00b Inleiding

Vóór de zondeval stond Adam persoonlijk in contact met zijn Schepper, maar de mens heeft zich door zijn overtreding van God afgescheiden en heeft dit grote voorrecht nu niet meer. Door het verlossingsplan kunnen de bewoners van de aarde echter weer met God in verbinding treden. God staat door zijn Geest in contact met de mens en door openbaringen aan zijn uitverkoren boodschappers heeft de wereld goddelijk licht ontvangen. „Door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken” (2 Petr. 1:21).

Tijdens de eerste vijfentwintig eeuwen van onze geschiedenis was er geen geschreven openbaring. Mensen die door God waren onderricht, deelden hun kennis aan anderen mee en zo werd deze kennis van vader op zoon en van generatie op generatie doorgegeven. De voorbereiding van het geschreven woord begon in de tijd van Mozes, toen geïnspireerde openbaringen in een geïnspireerd boek werden samengebracht. Dit werk is zestien eeuwen lang voortgezet: van Mozes, de geschiedschrijver van de schepping en de wetgeving, tot Johannes, die de meest verheven waarheden van het evangelie heeft opgetekend.

De bijbel zegt van zichzelf dat hij van God komt en toch is Gods Woord door mensenhanden geschreven. In de uiteenlopende stijlvormen van de verschillende boeken komen de karaktertrekken van de vele schrijvers duidelijk tot uiting. De geopenbaarde waarheden zijn alle „van God ingegeven” (2 Tim. 3:16), en zijn toch in menselijke woorden uitgedrukt. De Oneindige heeft door zijn Heilige Geest licht laten schijnen in het verstand en in het hart van zijn boodschappers. God heeft dromen en gezichten, symbolen en beelden gegeven, maar de personen aan wie de waarheid werd geopenbaard, hebben zelf de gedachten in menselijke taal gegoten. De tien Geboden werden door God uitgesproken en met zijn eigen hand geschreven. Ze komen van God en niet van de mensen, maar in de Bijbel, met zijn door God geschonken waarheid die in menselijke taal is uitgedrukt, vormen het goddelijke en het menselijke een eenheid. Zo’n eenheid bestond ook in de natuur van Christus, die de Zoon van God en de Zoon des mensen was. Wat van Christus gezegd is - „het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond” (3 Joh. 1:14) - geldt dus ook voor de Bijbel.

De Bijbel is in de loop van vele eeuwen geschreven door mensen die in maatschappelijke functie en beroep, in verstandelijke en geestelijke gaven, veel van elkaar verschilden. Daarom vertonen de boeken van de Bijbel een groot verschil in stijl en een grote verscheidenheid in de aard van de behandelde onderwerpen. De verschillende schrijvers drukken zich op verschillende manieren uit en vaak wordt dezelfde waarheid treffender belicht door de ene schrijver dan door de andere. Daar verscheidene schrijvers een onderwerp vanuit een verschillend oogpunt en in een verschillend verband benaderen, kan de oppervlakkige, onverschillige of bevooroordeelde lezer de indruk krijgen dat er onjuistheden of tegenstrijdigheden in de Bijbel staan, terwijl de aandachtige, eerbiedige lezer met een scherper inzicht de harmonie ontdekt die eraan ten grondslag ligt.

Daar de waarheid door verschillende personen wordt behandeld, worden haar verschillende facetten belicht. De ene schrijver is meer getroffen geweest door één aspect van het onderwerp en haakt in op de punten die met zijn ervaring of met zijn observatievermogen en waardering overeenstemmen. Een andere gaat in op een ander aspect en elk van hen behandelt onder leiding van de Heilige Geest het onderwerp dat de grootste indruk op hem gemaakt heeft. Bij elke schrijver is dat een ander aspect van de waarheid, maar er is een volmaakte harmonie tussen de onderdelen. De waarheid die op deze manier is geopenbaard, wordt samengevoegd tot een volmaakt geheel, dat beantwoordt aan de behoeften van alle mensen in alle levensomstandigheden.

God heeft zijn waarheid door middel van mensen aan de wereld bekend gemaakt en heeft ze door zijn Heilige Geest toegerust en in staat gesteld om dit werk te doen. Hij heeft hun verstand geleid in de keuze van de onderwerpen waarover ze zouden spreken en schrijven. De schat werd aan „aarden vaten” toevertrouwd en komt toch uit de hemel. Het getuigenis wordt meegedeeld in onvolmaakte, menselijke taal, maar komt toch van God en het gehoorzame, gelovige kind van God, ontdekt de heerlijkheid van de goddelijke kracht, vol van genade en waarheid.

God heeft in zijn Woord de mensen kennis ter zaligheid gegeven. De Heilige Schrift moet worden aanvaard als een gezaghebbende, onfeilbare openbaring van Gods wil. Zij is de maatstaf voor het karakter, zij openbaart de leerstellingen en toetst de ervaringen. „Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (2 Tim. 3:16,17).

Toch maakt het feit dat God zijn wil door middel van zijn Woord aan de mensen heeft geopenbaard de voortdurende tegenwoordigheid en leiding van de Heilige Geest niet overbodig. Integendeel! Jezus had de Geest beloofd om het Woord aan zijn boodschappers uit te leggen en de bevelen van de Bijbel nader te verklaren en toe te passen. Aangezien Gods Geest de Bijbel heeft geïnspireerd, kunnen de opdrachten van de Geest onmogelijk in strijd zijn met die van het Woord.

De Geest is niet gegeven en kan ook nooit worden gegeven ter vervanging van de Bijbel, want de Schrift zegt uitdrukkelijk dat het Woord van God de maatstaf is waaraan elke leer en elke ervaring moet worden getoetst. De apostel Johannes zegt: „Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan” (1 Joh 4:1). En Jesaja zegt: „Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad” (Jesaja 8:20).

Door de dwalingen van mensen die beweren dat ze door de Geest zijn verlicht en denken dat ze de leiding van Gods Woord niet meer nodig hebben, is er veel afbreuk gedaan aan het werk van de Heilige Geest. Deze mensen worden geleid door indrukken, die ze beschouwen als de stem van God tot hun hart. Maar de geest die hen leidt, is niet de Geest van God. Dit volgen van indrukken, terwijl men de Schrift gewoon opzij zet, kan alleen tot verwarring, misleiding en geestelijke ondergang leiden. Het bevordert slechts de plannen van de Boze. Daar de werking van de Heilige Geest van het allergrootste belang is voor Christus’ gemeente, is het één van Satans plannen om het werk van de Heilige Geest door de dwalingen van extremisten en fanatici in het gedrang te brengen en Gods volk ertoe aan te zetten deze bron van kracht, die God ons zelf geschonken heeft, te verwaarlozen.

Volgens Gods Woord moest de Heilige Geest zijn werk voortzetten van het begin tot het einde van de evangelieverkondiging. Gedurende de eeuwen waarin de teksten van zowel het Oude als het Nieuwe Testament aan de mensheid werden geschonken, bleef de Heilige Geest licht doorgeven aan enkelingen, onafhankelijk van de openbaringen die in de Heilige Schrift zouden worden opgenomen. De Bijbel zegt zelf hoe de mensen door de Heilige Geest waarschuwingen, vermaningen, raadgevingen en richtlijnen kregen over onderwerpen die volstrekt geen verband hielden met het schenken van de Heilige Schrift. In de Bijbel lezen we over profeten in verschillende tijdperken van wie geen enkel woord is opgetekend. Zo zou de Heilige Geest na het afsluiten van de canon van de Schrift zijn werk ook blijven voortzetten en Gods kinderen licht brengen, waarschuwen en troosten.

Jezus had zijn discipelen beloofd: „Maar de Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat ik u gezegd heb”. „Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid... en de toekomst zal Hij u verkondigen” (Johannes 14:26; 16:13). De Bijbel leert duidelijk dat deze beloften helemaal niet beperkt waren tot de tijd van de apostelen, maar dat ze zijn gegeven aan Christus’ gemeente van alle tijden. Jezus geeft zijn volgelingen deze verzekering: „En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” (Matteüs 28:20) en Paulus zegt dat de gaven en openbaringen van de Geest aan de gemeente werden gegeven „om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” (Efez. 4:12,13).

De apostel bad voor de gelovigen te Efeze: „Dat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen (uws) harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt... en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven” (Efez. 1:17-19). Met deze woorden smeekte Paulus de invloed van Gods Geest voor de gemeente te Efeze af om hun verstand te verlichten en hun geest te verhelderen opdat ze de diepten van Gods heilig Woord zouden kunnen begrijpen.

Na de wonderbaarlijke uitstorting van de Heilige Geest op Pinksteren drong Petrus er bij de mensen op aan tot inkeer te komen en zich te laten dopen in de naam van Christus tot vergeving van hun zonden. Hij zei: „En gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal” (Handelingen 2:38,39).
God heeft in direct verband met de gebeurtenissen op „de grote dag des Heren” bij monde van de profeet Joël een bijzondere openbaring van zijn Geest beloofd. (Joël 2:28). Deze profetie is gedeeltelijk in vervulling gegaan bij de uitstorting van de Heilige Geest op Pinksteren, maar zal ten volle vervuld worden bij de uitstorting van Gods genade, die gepaard zal gaan met de afsluiting van de evangelieverkondiging.

De grote strijd tussen goed en kwaad zal naarmate wij het einde der tijden naderen in hevigheid toenemen. In alle eeuwen heeft Satan zijn toorn tegen Christus’ gemeente geopenbaard, maar God heeft zijn genade en zijn Geest aan zijn volk geschonken om hen te versterken zodat ze de kracht van de Boze zouden kunnen weerstaan. Toen Christus’ apostelen het evangelie aan de wereld moesten brengen en het voor de komende eeuwen moesten opschrijven, werden zij op een bijzondere wijze door de Heilige Geest verlicht. Maar naarmate de gemeente haar uiteindelijke verlossing nadert, zal Satan met grotere macht werken. Hij is nedergedaald „in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft” (Openb. 12:12).
Hij zal te werk gaan „met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen” (2 Tess. 2:9). Zesduizend jaar lang heeft Satan, die eens de hoogste rang bekleedde onder Gods engelen, zich volledig gewijd aan misleiding en vernietiging. Al de diepten van zijn sluwheid en geslepenheid die hij heeft verworven, al de wreedheid die hij heeft ontwikkeld tijdens deze eeuwenoude strijd zullen in de laatste strijd tegen Gods volk worden gebruikt. In zo’n gevaarlijke tijd moeten de volgelingen van Christus de waarschuwing van zijn wederkomst aan de wereld brengen en moet er een volk worden toebereid dat „onbevlekt en onberispelijk” (2 Petrus 3:14) voor Hem zal staan bij zijn terugkeer. In deze tijd is de bijzondere gave van Gods genade en kracht niet minder noodzakelijk dan in de tijd van de apostelen.

Door het licht van de Heilige Geest zijn de gebeurtenissen van de eeuwenlange strijd tussen goed en kwaad aan mij geopenbaard. Van tijd tot tijd mocht ik het verloop van de grote strijd tussen Christus - de Koning van het leven en onze Verlosser - en Satan - de vorst van het kwaad, de aanstichter van de zonde en de eerste overtreder van Gods heilige wet - in de verschillende eeuwen volgen.
De vijandschap van Satan tegen Christus openbaarde zich ook tegen zijn volgelingen. Dezelfde haat tegen de beginselen van Gods wet, dezelfde tactiek van misleiding waardoor dwaling wordt voorgesteld als waarheid, waardoor menselijke wetten in de plaats van Gods wetten worden gesteld en de mensen het schepsel gaan aanbidden in plaats van de Schepper, kan in de loop van de geschiedenis worden nagegaan. Satans pogingen om het karakter van God verkeerd voor te stellen, zodat de mensen zich een verkeerd beeld van de Schepper gaan vormen, en daardoor meer met vrees en haat dan met liefde tot Hem opzien, zijn pogingen om Gods wet opzij te zetten, waardoor de mensen gaan denken dat ze de verplichtingen van die wet niet meer hoeven na te komen, en zijn vervolging van allen die zich tegen zijn bedrog durven te verzetten, zijn door alle eeuwen heen voortgezet. Men kan dat nagaan in de geschiedenis van patriarchen, profeten, apostelen, martelaren en hervormers.

In de belangrijke eindstrijd zal Satan dezelfde gedragslijn volgen, dezelfde geest openbaren en zich voor hetzelfde doel inzetten als in de vorige eeuwen. De geschiedenis zal zich herhalen, met dit onderscheid dat de komende strijd zal worden gevoerd met een hevigheid die de wereld nog nooit heeft gekend. De misleidingen van Satan zullen sluwer en zijn aanvallen vastberadener zijn. „Ware het mogelijk (hij zou) de uitverkorenen verleiden” (Marcus 13:22).

Daar Gods Geest de grote waarheden van zijn Woord en de gebeurtenissen van het verleden en de toekomst aan mij heeft geopenbaard, heb ik ook de opdracht gekregen aan anderen bekend te maken wat mij is getoond, de geschiedenis van de grote strijd in vervlogen eeuwen te beschrijven en die vooral zó voor te stellen dat er licht gaat schijnen op de snel naderende strijd van de toekomst. Bij het nastreven van dit doel heb ik getracht gebeurtenissen uit de geschiedenis van de gemeente uit te kiezen en ze op zo’n manier te groeperen dat men de ontwikkeling kan zien van de heilswaarheden die op verschillende tijdstippen aan de wereld zijn gegeven en de woede van Satan en de vijandschap van een wereldsgezinde kerk hebben opgewekt - waarheden die gehandhaafd zijn door het getuigenis van hen die „hun leven niet liefgehad hebben, tot de dood”.

Het verloop van deze gebeurtenissen kondigt de strijd aan die ons te wachten staat. Als we ze bestuderen in het licht van Gods Woord en met de hulp van zijn Geest, kunnen de plannen van Satan voor ons worden ontsluierd en kunnen de gelovigen die „onberispelijk” wensen te staan voor de Here bij zijn komst, de gevaren zien en weten hoe zij ze moeten vermijden.
De belangrijke gebeurtenissen die de vooruitgang van de Hervorming in de afgelopen eeuwen hebben gekenmerkt, zijn bekende historische feiten, die algemeen worden erkend door de protestantse wereld. Het zijn feiten die niemand kan tegenspreken. Deze geschiedenis heb ik in hoofdtrekken geschetst in overeenstemming met het doel van dit boek en met de bondigheid die noodzakelijkerwijs in acht moest worden genomen. De feiten zijn beschreven in een zo kort mogelijk bestek en met het oog op een juist begrip van hun draagwijdte. In enkele gevallen waar een geschiedschrijver gebeurtenissen zo heeft gegroepeerd dat hij een bondig overzicht van het onderwerp heeft gegeven of details goed heeft samengevat, zijn zijn woorden aangehaald; in sommige gevallen is de naam niet speciaal vermeld, omdat die citaten niet worden gegeven om de schrijver als een gezaghebbend persoon te vermelden, maar omdat hij het onderwerp kernachtig behandelt. Bij de beschrijving van de ervaringen en opvattingen van de mensen die in onze tijd de hervorming voortzetten, zijn hun uitgegeven werken op dezelfde manier behandeld.

Het doel van dit boek is niet zozeer nieuwe feiten over de strijd uit lang vervlogen tijden aan het licht te brengen, maar wel om feiten en beginselen in verband met de komende gebeurtenissen op de voorgrond te plaatsen. Toch krijgen al deze gebeurtenissen uit het verleden een nieuwe betekenis als ze worden gezien uit het oogpunt van de strijd tussen de krachten van het licht en die van de duisternis. Door deze gebeurtenissen schijnt er licht op de toekomst, waardoor het pad zal worden verlicht voor hen die zoals de hervormers uit het verleden zelfs ten koste van alle aardse goederen zullen moeten getuigen „van het woord Gods en van het getuigenis van Jezus Christus.”

Het doel van dit boek kan als volgt worden omschreven: Het wil de gebeurtenissen van de grote strijd tussen waarheid en dwaling aan het licht brengen; de listen van Satan en de middelen waardoor hij met succes kan worden overwonnen, openbaren; een bevredigende oplossing geven voor het probleem van het kwaad door de oorsprong en de uitroeiing van de zonde op zo’n manier te belichten dat de rechtvaardigheid en barmhartigheid van God in zijn handelen met zijn schepselen ten volle aan het licht worden gebracht en het wil de heiligheid en onveranderlijkheid van zijn wet aantonen. Dat door de invloed die hiervan uitgaat mensen mogen worden verlost uit de macht der duisternis en toebereid mogen worden „voor het erfdeel der heiligen in het licht” om Hem te loven die ons heeft liefgehad en Zich voor ons heeft gegeven, is de oprechte bede van de schrijfster.

E.G. White