht, hoe meer hij zich bewust werd van de tegenstelling tus­sen de bijbelwaarheid en de ketterijen van Rome. Hij beschouwde de Bijbel als het Woord van God en het enige, onfeilbare richtsnoer.
Hij begreep dat de Bijbel zichzelf uitlegde en durfde de Schrift niet te verklaren om een vooropgezette theorie of leer te verdedigen, maar beschouwde het als zijn plicht haar duidelijke uitspraken aan te ne­men. Hij wilde elk middel gebruiken om haar betekenis zo goed en zo volledig mogelijk te doorgronden en vroeg om hulp van de Heilige Geest, die volgens hem de Bijbel uitlegt aan allen die er oprecht en biddend naar verlangen.

Hij zei: ,,De schrift komt van God en niet van de mens. God geeft inzicht en zal je laten begrijpen dat deze woorden van Hem komen. Het Woord van God..... is onfeilbaar.
Het is duidelijk, het legt zichzelf uit en openbaart zichzelf, het verlicht de ziel door het heil en de gena­de, brengt haar troost in God, verootmoedigt haar zodat ze zichzelf niet meer kent en zich zelfs wegcijfert en helemaal in God opgaat".

Zwingli had in zijn leven ervaren dat deze woorden waar zijn. Over zijn ervaringen in die tijd schreef hij later: „Toen..... ik mij volledig in de Schrift begon te verdiepen, bleven de scholastische filosofen en theologen mij strijdvragen voorleggen. Tenslotte dacht ik: ,Je moet al die leugens laten varen en Gods bedoelingen alleen uit zijn eigen, dui­delijk Woord leren'. Ik vroeg God of Hij mij zijn licht wilde schen­ken; toen werd de schrift mij veel duidelijker" (Ibid., b.8, ch.6)

Zwingli had de leer die hij verkondigde niet van Luther overgeno­men. Het was de leer van Christus. De Zwitserse hervormer zei: „Als Luther Christus predikt, doet hij precies wat ik ook doe. Hij heeft meer mensen tot Christus gebracht dan ik, maar dat doet er niet toe. Ik zal alleen de naam van Christus verheerlijken. Ik ben zijn soldaat en Hij alleen is mijn Leider. Ik heb nog nooit één enkel woord aan Luther geschreven en hij ook niet aan mij. Waarom?.... Omdat het daardoor duidelijk zal worden hoezeer de Geest van God in harmonie is met Zichzelf, daar wij beiden dezelfde leer van Christus verkondi­gen, zonder dat wij daar van tevoren geheime afspraken over gemaakt hebben" (D'Aubigné, b.8, ch.9).

In 1516 deed men een beroep op Zwingli om prediker te worden in het klooster van Einsiedeln. Hier zou hij een betere kijk op de corrup­tie van Rome krijgen en zou hij als hervormer een invloed uitoefenen die veel verder reikte dan zijn geboortestreek, de Alpen.
Eén van de belangrijkste attracties van Einsiedeln was een beeld van de Heilige Maagd. Men beweerde dat dit beeld wonderen kon verrichten. Boven de Kloosterpoort prijkte het opschrift: „Hier kan men volledig kwijt­schelding van zonden verkrijgen" (Ibid., b 8, ch.5). In elk jaargetijde bezochten pelgrims het heiligdom van de Maagd, maar bij het grote jaarlijkse feest van de wijding van dit beeld kwamen zeer velen uit alle delen van Zwitserland en zelfs uit Frankrijk en Duitsland. Zwin­gli was diep bedroefd toen hij dat zag en maakte van de gelegenheid gebruik om aan deze slaven van het bijgeloof de vrijheid van het evangelie te verkondigen.

Hij zei: „Jullie moeten niet denken dat God in dit heiligdom méér aanwezig is dan op enige andere plaats op aarde. Uit welk land jullie ook komen, God is altijd nabij en luistert naar jullie….. Kunnen nutte­loze werken, lange pelgrimstochten, offergaven, beelden, de aanroe­ping van de Heilige Maagd of van de heiligen jullie verzekeren van Gods genade?.….
Wat baat de omhaal van woorden bij het uitspreken van onze gebeden? Wat voor zin hebben een glanzende monnikskap, een gladgeschoren kruin, een lange wapperende toga of met goud­draad geborduurde sandalen?... God kijkt naar onze harten en die zijn ver van Hem". „Christus, die op het kruis stierf, is het slachtoffer dat volledig voor de zonden van alle gelovigen van alle tijden heeft ge­boet" (Ibid., b.8, ch.5).

Voor veel toehoorders was deze leer onaanvaardbaar. Het was voor hen een bittere teleurstelling toen ze hoorden dat ze hun moeilijke reis voor niets hadden gemaakt. Ze konden niet begrijpen dat Christus hun de vergeving van zonden aanbood zonder daarvoor een tegenprestatie te eisen. Ze waren tevreden met de oude weg naar de hemel, die Rome voor hen had uitgestippeld. Zij zagen op tegen de moeite die het zoeken naar iets anders met zich mee bracht. Het was makkelijker hun zaligheid aan priesters en aan de paus toe te vertrouwen dan naar een rein hart te streven.

Maar sommigen namen het goede nieuws van de verlossing door Christus met blijdschap aan. De regels die Rome had opgelegd, kon­den hen geen vrede schenken en vol vertrouwen aanvaardden ze het bloed van Christus als hun zoenoffer. Ze keerden naar huis terug om het kostbare licht dat zij hadden ontvangen aan anderen door te geven. Zo werd de waarheid van het ene dorp naar het andere en van de ene stad naar de ander verspreid en nam het aantal pelgrims naar het beeld van de Heilige Maagd sterk af.
De mensen gaven minder geld en daardoor verminderde ook het inkomen van Zwingli, die met hun ga­ven werd betaald. Maar dat was voor hem alleen een reden om blij te zijn, want hij zag dat de macht van fanatisme en bijgeloof werd ge­broken. De kerkelijke overheid was niet blind voor het werk dat Zwingli deed, maar greep voorlopig niet in. Ze hoopte hem nog voor de kerk te winnen en probeerde haar doel met vleierij te bereiken. In­tussen oefende de waarheid een steeds grotere invloed op de mensen uit.

Het werk dat Zwingli in Einsiedeln deed had hem voorbereid op de belangrijkere taak die hij spoedig zou vervullen. Na drie jaar werd hij prediker in de kathedraal van Zürich, dat in die tijd de belangrijkste stad van de Zwitserse bondsstaat was. De invloed die hij hier zou uit­oefenen, zou in het hele land een grote weerslag hebben. De geestelij­ken die hem naar Zürich hadden laten komen, wilden echter elke ver­nieuwing in de kerk verhinderen; ze vertelden hem dan ook nauwkeurig wat hij doen en laten moest.

Hun opdracht luidde: „U moet alles in het werk stellen om de in­komsten van het kapittel te vergaren. U mag daarbij zelfs het gering­ste niet over het hoofd zien. U dient de gelovigen zowel van de preek­stoel als in de biechtstoel ertoe aan te sporen alle tienden en gaven te betalen en hen eraan herinneren dat ze hun liefde voor de kerk door hun mildheid kunnen laten blijken. U moet er zich voor inzetten de inkomsten die voortkomen van de zieken, de missen en van alle kerk­diensten in het algemeen te doen toenemen". Zijn opdrachtgevers zei­den ook: „De toediening van sacramenten, de preek en de pastorale zorg behoren ook tot de taak van een parochiegeestelijke, maar daar­voor mag u een beroep doen op een plaatsvervanger - vooral veel pre­ken. U mag de sacramenten alleen toedienen aan personen van aan­zien en alleen wanneer er een beroep op u wordt gedaan. Het is verboden dit zonder onderscheid des persoons te doen" (Ibid., b.8, ch.6).

Zwingli luisterde naar deze instructies zonder een woord te zeggen. In zijn antwoord sprak hij eerst zijn dank uit voor de eer die men hem had bewezen door hem naar deze belangrijke standplaats te beroepen. Daarna legde hij uit op welke manier hij zijn taak wilde vervullen: „Men heeft het leven van Christus te lang verborgen gehouden voor het volk. Ik ben van plan het hele evangelie van Mattheüs in mijn pre­ken te behandelen….. en zal alleen uit de bronnen van de Schrift putten, haar diepten peilen, de teksten met elkaar vergelijken en ernaar stre­ven ze te begrijpen door voortdurend en oprecht tot God te bidden. Ik zal mijn pastoraat wijden aan de eer van God, aan de lof van Zijn eni­ge Zoon, aan de ware redding van zielen en aan hun geestelijke groei in het ware geloof' (Ibid., b.8, ch.6).
Hoewel sommige geestelijken zijn plan afkeurden en hem tot andere gedachten wilden brengen, bleef Zwingli op zijn standpunt staan. Hij zei dat het niet in zijn be­doeling lag een nieuwe methode in te voeren, maar dat hij de beproef­de methode wilde gebruiken die dateerde uit de tijd toen de kerk zui­verder was.

De mensen hadden belangstelling voor de leer die hij onderwees en kwamen massaal op om naar zijn prediking te luisteren. Velen die al­lang geen voet meer in de kerk hadden gezet, wilden toch horen wat hij te vertellen had. Hij begon zijn evangelieverkondiging met het on­derzoek van de evangeliën: Hij las het geïnspireerde verhaal over het leven, de leer en de dood van Christus en gaf er uitleg over.
Zoals in Einsiedeln zei hij ook hier dat het Woord van God het enige, onfeilba­re gezag was en dat de dood van Christus het enige, volmaakte offer was. Hij zei: „Ik wil u tot Christus, de ware bron van verlossing bren­gen" (Ibid., b.8. ch.6).
Mensen uit alle lagen van de bevolking -staatslieden, geleerden, vaklieden en landbouwers - verdrongen zich rondom de spreker. Ze luisterden met grote belangstelling naar zijn woorden. Hij verkondigde niet alleen dat verlossing een vrije gave van God is, maar laakte ook onbevreesd al het verkeerde en de corruptie van zijn tijd. Velen loofden God wanneer ze uit de kathedraal kwamen. Ze zeiden: „Deze predikant verkondigt de waarheid. Hij zal onze Mozes zijn en ons uit de Egyptische duisternis leiden" (Ibid., b.8, ch.6).

In het begin stonden de mensen buitengewoon positief tegenover zijn werk, maar na enige tijd rees er verzet. De monniken deden hun best om het hem moeilijk te maken en wilden dat zijn leer veroor­deeld werd. Velen bespotten hem of probeerden hem het leven zuur te maken met hatelijkheden. Anderen namen hun toevlucht tot onbe­schaamdheid en bedreigingen. Maar Zwingli verdroeg alles geduldig en zei: „Als wij de slechte mensen ook voor Christus willen winnen, moeten wij onze ogen voor heel wat dingen sluiten" (Ibid., b.8, ch.6).

Rond die tijd kwam er iemand in Zürich aan die de hervorming ook zou helpen bevorderen. Een inwoner van Bazel, die positief stond te­genover het protestantisme had een zekere Lucianus met enkele wer­ken van Luther naar Zürich gezonden. Hij was van mening dat de ver­koop van boeken een uitstekend middel kon zijn om het licht te verspreiden. In een brief aan Zwingli schreef hij: „U moet zelf oorde­len of u deze man voorzichtig en bekwaam vindt. Als dat zo is moet u hem van stad tot stad, van dorp tot dorp en zelfs van huis tot huis la­ten gaan om de werken van Luther en vooral zijn commentaar op het "onze Vader", dat hij voor leken schreef, onder de Zwitsers te versprei­den. Hoe meer bekendheid ze krijgen, hoe meer ze verkocht zullen wor­den" (Ibid., b.8. ch.6). Zo werd het licht verspreid.

Wanneer God maatregelen neemt om de ketenen van onwetendheid en bijgeloof te verbreken, doet Satan zijn uiterste best om de mensen in geestelijke duisternis te houden en hun boeien nog steviger vast te klinken. Op hetzelfde ogenblik dat de leer van de vergeving en rechtvaardigmaking door het bloed van Christus in verschillende landen aan de mensen werd verkondigd, begon Rome in heel Europa met ver­nieuwde ijver weer aflaten te verkopen.

Rome had voor elke zonde een tarief vastgesteld en de mensen mochten naar hartelust misdrijven plegen, als de schatkist van de kerk maar gevuld werd. Zo maakten beide bewegingen vorderingen; de ene bood vergeving van zonden aan tegen betaling, de andere leerde dat alleen Christus zonden kon vergeven. Rome gaf een vrijbrief om te zondigen en maakte de zonde tot haar bron van inkomsten, de her­vormers veroordeelden de zonde en leerden dat Christus ons zoenof­fer en onze Verlosser is.

In Duitsland waren de dominicanen onder leiding van de beruchte Tetzel met de verkoop van aflaten belast. In Zwitserland was deze handel in handen van de franciscanen onder leiding van Samson, een Italiaanse monnik.
Samson had de kerk al grote diensten bewezen, want hij had in Duitsland en Zwitserland grote bedragen losgekregen om de schatkist van de paus te vullen. Nu trok hij door Zwitserland, waar hij veel toehoorders rondom zich schaarde. Hij beroofde de arme boeren van het beetje geld dat ze verdienden en slaagde erin de rijken aanzienlijke bedragen af te troggelen. Maar de invloed van de Hervorming was al merkbaar; de aflaathandel ging achteruit, maar kon nog niet helemaal uitgeschakeld worden.
Zwingli was nog in Einsiedeln toen Samson kort nadat hij in Zwitserland was aangekomen, met zijn koopwaar in een naburige stad opdook. De hervormer wist waarvoor hij gekomen was en trok erop uit om het tegen hem op te nemen. Ze hebben elkaar niet ontmoet, maar Zwingli weerlegde de onrechtmatige aanspraken van de monnik zó doeltreffend dat hij ver­plicht was naar een andere streek te gaan.

In Zürich kantte Zwingli zich fel tegen de aflaatverkopers. Toen Samson de stad naderde, ging een bode van de raad hem tegemoet met de mededeling dat men erop rekende dat hij de stad niet zou be­zoeken. Door een list kwam hij toch in de stad, maar hij werd uit de stad verdreven vóór hij één aflaat had kunnen verkopen. Kort daarna vertrok hij uit Zwitserland.

De hervorming maakte grote vorderingen door het uitbreken van de pest of Zwarte Dood, die Zwitserland in 1519 teisterde. Toen de men­sen de verwoestingen zagen die deze epidemie aanrichtte, drong het tot velen door hoe zinloos en waardeloos de aflaten waren die ze kort tevoren hadden gekocht. Ze verlangden naar een vastere grond voor hun geloof.
Zwingli werd in Zürich door de pest overvallen. Hij was zo verzwakt dat er geen hoop meer was op genezing. Het gerucht deed de ronde dat hij gestorven was. In die moeilijke tijd was zijn hoop onwankelbaar en zijn moed ongeschokt. Hij keek vol geloof op het kruis van Golgotha en vertrouwde op dit volmaakte zoenoffer.
Toen hij aan de greep van de dood was ontsnapt, verkondigde hij het evangelie met nog grotere ijver dan tevoren en zijn woorden oefenden een buitengewone invloed uit op de mensen. Met blijdschap begroet­ten ze hun geliefde herder, die van de afgrond van de dood terugge­keerd was. Zijzelf hadden zieken en stervenden verzorgd en waren zich meer dan ooit bewust van de waarde van het evangelie.

Zwingli begreep de waarheid van het evangelie nu beter en had de vernieuwende kracht daarvan nog meer in zijn leven ervaren. Hij dacht vaak na over de zondeval en het verlossingsplan.
Hij zei: „In Adam zijn wij allen dood, verzonken in verdorvenheid en veroordeling" (Wylie, b.8, ch.9).
„Christus... heeft voor ons de eeuwige ver­lossing verworven.….. Zijn lijden is.…. een eeuwig offer, een onvergan­kelijke, genezende kracht. Het vervult voor eeuwig alle eisen van Gods rechtvaardigheid en komt ten goede aan alle mensen die er met een vast en onwrikbaar geloof op vertrouwen". Hij leerde echter ook op ondubbelzinnige wijze dat de genade van Christus geen veront­schuldiging mag zijn om in de zonde te blijven. „God is overal waar mensen in Hem geloven en overal waar God is, is er ook geloofsijver, die de mensen tot goede werken aanspoort" (D'Aubigné, b.8, ch.9).

De belangstelling voor de prediking van Zwingli was zó groot dat er in de kathedraal geen plaats was voor al de mensen die naar hem wilden komen luisteren. Hij liet zijn uiteenzetting van de waarheid gelijke tred houden met de snelheid waarmee zijn toehoorders haar konden verwerken. Hij zorgde ervoor dat hij in het begin geen punten ter sprake bracht die hen zouden schokken of tot vooroordelen aanlei­ding konden geven. Hij wilde hen voor de leer van Christus winnen, hen door zijn liefde tot betere mensen maken en hen op zijn voorbeeld wijzen. Naarmate zij de beginselen van het evangelie aanna­men, zouden hun bijgelovige opvattingen en praktijken vanzelf ver­dwijnen.

Stap voor stap ging de Hervorming vooruit in Zürich. Haar tegen­standers waren verontrust en gingen over tot actief verzet. Een jaar eerder had de monnik van Wittenberg te Worms uitdrukkelijk „Nee!" aan paus en keizer gezegd. Alles wees erop dat men zich ook in Zürich tegen de eisen van de paus zou verzetten. Zwingli werd her­haaldelijk aangevallen.
In de pausgezinde kantons kwamen er van tijd toe tijd volgelingen van het evangelie op de brandstapel terecht, maar daar was men niet mee tevreden. De ketterse leraar moest tot zwijgen worden gebracht.
De bisschop van Konstanz stuurde met het oog daarop drie afgevaardigden naar de raad van Zürich om Zwingli ervan te beschuldigen dat hij de mensen tot overtreding van de kerkelijke wetten had aangezet, waardoor hij de rust en orde in de samenleving ernstig in het gedrang bracht. De bisschop beweerde dat er totale anarchie zou heersen als men het gezag van de kerk verwierp.
Daarop antwoordde Zwingli dat hij het evangelie vier jaar lang had gepredikt in Zürich, „de rustigste en vreedzaamste stad in de statenbond". „Is het christendom dan niet de beste waarborg voor algemene veilig­heid?", vroeg hij (Wylie, b.8, ch. 11).

De afgevaardigden hadden de raadsleden ervoor gewaarschuwd de kerk niet te verlaten: „Buiten de kerk is er geen heil", hadden ze ge­zegd. Zwingli's antwoord daarop was: „Laat deze aanklacht u niet van uw stuk brengen. Het fundament van de kerk is dezelfde Rots, de­zelfde Christus, die Petrus zijn nieuwe naam gaf, omdat hij beleed dat Jezus de Christus was.
Iedereen, waar ook ter wereld, die met zijn hele hart in de Here Jezus gelooft, wordt door God aangenomen. Bui­ten déze gemeente kan inderdaad niemand gered worden" (D'Aubig-né, London ed, b.8, ch.l 1). Het resultaat van deze bijeenkomst was dat één van de afgevaardigden van de bisschop tot het protestantisme over­ging.

De raad weigerde maatregelen tegen Zwingli te nemen en daarom maakte Rome zich gereed voor een nieuwe aanval. Toen de hervor­mer hoorde welke samenzweringen zijn vijanden beraamden, zei hij: „Laat ze maar komen! Ik vrees ze zoals een steile rots de golven die aan zijn voet bulderen, vreest" (Wylie, b.8, ch.l 1).
De inspanningen van de geestelijkheid bevorderden alleen maar de zaak die zij wilden bestrijden. De waarheid verbreidde zich steeds verder. Haar aanhangers in Duitsland, die door Luthers verdwijning ontgoocheld waren, kregen weer moed toen zij hoorden welke vorderingen het evangelie in Zwitser­land maakte.

Naarmate de Hervorming in Zürich vooruitging, werden haar posi­tieve gevolgen duidelijker merkbaar en moest het zedenverval plaats maken voor orde en eensgezindheid. Zwingli zei in dit verband: „De vrede heeft onze stad tot woonplaats gekozen. Onenigheid, schijnhei­ligheid, afgunst en strijd komen hier niet meer voor. Zo'n eendracht kan alleen van God komen en is het resultaat van onze leer, die ons de vruchten van vrede en vroomheid overvloedig schenkt" (Ibid., b.8, ch.l 5).

Door de opmars van de Hervorming wilden de aanhangers van Rome tot radicale acties overgaan om het protestantisme volledig uit te roeien. Zij gaven zich er rekenschap van dat ze tot dusverre weinig hadden bereikt met hun vervolgingen en het verbieden van Luthers werken in Duitsland. Daarom besloten ze de Hervorming met haar ei­gen wapens te bestrijden. Ze wilden een dispuut met Zwingli beleg­gen en daar zij de organisatie van alles in handen hadden, zouden ze er wel voor zorgen dat zij de overwinning behaalden door niet alleen de plaats van het dispuut, maar ook de arbiters die moesten uitmaken wie gelijk had, zelf te kiezen. En als ze Zwingli te pakken konden krijgen, zouden ze er ook voor zorgen dat hij niet meer ontsnapte.
Als de leider tot zwijgen was gebracht, zouden ze de beweging wel zonder moeite kunnen verpletteren. Dit komplot werd echter zorgvuldig geheim gehouden.

Het dispuut zou in Baden worden gehouden, maar Zwingli ging er niet naar toe. De Zürichse raad vermoedde wat de rooms-katholieken in hun schild voerden. Ze dachten aan de brandstapels die men in de rooms-katholieke kantons voor de volgelingen van het evangelie had opgericht en legden hun herder het verbod op zich aan zo'n gevaar bloot te stellen.
Zwingli was bereid alle verdedigers die Rome op hem wilde afsturen in Zürich te ontmoeten, maar als hij naar Baden ging, waar kort tevoren het bloed van martelaren voor de waarheid had ge­vloeid, zou hij zeker gedood worden.

Oecolampadius en Haller wer­den aangewezen als vertegenwoordigers van de hervormers, terwijl de beroemde dr. Eck, bijgestaan door een groot aantal godgeleerden en prelaten, Rome zou verdedigen. Hoewel Zwingli niet op de vergade­ring aanwezig was, werd zijn invloed toch gevoeld.
De pausgezinden kozen alle secretarissen zelf, andere mensen werden met de doodstraf bedreigd als ze aantekeningen zouden maken. Toch ontving Zwingli elke dag een nauwkeurig verslag van de toespraken in Baden. Elke avond schreef een student die het dispuut bijwoonde alle argumenten die overdag naar voren waren gebracht op.
Elke dag zorgden twee an­dere studenten er dan voor dat deze aantekeningen samen met een brief van Oecolampadius aan Zwingli in Zürich werden bezorgd. De hervormer schreef dan terug, gaf zijn advies en opperde suggesties. 's Nachts schreef hij zijn brieven en 's morgens keerden de studenten ermee terug naar Baden. Om niet te zeer in het oog te lopen aan de stadspoort droegen deze koeriers manden met pluimvee op hun hoofd en werden zonder moeilijkheden doorgelaten. Op deze manier voerde Zwingli de strijd tegen zijn sluwe tegenstanders.
Myconius zei: „Hij heeft meer gepresteerd door zijn meditatie, zijn slapeloze nachten en het advies dat hij naar Baden stuurde, dan wanneer hij persoonlijk aan het dispuut met zijn vijanden had deelgenomen" (D'Aubigné, b.11, ch.13).

De verdedigers van het pausdom waren ervan overtuigd dat zij zou­den triomferen en waren in hun duurste gewaden met schitterende ju­welen naar Baden gekomen. Ze smulden wellustig aan tafels waar de duurste lekkernijen en de beste wijnen stonden. De last van hun ker­kelijke taak werd lichter gemaakt door pretmakerij en braspartijen.
De tegenstelling met de hervormers was opvallend: De mensen be­schouwden hen zo'n beetje als een bende schooiers die vanwege hun sobere kost maar korte tijd aan tafel bleven zitten. De waard van de herberg waar Oecolampadius verbleef, gluurde af en toe door het sleutelgat, maar vond hem altijd aan de studie of in gebed en zei zeer verbaasd dat deze ketter „echt heel vroom" was.

Op de vergadering „ging Eck trots naar een prachtig versierd spreekgestoelte, terwijl de eenvoudige, schamel geklede Oecolampadius tegenover zijn opponent plaats nam op een ruw bewerkt bankje" (Ibid., b. 11, ch.13).
Ecks stentorstem en zijn grenzeloos zelfvertrou­wen lieten hem geen minuut in de steek. Zijn ijver werd geprikkeld door de hoop op goud en roem, want „de verdediger van het geloof' zou rijk beloond worden. Wanneer het hem aan steekhoudende argu­menten ontbrak, nam hij zijn toevlucht tot beledigingen en zelfs tot vloeken.

Oecolampadius was bescheiden en had niet erg veel zelfvertrou­wen. Daarom had hij lange tijd tegen dit dispuut opgezien. Hij begon zijn toespraak met een plechtige bekentenis: „Ik erken geen andere maatstaf dan het Woord van God" (Ibid., b.l l, ch.13).
Hij was vrien­delijk en hoffelijk, maar ook competent en onversaagd. Terwijl de rooms-katholieken zoals gebruikelijk een beroep moesten doen op de overlevering van de kerk, hield de hervormer zich onwrikbaar aan de schrift. „In Zwitserland heeft de 'gewoonte' geen rechtskracht, tenzij ze in overeenstemming is met de grondwet. In geloofszaken is de Bij­bel onze grondwet" (Ibid., b. 11, ch. 13).

De tegenstelling tussen de twee opponenten had een grote weer­slag. De rustige, duidelijke uiteenzetting van de hervormer, die hij zo vriendelijk en bescheiden naar voren bracht, viel in de smaak bij de mensen die de grootspraak en het gebulder van Eck weerzinwekkend vonden.

Het debat duurde achttien dagen. Na afloop wilden de zelfbewuste verdedigers van Rome tot overwinnaars worden uitgeroepen. De meeste afgevaardigden kozen partij voor Rome en de Rijksdag ver­klaarde dat de hervormers waren verslagen en samen met Zwingli, hun leider, uit de kerk zouden worden gestoten. De resultaten van deze bijeenkomst bewezen echter wie de echte overwinnaars waren. Dit dispuut was een enorme aanmoediging voor het protestantisme en kort daarna spraken de belangrijke steden Bern en Bazel zich uit voor de Hervorming. ("Het grote Conflict" - E.G.White)