17 Moeilijkheden in een jonge gemeente

Wat waren die problemen, waarmee onze eerste pioniers hadden te kampen? Daar was allereerst de vraag hoe er gehandeld moest worden met ongeregelde elementen. Dit was een groot probleem voor de pioniers van de Adventbeweging na 1844.
Wat moest er gedaan worden met leden die onregelmatig wandelden en de kudde in beroering brachten. Wie zou er tucht uitoefenen ? Op welke wijze moesten duidelijke ketterijen en dwalingen worden bestreden ?
Aanvankelijk was de leiding van de “Geest der Profetie” de enige AUTORITEIT in de gemeente.
Uit een brief van James White van 11 Nov.1851 lezen we het volgende over een vergadering in Washington, New Hampshire op 31 Oktober daaraan voorafgaand. De last van de vergadering was gemeente orde, wijzende op de dwalingen van en het handelend optreden der gemeente met betrekking tot het gedrag van sommige broeders.

Ellen had een visioen. Zij zag dat het ongenoegen van God op ons rustte als volk, omdat het vervloekte in het kamp was, dat wil zeggen, dwalingen onder ons en dat de gemeente moet handelen en de enige weg om de broeders goed te doen was; OM DE GEMEENSCHAP MET HEN TE BREKEN IN HUN HUIDIGE STAAT. Allen handelden op het gegeven licht. Allen aanvaarden het visioen en zelfs tot op een enkele persoon na, staken allen de hand op om de gemeenschap met hen te breken.

Wie zal meten met hoeveel strijd en onder hoeveel tranen de dienstmaagd des Heeren zulke boodschappen aan Zijn volk bekend maakte? Maar er waren meer vraagstukken. Wie moest de predikers machtigen om hun werk te doen en op welke wijze? Deze vraag werd aanvankelijk opgelost doordat James White en Joseph Bates als leidende predikers een machtigingsbewijs verleenden, door henzelf ondertekend, aan diegenen die daartoe bekwaam werden geacht. Later werden deze machtigingsbewijzen ook ondertekend door J.N. Longhborough en wellicht andere voorstaande predikers. Een andere en misschien nog een belangrijker vraag was, wie als prediker mochten worden ingezegend en door wie dat gedaan moest worden.
Er waren enkele ingezegende predikers onder de vroege pioniers. James White was in 1843 ingezegend als, prediker in de “Christian Denomination”. Frederick Wheeler en John Byington waren ingezegend als Methodisten predikers en zo waren er nog enkele anderen.

Aan de beweging voor de teleurstelling van 1844 hadden honderden ernstige predikers van verschillende kerken deelgenomen. Er waren toen echter ook veel leken, die predikten zonder te zijn ingezegend. William Miller zelf was wel gemachtigd, maar nooit ingezegend als prediker.
Joseph Bates was noch het één noch het ander, voor zover valt na te gaan. de eerste gevallen van inzegening in de rijen van de Sabbatvierende Adventisten dateren van de jaren 1853 en 1854. Maar een regelmatig verslag van inzegening vinden wé toch pas na de definitieve organisatie van de gemeente in latere jaren. Andere vragen waren: Wie moest de eigendommen van de gemeente beheren? Zolang de gemeente niet was georganiseerd en ook door de staat erkend
als een wettig lichaam moesten al de eigendommem van de gemeente worden beheerd door individuele leden, met alle risico`s daarvan in geval van overlijden, afval e.d.
Waarvan moesten de predikers worden onderhouden? Wie moest hen betalen? Wie moest bepalen waar een bepaald prediker zou gaan werken? Deze en nog veel meer vragen werden met het verloop van de tijd steeds dringender, meer en meer werden de pioniers zich bewust van de noodzaak van regelmaat en orde.