32 Genesis

P 189 - 94.
Jacob was niet gelukkig in zijn huwelijksrelaties, ofschoon zijn vrouwen gezusters waren. Hij vormde een huwelijkskontrakt met Laban voor zijn dochter Rachel die hij liefhad. Als hij zeven jaar gediend had voor Rachel, bedroog Laban hem en gaf hem Lea. Laban wenste de getrouwe diensten van Jacob te behouden gedurende een langere tijd, daarom bedroog hij hem door Lea te geven, inplaats van Rachel. Jacob berispte Laban van zo te spelen met zijn genegenheden, door hem Lea te geven, die hij niet beminde. Laban vroeg hem Lea niet weg te doen, want dit werd aanzien als een grote oneer, niet alleen voor de vrouw, maar voor de ganse familie. Jacob was in een moeilijke positie geplaatst, maar hij besliste van toch Lea te behouden, en ook haar zuster Rachel te huwen. Laban was zelfzuchtig in zijn zaken met Jacob. Hij was er alleen op belust van zich zelf voordeel te verschaffen door het getrouwe werk van Jacob. Jacob wilde de gelepene Laban veel vroeger verlaten, maar hij was bevreesd Esau te ontmoeten. Hij hoorde de klacht van Labans zoon, die zegde: "Jacob heeft zich alles toegeëigend wat van onzen vader was, en uit hetgeen van onzen vader was heeft hij zich al dezen rijkdom gevormd. Ook lette Jacob op het gezicht van Labanen zie, het was jegens hem niet als gisteren of eergisteren".
Jacob was mistroostig. Hij wist niet welk een richting op te gaan. Hij bracht zijn geval voor God en bad om leiding voor hem. De Heer in Zijn barmhartigheid beantwoordde zijn angstig gebed. "Keer weder tot het land uwer vaderen en tot uwe maagschap, en Ik zal met u zijn". Toen zond Jacob heen en riep Rachel en Lea op het veld tot zijne kudde, en hij zeide haar : Ik zie uws vaders aangezichten dat het jegens mij niet is als gisteren en eergisteren; doch de God mijns vaders is bij mij geweest. En gijlieden weet, dat ik met al mijne macht uwen vader gediend heb; maar uw vader heeft bedriegelijk met mij gehandeld en heeft mijn loon tienmalen veranderd, doch God heeft hem niet toegelaten mij kwaad te doen. Jacob vertelde hen de droom hem van God gegeven om Laban te verlaten en naar zijn familie te gaan. Rachel en Lea drukten hun misnoegdheid uit wegens hun vaders handelwijze. Als Jacob zijn verkeerdheden verhaald had jegens hen, en voorstelde Laban te verlaten, zegden Lea en Rachel tot Jacob "Is er nog een deel of erfenis in onzes vaders huis? Zijn wij niet vreemden van hem geacht? Want hij heeft ons verkocht, en hij heeft ook steeds ons geld verteerd. Want al de rijkdom, dien God onzen vader heeft ontrukt, die is onze en onzer zonen; nu dan, doe alles wat God tot u gezegd heeft".
Het was een gewoonte in deze oude tijd, dat de bruidegom een som gelds zou betalen in overeenstemming met zijn omstandigheden aan de vader van zijn vrouw. Als hij geen geld of iets van waarde had, werd zijn werk aanvaard voor een bepaalde tijdsperiode, vooralleer hij de dochter als zijn vrouw kon nemen. Deze gewoonte was een veiligheid voor het huwelijkskontrakt. De vaders vonden het niet geraadzaam van het geluk van hun dochters toe te vertrouwen aan mannen, die geen voldoende provisie hadden om zorg te dragen voor een familie. Als zij geen handigheid hadden om zaken te leiden, om vee of land te verwerven, werd er gevreesd dat hun leven waardeloos zou zijn. Maar omdat de ware waardige niet ontmoedigd zou zijn, was er voorzien om de waarde van deze op de proef te stellen, die geen waardevolle dingen had om te betalen voor zijn vrouw. Er werd hun toegelaten te werken voor de vader, wiens dochter hij lief had. De arbeid werd overeengekomen voor een zekere tijdsperiode, geregeld in proportie van de bruidschat, voor de dochter gevraagd. Op deze wijze werden huwelijken niet zo haastig afgesloten en er was gelegenheid om de diepten van de genegenheid van de verzoeker te testen. Als hij getrouw was in zijn dienst, en anders ook waardig geacht werd, werd de dochter hem gegeven ten huwelijk. Wat een verschil met de methoden nu gevolgd door ouders en kinderen. Er zijn veel ongelukkige huwelijken wegens zulk een haast. Twee verenigen hun belangen aan het huwelijksaltaar, door plechtige beloften voor God, zonder vooraf de zaak te overwegen, en tijd te besteden tot nadenken en ernstig gebed. Velen gaan voort op hun impulsen, Zij zijn niet tenvolle bekend met de geschiktheden van elkander. Zij weten niet dat het geluk van hun ganse leven op het spel staat. Als zij verkeerd handelen in deze zaak, en hun huwelijksleven wordt ongelukkig, dan kan het niet meer herdaan worden. Als zij ondervinden dat zij niet gemaakt zijn om elkander gelukkig te maken, dan moeten zij het verdragen zo goed zij kunnen. In sommige gevallen is de man te traag om te voorzien voor zijn familie, en zijn vrouw en kinderen lijden eronder. Als de bekwaamheid van dezen op de proef gesteld geweest was, zoals het de gewoonte was in de oude tijden, dan zou veel ellende niet bestaan hebben. In het geval van Rachel en Lea, behield Laban zelfzuchtig de bruidschat die hen toekwam. Zij zinspelen daarop als zij zeggen: "Want hij heeft ons verkocht, en hij heeft ook steeds ons geld verteerd".
In de afwezigheid van Laban nam Jacob zijn familie en alles wat hij had en verliet Laban. Als hij drie dagen geriesd had, vernam Laban dat hij hem verlaten had, en hij was zeer boos. En hij achtervolgde hem vast besloten hem met geweld terug te brengen. Maar de Heer had medelijden met Jacob, en als Laban

164.
op het punt stond hem te overvallen, gaf hij hem een droom van noch goed noch slecht te spreken voor Jacob. Dat wil zeggen, dat hij hem niet zou dwingen van terug te keren, of er hem toe brengen door vleiende lokmiddelen. Als Laban Jacob ontmoette, vroeg hij waarom hij onverwacht was weggeslopen en zijn dochters alsgevangenen had medegevoerd. Laban zegde hem, "Het ware in de macht mijner hand ulieden kwaad te doen, maar ulieder vaders God heeft tot mij gisteren nacht gesproken, zeggende : Wacht u van met Jacob te spreken, of goed of kwaad". Jacob haalde dan aan Laban de niet vrijgevige handelwijze aan jegens hem, dat hij allen zijn eigen voordeel in het oog nam. Hij herinnert aan Laban de rechtvaardigheid van zijn gedrag intussen met hem, en zegde, "Het verscheurde heb ik tot u niet gebracht, ik heb het geboet; gij hebt het van mijne hand geëischt, het ware des daags gestolen of des nachts gestolen. Ik ben geweest, dat mij bij dag de hitte verteerde en bij nacht de vorst, en dat mijn slaap van mijne oogen week". Het leven van een schaapherder was er een van waakzaamheid. Hij was verplicht zijn kudde dag en nacht te waken. Wilde dieren waren talrijk en soms zeer stoutmoedig en konden groot kwaad doen aan de kudde schapen en vee, dat niet door een getrouwe herder bewaakt werd. Ofschoon Jacob een aantal dienaren had, die hem hielpen in het bewaken van de kudde, eigendom van hemzelf en van Laban, toch rustte de verantwoordelijkheid van alles op hemzelf en in sommige perioden van het jaar was hij verplicht van zelf tegenwoordig te zijn bij de kudde, dag en nacht, om hen te beschutten in de droogste tijd, opdat zij niet zouden omkomen van dorst en gedurende de koudste tijd, om hen te beschutten opdat zij niet zouden versteven zijn wegens de hoge nachtvorst. Zijn kudden konden ook gestolen worden door schaapherders, die geen princiepen hadden, die zich zelf rijk wilden maken, door het vee van zijn gebuur te stelen.
Het leven van een herder was er een van bestendige zorg. Hij was niet geschikt om een herder te zijn ten
zij hij barmhartig was, en moed en uithoudingsvermogen bezat. Jacob was schaapherderleider en had schaapherders onder hem, die in dienst waren. De schaapherderleider riep deze dienaren, aan wie hij de zorg van de kudde toevertrouwd had om rekenschap te geven als zij in een niet bloeiende konditie bevonden werden. Als er iets ontbrak aan het vee moest de leider het verlies ondergaan.
De relatie van Christus tot zijn volk is vergeleken met een herder. Hij zag, dat achter de valzijn schapen
in een beklagenswaardige toestand waren, blootgesteld aan zekere vernietiging. Hij verliet de eer en heerlijkheid van zijn Vaders huis, om een schaapherder te worden om de ellendige, dolende schapen te redden, die gereed waren om te vergaan. Zijn innemende stem werd gehoord hen roepende naar zijn schaapskooi, een veilige en zekere terugtrekking uit de hand van rovers; alsook een beschutting tegen de schroeiende hitte,
een bescherming tegen de koude wind. Hij oefende bestendig een zorg uit ten goede van de schapen. Hij versterkt de zwakke, voedt de lijdenden, en verzamelt de lammeren van de kudde in zijn armen, en houdt ze aan zijn boezem. Zijn schapen beminnen hem. Hij gaat hen voor en zijn schapen horen zijn stem en zij volgen hem. "En een vreemde zullen zij niet volgen, maar zullen vluchten voor hem want zij kennen de stem niet van vreemden". Christus zegt: "Ik ben de goede Herder. De goede Herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar hij die een huurling is, en niet de herder, aan wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf komen, en verlaat de schapen, en vlucht; de wolf steelt ze, en verstrooit de schapen. De huurling vlucht, omdat hij een huurling is, en geen zorg draagt voor de schapen. Ik ben de goede Herder, en ken mijn schapen en de mijne kennen mij". Christus is de leidersschaapherder. Hij heeft zijn kudde toevertrouwd aan onderherders. Hij vraagt wandeze herders dat zij dezelfde belangstelling zouden hebben voor zijn schapen, die Hij altijd geopenbaardheeft en van altijd de verantwoordelijkheid te voelen van de last die Hij op hen gelegd heeft. Bedienaars, die van God geroepen zijn om te werken in woord en leer, zijn Christus' herders. Hij heeft hen aangeduid onder hemzelf en om zijn kudde te overzien te wijden. Hij heeft plechtig bevolen van getrouwe herders te zijn, van de kudde met vlijt te voeden, van Zijn voorbeeld te volgen, van de zwakken te sterken, de flauw vallenden te voeden, en van hen te beschutten tegen verscheurende dieren. Hij verwijst hen naar Zijn voorbeeld van liefde voor Zijn schapen. Om hun bevrijding te verzekeren, legde Hij zijn leven neder voor hen. Als zij Zijn zelfverloochend voorbeeld zullen volgen, zal de kudde voorspoedig wezen onder hun zorg. Zij zullen nog een dieper belang koesteren dan Jacob, die een getrouwe herder was over de schapen en het vee van Laban. Zij zullen bestendig werkzaam zijn voor de kudden. Zij zullen niet louter huurlingen zijn, van wien Jezus spreekt, die geen speciaal belang hebben in de schapen, die in tijd van gevaar en beproeving vluchten en de schapen verlaten. Een schaapherder, die louter werkt voor het loon, dat hij verkrijgt, zorgt alleen voor zichzelf, en denkt slechts op zijn eigen voordelen, en gemak, inplaats van op de welvaart van de kudde. Paulus zegt: "Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch op vuil gewin, maar met een volwaardig gemoed, noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde". 1 Petr. 5 : 2 - 3. "Zoo heb dan acht op uzelven, en op de geheele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed". Hand. 20 : 28. Al dezen, die belijden schaapherders te zijn, die gevoelen, dat het een onaangename taak is van te bedienen in woord en leer, en van de lasten te dragen, en die de zorgen hebben die ieder getrouwe schaapherder moet hebben, worden berispt door Paulus, "niet uit bedwang maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volwaardig gemoed". Al zulke herders zal de Hoofdherder vrijelijk prijsgeven. De kerk van God is gekocht met het bloed van Christus, en iedere Herder zal zich vergewissen, dat de schapen, die onder zijn hoede staan een onschatbare prijs kosten. Zij zullen zorgvuldig zijn in hun arbeid, en volhoudend in hun inspanningen om de kudde in een gezonde, bloeiende toestand te behouden. Zij zullen de schapen hen toevertrouwd naar waarde schatten en zich er rekenschap van geven, dat zij zullen geroepen zijn om een strikt verslag over hun bediening uit te brengen. En als zij getrouw geweest zijn zullen zij een beloning krijgen. "En als de overste Herder verschenen zal zijn, zoo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen". 1 Petr. 5 : 4. Jacob zegde: "Ik ben twintig jaren in uw huis geweest: ik heb u veertien jaren gediend om uwe beide dochteren en zes jaren om uwe kudde, en gij hebt mijn loon tien malen veranderd. Zoo niet de God mijns vaders, de God Abrahams en de Vreeze Isaaks bij mij geweest was, zeker, gij zoudt mij nu ledig weggezonden hebben.

God heeft mijne ellende en den arbeid mijner handen aangezien en heeft u gisteren nacht bestraft".
Laban verzekerde Jacob dan dat hij een belang had in zijn dochters en hun kinderren en dat hij hen niet zou willen schenden. Hij stelde voor een verbond tussen hen te maken. En Laban zegde: "Nu dan, kom, laat ons een verbond maken, ik en gij dat het tot een getuigenis zij tusschen mij en tusschen u. Toen nam Jacob Benen steen en hij verhoogde dien tot een opgericht teeken; en Jacob zeide tot zijne broederen: Vergadert steenen. En zij namen steenen en maakten eenen hoop, en zij aten aldaar op die hoop". Laban verstond het verkeerde van de polygamie, ofschoon het door zijn listigheid was, dat Jacob twee vrouwen genomen had. Hij wist zeer goed dat het de jaloersheid was van Lea en Rachel dat er hen toe gebracht had hun meiden aan Jacob te geven, wat de familierelaties verwardde, en het ongeluk van zijn dochters vermeerderde. En nu als zijn dochters op een grote afstand van hem zouden verblijven en hun belangen totaal van de zijne zullen gescheiden zijn, wilde hij zoveel mogelijk hun geluk beveiligen. Laban begeerde niet dat Jacob nog meer ongeluk zou veroorzaken op hem en op Lea en Rachel, door andere vrouwen te nemen. En Laban zeide, "Dat de Heere toezicht houde tusschen mij en tusschen u, wanneer wij de een van den ander zullen verborgen zijn. Zoo gij mijne dochteren beleedigt, en zoo gij vrouwen neemt neven mijne dochteren, niemand is bij ons : zie toe, God zal getuige zijn tusschen mij en tusschen u". Jacob maakte een plechtige verbond voor de Heer dat hij geen andere vrouwen zou nemen. "Laban zeide voorts Zie, daar is deze zelfde hoop, en zie daar is dit opgericht teeken, hetwelk ik opgeworpen heb tusschen mij en tusschen u : deze zelfde hoop zij getuige, en dit opgericht teeken zij getuige dat ik tot u voorbij dezen hoop niet komen zal, en dat gij tot mij voorbij dezen hoop en dit opgericht teeken niet komen zult ten kwade. De God Abrahams ende God Nahors, de God huns vaders, richtte tusschen ons. En Jacob zwoer bij de Vreeze zijns vaders Isaaks". 3 SG 118 - 127.
Het schaap is een van de vreesachtigste en hulpeloze dieren van de schepping, en in het Oosten is de zorg voor de kudde onvermoeid en onophoudend. Vroeger evengoed als nu is er weinig veiligheid buiten de stadsmuren. Plunderaars van de rovers grensstammen, of roofdieren liggen op de wacht vanuit hun verscholen plaatsen om de kudden te plunderen. De herder wacht op hun aanval, wetende, dat het op zijn eigen levensgevaar is. Jacob, die de kudden van Laban hield op de weiden van Haran, zijn eigen onvermoeide arbeidbeschrijvend, zegt, "Ik ben geweest, dat mij bij de dag de hitte verteerde en bij nacht de vorst, en dat mijn slaap van mijne oogen week". Gen. 31 : 40.
Als de herder zijn kudde leidt over de rotsachtige heuvels door wouden en wilde ravijnen, naar grazige plekjes van de rivierzijde, als hij waakt over hen op de bergen gedurende de eenzame nacht, hen beschuttend tegen rovers, teder zorgend voor de zieken en zwakken, dan wordt zijn leven een met het hunne. En stevige en tedere binding verenige hem met de voorwerpen van zijn zorg. Hoe groot de kudde ook weze, toch kent de herder ieder schaap. Elk schaap heeft een naam en antwoord op de roep van de herder.
Zoals een aardse herder zijn schapen kent, zo kent de goddelijke Herder Zijn kuddie die verspreid is over de wereld. "Gij nu, o mijne schapen, schapen mijner weide ! gij zij t t menschen, maar Ik ben uw God, spreekt de Heere" Ez. 34 : 31. Jezus zegt, "Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt mijn". Jes. 43 : 1. "Zie Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd". Jes. 49 : 16. Jezus kent ons persoonlijk en is aangedaan in Zijn gevoel door onze gebrekkigheid. Hij kent ons allen bij name. Hij kent het huis waarin wij leven, de naam van ieder bewoner. Hij heeft in sommige gevallen richtlijnen gegeven aan Zijn dienaren om naar een bepaalde straat te gaan en een bepaalde stad, naar een zulkdanig huis, om er een van Zijn schapen te vinden. Iedere ziel is tenvolle gekend van Jezus alsof Hij de enige was, waarvoor Christus stierf. De angst van elkeen raakt Zijn hart. De roep om hulp bereikt Zijn oor. Hij kwam om alle mensen tot Zich te trekken. Hij vraagt hen, "Volg Mij", en Zijn Geest beweegt zich op hun harten om hen aan te trekken en tot Hem te komen. Velen weigeren van getrokken te worden. Jezus weet wie zij zijn. Hij kent ook dezen, die gaarne Zijn roep horen, en die bereid zijn van onder Zijn herderlijke bescherming te komen. Hij zegt, "Mijn schapen horen Mijn Stem, en Ik ken ze, en zij volgen Mij". Hij zorgt voor elk schaap alsof er geen andere op de wereld waren. Zij hangen niet af van dwang of vrees; maar voorgaande roept Hij hen. Zij kennen zijn stem en gehoorzamen zijn roep. Zo doet de Heiland-Herder met Zijn schapen. De Schrift zegt, "Gij leiddet uw volk als een kudde, door de hand van Mozes en Aaron". Ps. 77 : 21. Door de profeet verklaart Jezus, "Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid". Jer. 31 : 3. Hij verplicht niemand Hem te volgen. "Ik trok ze" zegt Hij, "met menschenzeelen, met koorden der liefde, en was hun als degenen, die het juk van op hunne kinnebakken oplichten, en Hij reikte hem voeder toe". Hosea 11 : 4
Het is niet de vrees van de straf of de hoop op de eeuwige beloning, dat de volgelingen van Christus ertoe brengt Hem te volgen. Zij beschouwen de onbegrensde liefde van de Heiland, geopenbaard tijdens Zijn pelgrimstocht op de wereld vanaf de kribbe in Bethlehem tot het kruis van Kalvarie, en het zien van Hem trekt aan, het verlicht en onderwerpt de ziel. Liefde wordt wakker in het hart van de beschouwer. Zij horen Zijn stem, en zij volgen Hem.
Als de herder voorgaat voor Zijn schapen, ontmoet hij eerst de gevaren van de weg. Zo doet Jezus met Zijn volk. "En wanneer Hij Zijne Schapen uitgedreven heeft, zoo gaat Hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijne stem kennen", Joh. 10 : 4. De weg tot de hemel is ingewijd door de voetstappen van de Heiland. Het pad mag steil en oneffen zijn, maar Jezus heeft de weg doorkruist; Zijn voeten hebben de wrede doornen platgedrukt, om de weg gemakkelijker te maken voor ons. Iedere last waartoe wij geroepen zijn te dragen heeft Hijzelf gedragen.
Alhoewel Hij nu opgestegen is naar de tegenwoordigheid van God, en de troon van het universum bekleedt, heeft Jezus niets van Zijn medelijdende natuur verloren. Heden is hetzelfde teder sympatiserend hart open voor al de weeën van de mensheid. Heden is de hand dat doorboord werd uitgestrekt om Zijn volk, dat op de aarde is, te zegenen in overvloed. "En zij zullen niet omkomen, noch zal iemand ze uit Mijn hand roven". De ziel, die zich in de handen van Christus gegeven heeft is meer kostbaar in Zijn oog dan de gehele wereld.
165.

166.
De Heiland moest doorheen de angst van Kalvarie gaan, opdat er een zou kunnen gered worden in Zijn koninkrijk. Hij zal nooit iemand in de steek laten, voor wie Hij stierf. Zelfs als Zijn volgelingen kozen Hem te verlaten wil Hij hen vast houden.
Doorheen al onze moeilijkheden hebben wij een nooit ontbrekende Helper. Hij zal ons niet alleen laten om te strijden met bekoringen, om te vechten tegen het kwaad, en tenlaatste verpletterd te worden door lasten en droefheid. Ofschoon Hij nu gedoken is voor sterfelijk oog, het oor van geloof kan Zijn stem horen, die zegt, Vreest niet; Ik ben met u., 'Ik ben die leef, en Ik ben dood geweest; en zie Ik ben levend in alle eeuwigheid". Op. 1 18. Ik heb uw smarten ondergaan, uw strijd ondervonden, uw bekoringen ontmoet. Ik ken uw tranen, ook Ik heb geweend. De grieven, die te diep liggen om in enig menselijk oor medegedeeld te worden, deze ken Ik. Denk niet dat gij verlaten en achtergelaten zijt. Ofschoon uw pijn geen antwoordende koord raakt in enig hart op de aarde, kijk naar Mij, en leef. "Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond mijns vredes zal niet wankelen", zegt de Heere, Uw Ontfermer. Jes. 54 : 10.
Hoezeer een herder zijn schapen kan beminnen, hij bemint zijn zonen en dochters meer. Jezus is niet alleen onze herder. Hij is onze "eeuwige Vader". En Hij zegt "Ik ken de mijnen en wordt van de mijnen gekend". Gelijkerwijs de Vader Mij kent alzoo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen". Joh. 10 14, 1. Wat een uitspraak! - de eniggeboren Zoon, Hij die in de boesem van de Vader is, Hij van wie God gezegd heeft dat Hij "den man is die mijn metgezel is". Zach. 13 : 7.
De vereniging tussen Hem en de eeuwige God wordt aanzien als de vereniging van Christus en Zijn kinderen op de aarde !
Omdat wij de gift van zijn Vader zijn, en de beloning van Zijn werk, bemint Jezus ons. Hij heeft ons lief als zijn kinderen. Lezer Hij bemint u. De hemel kan niets beters schenken. Daarom, heb vertrouwen.
Jezus denkt op al de zielen, over gans het rond der aarde, die misleid zijn door valse herders. Degenen, die verlangen van vergaderd te worden als de schapen van Zijn weide, worden vergaderd temidden van de wolven, en Hij zegt, "Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen, en zij zullen mijne stem horen; en het zal worden eene kudde en één Herder. Joh. 10 : 16. Daarom heeft mij de Vader lief, overmits Ik mijn leven afleg, opdat ik het weder op neme. "Dat is, Mijn Vader heeft u zo liefgehad, dat Hij mij zelfs meer bemint doordat Ik mijn leven geef om u te verlossen. Door uw plaatsvervanger te worden en uw onderpand, door Mijn leven af te leggen, door uw aansprakelijkheid, uw overtredingen op te nemen, wordt Ik bemind door Mijn Vader".
Desire of Ages 478 - 484.

VERS 41.
PP 206, 237; VERS 49. PP 194.