07-B Lessen in karaktervorming

Johannes had ooit een meningsverschil met verschillende van zijn broeders
over wie van hen de grootste zou zijn. Het was niet hun bedoeling
dat Jezus hun woorden zou horen. Doch Jezus las wat in hun hart was en
gebruikte deze gelegenheid om Zijn discipelen een les in nederigheid te
geven. De vermaning was niet alleen bestemd voor deze kleine groep die
naar Zijn woorden luisterde, maar ook voor het welzijn van al Zijn volgelingen tot aan het einde der tijden. “En neergezeten zijnde, riep Hij de
twaalven tot Zich en zei tot hen: Als iemand de eerste wil zijn, die zal de
allerlaatste zijn, en aller dienaar.” (Marc.9:35).
Zij die de geest van Christus bezitten, zullen er niet naar streven een plaats
boven hun broeders in te nemen. Zij die in eigen ogen klein zijn, zullen
door God hooggeacht worden. “En Hij nam een kind en plaatste dat in
hun midden, omarmde het en zei tot hen: Wie één van zodanige kinderen
ontvangt in Mijn naam, die ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt
niet Mij, maar Hem, die Mij gezonden heeft.” (vs.36,37).
Welk een kostbare les is dit voor alle volgelingen van Christus! Zij die de
dagelijkse plichten over het hoofd zien, die barmhartigheid en vriendelijkheid,
hoffelijkheid en liefde, zelfs tegenover een klein kind, veronachtzamen,
doen ditzelfde tegenover Christus. Johannes voelde de betekenis van
deze les en leerde er van.
Bij een andere gelegenheid hadden zijn broer Jakobus en hijzelf een man
gezien, die duivelen uitwierp in de naam van Jezus. Omdat hij zich niet
bij hun gezelschap had aangesloten, vonden ze dat hij niet het recht had
dit te doen en dus verboden ze het hem. Vanuit de oprechtheid van zijn
hart vertelde Johannes dit voorval aan zijn Meester. Jezus zei: “Belet het
hem niet; want er is niemand die een kracht doen zal in Mijn naam en kort
daarna smadelijk van Mij zal kunnen spreken. Want wie niet tegen ons is,
is voor ons.” (vs.39,40).
Later vroegen Jakobus en Johannes via hun moeder Jezus opnieuw om de
ereplaats in het koninkrijk van Christus te mogen innemen. De Heiland
antwoordde: “Gij weet niet wat gij vraagt.” (Marc.10:38). Hoe weinigen
van ons begrijpen vaak de betekenis van onze gebeden! Jezus wist hoe
groot het offer was, waarmee die eer gekocht moest worden, toen Hij “om
de vreugde die Hem was voorgesteld, het kruis verdroeg, en de schande
verachtte.” (Hebr.12:2). Die vreugde was het zien van zielen, verlost door
Zijn vernedering, Zijn zielsangst en het vergieten van Zijn bloed.
Deze heerlijkheid zou Christus ontvangen, en het was deze heerlijkheid die
de beide discipelen met Hem wensten te delen. Jezus vroeg hen: “Kunt gij
de beker drinken, die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmee
Ik gedoopt word? Ze zeiden tot Hem, we kunnen het.” (Marc.10:38,39).

Hoe weinig begrepen ze van deze doop! “Jezus zei tot hen: De beker die
Ik drink, zult gij drinken, en met de doop, waarmee Ik gedoopt word, zult
gij gedoopt worden, maar het zitten aan Mijn rechterzijde of linkerzijde
staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is.”