5. Aan het kruis

Zijn bedroefde discipelen volgen Hem van verre, achter de moorddadige bende. Hij wordt aan het kruis genageld en hangt nu tussen hemel en aarde. Het hart van de discipelen breekt bij het zien van hun geliefde Leraar, Die moet lijden als een misdadiger. Dicht bij het kruis staan de verblinde, schijnheilige, trouweloze priesters en ouderlingen en schimpen, spotten en honen: “Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf! Indien Gij Gods Zoon zijt, zo kom af van het kruis! En desge­lijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden en ouder­lingen en Farizeeën, Hem bespottende, zeiden: Anderen heeft Hij verlost; Hij kan Zichzelf niet verlossen; indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis en wij zullen Hem geloven. Hij heeft op God betrouwd, dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem welgezind is! Want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.” (Matth.27:40-43).

Jezus antwoordde geen woord op al die dingen. Zelfs toen men de nagels door Zijn handen dreef en de droppels van het doods­zweet uit de poriën van Zijn huid werden geperst, kwam over de bleke trillende lippen van de zondeloze Man der smarten, als een ademtocht het gebed om vergevende liefde voor Zijn moorde­naars: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” De gehele hemel aanschouwde met diepe aandacht dit tafereel. De heerlijke Verlosser van een verloren wereld, droeg de straf en het leed dat de mens veroorzaakt had door de wet van Zijn Vader te overtreden. Hij stond op het punt om Zijn volk vrij te kopen met Zijn eigen bloed. Hij betaalde de rechtvaar­dige eis van Gods heilige wet, die voldaan moest worden. Dit was hèt middel om tenslotte een einde te maken aan de zonde en de zondaren, en om de ongerechtigheid te overwinnen.
O, is er ooit zo’n groot leed en zo’n droefheid gekend, als die welke de Heiland, strijdend met de dood, heeft moeten verdragen! Het bewustzijn van het misnoegen van Zijn Vader maakte de drinkbeker zo bitter. Het was niet de lichamelijke pijn die het leven zo plotseling af deed breken aan het kruis. Het verpletterend gewicht van de zonden der wereld en het bewustzijn van de toorn van Zijn Vader brak Zijn hart. De heerlijkheid van de Vader en Zijn ondersteunende tegenwoordig­heid hadden Hem verlaten en wanhoop viel met een verpletterend gewicht, als een grote duisternis, op Hem en ontrukte aan Zijn bleke lippen de benauwende kreet: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”

Heel Zijn leven had Christus aan een gevallen wereld de blijde boodschap van de barmhartigheid en vergevende liefde van de Vader bekend gemaakt. Verlossing voor de grootste zondaar was Zijn hoofdthema geweest. Maar nu het vreselijke gewicht van de schuld die Hij draagt op Hem drukt, kan Hij het verzoenend gelaat van Zijn Vader niet onderscheiden. Het feit dat Gods aangezicht zich afwendde van de Heiland in dit uur van uiter­ste zielestrijd doorboorde Zijn hart met een smart die geen mens ooit kan begrijpen. Deze zielepijn was zo groot, dat Hij zijn lichamelijke pijn nauwelijks voelde.
Jezus had samen met de Vader de aarde gemaakt. Bij het doodslijden van Gods Zoon bleven alle verblinde en misleide mensen onbewogen. De overpriesters en de ouderlingen honen Gods dierbare Zoon, terwijl Hij Zijn laatste doodsstrijd doorstaat. Maar de onbezielde natuur kreunt, medelijdend met haar bloedende, stervende Maker. De aarde beeft. De zon wil dit tafereel niet aanzien. De hemelen bedekken zich met duis­ternis.
De heldere stralen die de aarde in het middaguur verlichtten, schenen plotseling te doven. Volkomen duisternis omhulde als een lijkwade het kruis. “Er kwam duisternis over het gehele land tot de negende ure.” Er was geen zonsverduis­tering of een andere natuurlijke oorzaak voor deze duisternis die even dicht was als een nacht zonder maan of sterren. Het was een wonderlijk getuigenis dat God gegeven had om het geloof van latere generaties te versterken. In die dichte duisternis was Gods tegenwoordigheid verborgen. Hij stelde het duister tot een beschutting en verborg Zijn heerlijkheid voor de ogen van de mensen. God en Zijn heilige engelen waren bij het kruis. De Vader was bij Zijn Zoon. Toch was Zijn tegen­woordigheid niet geopenbaard. Als Zijn heerlijkheid door de wolk heen had geschenen, zouden allen die het gezien hadden, vernietigd zijn. In dat vreselijke uur werd Christus niet getroost door de tegenwoordigheid van de Vader. Hij heeft de wijnpers alleen getreden en van het volk was niemand bij Hem.
Allen die Christus in Zijn lijden hadden aanschouwd, waren overtuigd van Zijn goddelijkheid. Nooit zou dat gelaat, dat de mensen eenmaal hadden gezien, vergeten worden. Zoals het gelaat van Kaïn zijn schuld als moordenaar uitdrukte, open­baarde het gelaat van Christus onschuld, vrede, weldadigheid, kortom Gods beeld. Maar zijn beschuldigers wilden geen acht slaan op het zegel van de hemel. Al die lange uren van zielen­strijd had de spottende menigte naar Christus opgezien. Nu werd Hij door Gods mantel genadig omhuld.

Engelen zijn getuige geweest van dit toneel van smarten, totdat zij er niet langer naar konden kijken en hun aangezicht verborgen voor die afschuwelijke aanblik. Christus is in nood! Hij sterft! De Vader heeft Zijn glimlach van welbehagen van Hem afgetrokken en aan de engelen wordt niet toegestaan licht te doen schijnen in deze donkere schrikbarende nacht! Zij mogen alleen in verbazing neerzien op hun geliefde Leidsman, die de straf ondergaat omdat de mens de wet van de Vader heeft overtreden.
Zelf wordt de stervende Zoon van God gekweld door aanvallen van twijfel. Hij kan nu niet door de poorten van de dood heenzien. Zelfs geen blijde hoop toonde Hem in gedachte hoe Hij uit het graf als overwinnaar te voorschijn zou komen, noch dat Zijn Vader Zijn offer voor de mensen had aangenomen. De zonde der wereld werd door Gods Zoon tot in de uiterste verschrik­king doorvoeld en doorleden. Al wat Hij kon beseffen, in deze onstellende duisternis, was het misnoegen van de Vader over de zonde en de straf die daarop rustte: “de dood!” In deze verzoeking kwam Hij ertoe te vrezen, dat de zonde zo verfoeilijk was in de ogen van Zijn Vader, dat Hij Zich niet met Zijn Zoon zou kunnen verzoenen. Deze heftige verzoeking, die Hem in scheen te blazen dat Zijn Vader Hem voor eeuwig verlaten had, was oorzaak van de hartverscheurende kreet, die van het kruis weerklonk: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”
<%-2>Wat Christus leed is te vergelijken met wat zondaren zullen voelen, wanneer de schalen van Gods toorn over hen zullen worden uitgestort. Pikzwarte wanhoop zal als een doodsgewaad over hun schuldige zielen vallen en dan zullen zij zich pas ten volle bewust worden van de zondigheid van de zonde. De ver­lossing was voor hen gekocht door het leed en de dood van Gods Zoon. En als zij deze waarheid gewillig en blij hadden aange­nomen, zouden zij aan de verlossing hebben deel gehad. Maar niemand wordt gedwongen om aan Gods wet gehoorzaamheid te bewijzen. Zo zij de hemelse Geest afwijzen en de lust en de verleiding van de zonde verkiezen, is hun keuze hun toege­staan, maar zij zullen in het einde hun loon ontvangen, welke is de toorn Gods en de eeuwige dood! Voor eeuwig zullen zij gescheiden zijn van de aanwezigheid van Jezus, omdat zij Zijn offer hebben versmaad. Zodoende zullen zij een leven van geluk ten onder zien gaan en de eeuwige heerlijkheid prijsgeven door voor een moment te genieten van de zonde.­
Geloof en hoop trilden in hun grondvesten gedurende de laatste doodsstrijd van Christus, daar God van Zijn geliefde Zoon de zekerheid had weggenomen, dat Hij Hem Zijn goedkeuring schonk en Zijn offer aanvaardde, zoals tevoren steeds was geschied. Dan beriep de Verlosser der wereld zich op openbaringen, die Hem te voren gesterkt hadden en die een bewijs waren, dat Zijn Vader Zijn werken aanvaardde en dat Hij een welbehagen in Zijn arbeid had. In Zijn doodsstrijd, Zijn kostbaar leven overge­vend aan de dood, kan Hij door het geloof alleen op Hem ver­trouwen, Die Hij altijd met vreugde heeft gehoorzaamd. Nu wordt Hij niet verblijd met helder glanzende stralen van hoop ter rechter noch ter linkerzijde. Alles ligt in de omklemming van een drukkende duisternis. En temidden van deze ontzagwek­kende donkerheid, die zich zelfs mededeelt aan de medelevende omringende natuur, drinkt de Verlosser de onzichtbare drinkbe­ker tot op de bodem leeg.

Al heeft de blijde hoop Hem begeven en het vertrouwen in de verheerlijking, die Hij in de nabije toekomst ervaren zal, roept Hij toch met luider stem: “Vader, in Uwe handen beveel Ik Mijn Geest!” Hij is vertrouwd met het karakter van Zijn Vader, met Zijn gerechtigheid, Zijn genade en Zijn grote liefde. In volkomen onderwerping geeft Hij Zich over in de handen van Zijn Vader. Temidden van de uitbarstingen van de natuur vernemen de aanwezigen de laatste woorden van de ster­vende Man van Golgotha. “Het is volbracht.”

De natuur leefde mee met het lijden van haar Maker. De bewogen aarde, de verscheurde rotsen en de schrikwekkende duisternis verkondigden dat Gods Zoon stierf aan het kruis. Er was een geweldige aardbeving. Het voorhangsel in de tempel scheurde in tweeën. Angst overviel degenen, die Hem veroordeeld hadden en de toeschouwers, toen zij zagen dat de zon zich bekleedde met duisternis, toen ze voelden dat de aarde onder hen schudde, en toen zij zagen en hoorden dat de rotsen scheurden. Het spotten en schimpen van de overpriesters en ouderlingen hield op toen Christus Zijn Geest in de handen van Zijn Vader beval. De ontstelde menigte trok zich geleidelijk terug en vond al tastende haar weg naar de stad door de duisternis. En onder het gaan sloegen zij zich op de borst en spraken nauwelijks hoorbaar in hun angst, maar fluisterden voor zichzelf heen: ‘Daar is een onschuldig mens vermoord. En als Hij nu eens inderdaad de Zoon van God is, zoals Hij verzekerde, wat dan?’