04 Gods gemeente in de eindtijd

GODS VOLK HOUDT ZIJN GEBODEN
God heeft een gemeente op aarde, die de vertrapte wet weer in ere herstelt, en die aan de wereld het Lam van God voorhoudt, dat de zonde van de wereld wegneemt... Er is maar één gemeente in de wereld die op dit moment in de bressen staat, en grondvesten herstelt en de straten herbouwt. (Jesaja 58: 12 NBG)... Laat ieder ervoor oppassen, de stem te verheffen tegen het enige volk, dat voldoet aan de omschrijving van het volk van de Rest, die de geboden van God houden en het geloof in Jezus... God heeft een eigen onderscheiden volk, een gemeente op aarde, dat voor niemand onderdoet, maar iedereen overtreft in bekwaamheid om de waarheid te onderwijzen en om de geldigheid van Gods wet aan te tonen... Broeder, als u leert, dat de gemeenschap van Zevende-dags Adventisten Babylon is, dan zit u ernaast. – TM 50, 58, 59 (1893)

ZIJ HEBBEN HET GETUIGENIS VAN JEZUS
Het einde nadert en ons werk om de laatste boodschap te verkondigen breidt zich uit. Nu wordt het nog belangrijker voor hen die ‘de waarheid die bij u is’ (II Petrus 1: 12) aannemen, duidelijk inzicht te krijgen in de aard en de invloed van de getuigenissen. God heeft deze in Zijn voorzienigheid van het begin aan verbonden met de boodschap van de Derde Engel. (Openbaring 14: 9 – 13) – 5T 654 (1889)

Mensen kunnen allerlei plannen verzinnen. En de vijand zal proberen zielen van de waarheid weg te leiden. Maar iedereen die gelooft, dat de Heer via zuster White gesproken heeft en haar een boodschap heeft gegeven, is veilig voor de vele misleidingen die in deze eindtijd zullen komen. – 3SM 83, 84 (1906)

Er zullen mensen zijn die beweren dat ze visioenen krijgen. Als God duidelijk bewijs geeft, dat het visioen van Hem afkomstig is, dan kunt u het aannemen. Maar neem het niet aan op grond van wat voor ander bewijs ook. Want mensen worden steeds verder afgeleid, in het buitenland, maar ook in Amerika. – 2SM 72 (1905)

HUN BIJBELSE LEERSTELLINGEN ZIJN “BAKENS”
Toen het jaar 1844 vorderde, vonden er grote gebeurtenissen plaats. Voor onze verwonderde ogen begon de reiniging van het heiligdom in de hemel, die nauw verband hield met Gods volk op aarde. Ook de boodschappen van de Eerste en de Tweede engel (Openbaring 14: 6 – 8). En de Derde (Openbaring 14: 9 – 13) ontrolde zijn vaandel, waarop geschreven stond: “De geboden van God en het geloof in Jezus.”(Openbaring 14: 12) Één van de bakens van deze boodschap was de tempel van God in de hemel, die door Zijn volk dat de waarheid liefheeft, werd gezien, samen met de ark waarin de wet van God zich bevindt. Het licht van het vierde gebod over de Sabbat wierp zijn scherpe lichtstralen op het pad van de overtreders van Gods wet. Het feit dat de goddelozen niet onsterfelijk zijn, is een oud baken. Ik kan niets anders meer bedenken, wat tot de oude bakens behoort. – CW 30, 31 (1889)
ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN HEBBEN EEN BEPAALDE OPDRACHT
De Heer heeft ons tot schatbewaarders van Zijn wet gemaakt. Hij heeft ons de heilige en eeuwige waarheid toevertrouwd, die aan anderen trouw moet worden doorgegeven, door te waarschuwen, te vermanen en te bemoedigen. – 5T 381 (1885)

Zevende-dags Adventisten zijn door God uitverkoren als een eigen volk, afgescheiden van de wereld. Met de pikhouweel van de waarheid heeft Hij hen uit de steengroeve van de wereld gehakt en hen aan Zich verbonden. Hij heeft hen tot Zijn vertegenwoordigers gemaakt en heeft hen geroepen, Zijn gezanten te zijn in de laatste fase van het verlossingswerk. De grootste rijkdom aan waarheid die ooit aan stervelingen is toevertrouwd, de meest plechtige en ernstige waarschuwingen, die ooit door God aan mensen zijn gezonden, zijn aan hen gegeven: zij moeten die aan de wereld doorgeven. – 7T 138 (1902)

Zevende-dags Adventisten zijn met een speciale bedoeling in de wereld geplaatst als wachters en lichtdragers. Aan hen is de opdracht gegeven, de laatste waarschuwing te brengen aan een wereld die verloren gaat. Er straalt schitterend licht uit het Woord van God op hen. Ze hebben een opdracht gekregen, die heel plechtig en belangrijk is: de verkondiging van de boodschappen van de Eerste, Tweede en Derde Engel. Geen andere taak is zó belangrijk. Ze mogen hun aandacht door niets anders laten opslokken. – 9T 19 (1909)

REDENEN VOOR HET STICHTEN VAN DE GEMEENSCHAP VAN ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN
Toen ons aantal groeide, was het duidelijk, dat zonder de één of andere vorm van organisatie er een grote chaos zou ontstaan. Het werk kon niet succesvol worden voortgezet. Om predikanten te kunnen ondersteunen, om werk in nieuwe gebieden te kunnen beginnen, om de gemeenten en het korps van predikanten te beschermen tegen onwaardige leden, om eigendom te kunnen verwerven, om de waarheid via de drukpers te kunnen verspreiden, en om nog veel meer redenen was organisatie noodzakelijk...
Zijn Geest gaf ons licht, dat er orde en een goede discipline binnen de gemeente moest zijn – die organisatie was essentieel. In alle werken van God in het hele heelal blijkt orde en systeem te zitten. Orde is de wet van de hemel, en die moet ook de wet van Gods volk op aarde zijn. – TM 26 (1902)

ORGANISATIE IS ALTIJD ESSENTIEEL
De gemeenten bieden geen hoop voor de toekomst, tenzij ze zó worden georganiseerd, dat ze orde kunnen scheppen én handhaven. – 1T 270 (1862)

O, wat zou de satan blij zijn, als hij in zijn pogingen zou slagen om onder ons volk ingang te vinden en het werk in de war te schoppen, juist als organisatie essentieel is. Die organisatie zal het sterkste wapen zijn, om valse bewegingen buiten de deur te houden, en beweringen te ontzenuwen die niet door het Woord van God gestaafd worden! We willen de lijnen strak houden, zodat de orde en de organisatie, die door verstandig en voorzichtig werk zijn opgebouwd, niet worden afgebroken. Wanordelijke elementen die nu het werk willen gaan beheersen, mogen niet de vrije hand krijgen. Sommigen hebben de gedachte geopperd, dat ieder kind van God, nu we het einde van de tijd naderen, onafhankelijk van welke geloofsorganisatie ook gaat werken. Maar ik heb van de Heer te verstaan gekregen, dat er in dit werk niet zoiets bestaat als persoonlijke onafhankelijkheid.3 – 9T 257, 258 (1909)

Nu we de laatste crisis naderen, zouden we nog systematischer dan vroeger moeten zijn, in plaats van te vinden, dat er minder orde en harmonie in ons handelen moet bestaan. – 3 SM 26 (1892)

HET BIJZONDERE GEZAG VAN GODS GEMEENTE
God heeft Zijn gemeente bijzonder gezag en speciale kracht verleend. Niemand heeft het recht om dat te negeren en te verachten, want door zó te handelen veracht men de stem van God. – 3T 417 (1875)

God heeft het hoogste gezag onder de hemel aan Zijn gemeente verleend. Als Zijn volk bijeen is in haar hoedanigheid als gemeente, dan moet die stem van God gerespecteerd worden. – 3T 451 (1875)
Door alles wat ik in Minneapolis had gezegd, werd ik bevestigd, dat er een hervorming door de gemeenten moest gaan. Hervormingen zijn nodig, want over ons volk, dat zó gezegend is met groot licht en kostbare mogelijkheden, lagen geestelijke zwakheid en blindheid. Ze waren als hervormers uit de gevestigde kerken gekomen, maar nu handelen ze voor een deel net zo als die kerken deden. We hadden gehoopt, dat het niet nodig zou zijn, om opnieuw ‘uit te gaan’ (vgl. Openbaring 18: 4). We proberen de “eenheid van de Geest” te bewaren door de band van de vrede (Efeziërs 4: 3), zullen we niet ophouden met onze mond en onze pen te protesteren tegen dweperij. – EGW’88 356, 357 (1889)

Christus zegt van mensen die zich beroemen over het licht wat zij ontvangen hebben, maar die nalaten in dat licht te wandelen: “Maar Ik zeg u: Het zal voor Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor u. En u, Kapernaüm [Zevende-dags Adventisten, die groot licht hebben ontvangen], die tot de hemel toe verhoogd bent [wat hun voorrechten betreft], u zult tot de hel toe neergestoten worden. Want als in Sodom de krachten waren gebeurd die in u hebben plaatsgevonden, dan zou het tot op de huidige dag gebleven zijn.” (Mattheüs 11: 22, 23) – RH 1 augustus 18935
Onze gemeente verkeert in de situatie van Laodicea. God is niet in haar midden aanwezig. – 1NL 99 (1898)

MISBRUIK VAN MACHT OP HET HOOFDKWARTIER VAN DE GEMEENTE
De Generale Conferentie is zelf aangetast door verkeerde opvattingen en beginselen... Mensen hebben mensen onder druk gezet, die onder hun zeggenschap vielen. Ze waren vastbesloten, elk individu naar hun standpunt over te halen. Ze wilden de dood of de gladiolen... Dat eigenmachtig optreden wat zich heeft ontwikkeld, alsof een machtspositie mensen tot goden maakt, beangstigt me. Je hoort er ook bang van te worden. Het is een vloek, waar en door wie die macht ook wordt uitgeoefend. – TM 359-361 (1895)

Er zijn veel te veel verantwoordelijkheden aan maar een paar mannen gegeven. Sommigen van hen kiezen God niet als Raadsman. (Jesaja 9: 6 NBG) Wat weten deze mannen over wat nodig is voor het werk in het buitenland? Hoe kunnen ze beslissen over vraagstukken, waarover men hun om informatie vraagt? Het duurt voor mensen in het buitenland drie maanden voordat ze antwoord op hun vragen krijgen, zelfs als er meteen teruggeschreven wordt. – TM 321 (1896)
Mensen die in landen veraf wonen, doen niet wat naar hun eigen oordeel juist is, maar ze vragen eerst Battle Creek om toestemming. Voordat ze verder gaan wachten ze eerst op een Ja of een Nee daarvandaan. – SpT-A(9) 32 (1896)

Het is niet verstandig om één man tot voorzitter van de Generale Conferentie te kiezen. Het werk van de Generale Conferentie heeft zich uitgebreid, en sommige dingen worden onnodig ingewikkeld gemaakt. Er is behoefte aan deskundigheid. Het werkgebied moet worden gesplitst, óf er moet iets anders bedacht worden om de huidige toestand te verbeteren.6 – TM 342 (1896)

ONVERSTANDIGE LEIDERS SPREKEN NIET NAMENS GOD
De stem uit Battle Creek, die beschouwd werd als gezaghebbend bij vragen over hoe het werk moet worden aangepakt, is niet langer de stem van God. – 17MR 185 (1896)

Het is alweer enkele jaren geleden, dat ik de Generale Conferentie als de stem van God beschouwde. – 17MR 216 (1898)
Dat deze mannen zich op een heilige post bevonden, om als Gods stem tot het volk te spreken, zoals we eens geloofden dat de Generale Conferentie was: dat is voorbij. – GCB 3 april 1901, blz. 25

GEEN NIEUWE GELOOFSRICHTING NODIG
U neemt gedeeltes uit de Getuigenissen, die spreken over de afsluiting van de genadetijd en over het schudden van Gods volk. En u zegt, dat uit dit volk een reiner en heiliger volk zal uitgaan en tot bloei zal komen. Dat speelt de vijand allemaal in de kaart... Als veel mensen de inzichten die u propageert volgen, en zo gaan spreken en handelen, dan krijgen we één van de meest fanatieke bewegingen te zien, die ooit binnen de Zevende-dags Adventisten is ontstaan. Dat is precies wat de satan wil. – 1SM 179 (1890) De Heer heeft u geen boodschap gegeven, om de Zevende-dags Adventisten Babylon te noemen, en het volk van God op te roepen uit haar te komen. Al noemt u nog zoveel redenen, ze zijn op dit punt voor mij van geen gewicht. Want de Heer heeft mij duidelijk licht gegeven, wat precies de tegengestelde boodschap bevatte...

Ik weet, dat de Heer Zijn gemeente liefheeft. Zij mag niet uit elkaar vallen of opgedeeld worden in onafhankelijke atomen. Dat is helemaal niet consequent. En er is ook geen enkele aanwijzing, dat het die kant op zal gaan. – 2SM 63, 68, 69 (1893)

Ik zeg u, broeders en zusters, de Heer heeft een georganiseerd lichaam waardoor Hij werkt... Als iemand zich terugtrekt uit het georganiseerde lichaam van Gods volk, dat Zijn geboden houdt; als hij de gemeente naar zijn menselijke maatstaven gaat wegen en begint te veroordelen, dan kunt u weten, dat zo iemand niet door God geleid wordt. Hij is op het verkeerde spoor. – 3SM 17, 18 (1893)

GOD BRENGT ALLES IN ORDE
We hoeven niet te twijfelen of bang te zijn, dat het werk niet zal slagen. God leidt het werk en Hij brengt alles in orde. Als er iets in de leiding van het werk moet veranderen, zal God daarvoor zorgen, en Hij zal alles wat verkeerd is ten goede keren. Laten wij erop vertrouwen, dat God het edele schip met Gods volk aan boord in veilige haven zal loodsen – 2SM 390 (1892) Heeft God niet een levende gemeente? Hij heeft een gemeente, maar dat is een worstelende gemeente, geen zegevierende gemeente. Het doet ons verdriet, dat er gemeenteleden zijn die in gebreke blijven, dat er onkruid tussen de tarwe staat... Hoewel er kwaad bestaat in de gemeente – en zal blijven bestaan tot het einde van de wereld – moet de gemeente in deze eindtijd het licht van de wereld zijn, een wereld die door zonde vervuild en ontaard is. De gemeente, hoe verzwakt en gebrekkig ook, hoeveel vermaning, waarschuwing en raad ze ook nodig heeft, is uniek in de wereld. Christus schenkt haar Zijn hoogste aandacht. – TM 45, 49 (1893)

De bolwerken van de satan zullen nooit zegevieren. De overwinning hoort aan de boodschap van de Derde Engel. Zoals de aanvoerder van de legermacht van de Heer de muren van Jericho neerhaalde, zo zal ook Gods volk, dat Zijn geboden houdt, zegevieren. En alle tegenstand zal verslagen worden. – TM 410 (1898)

AANDRINGEN OP GEDEELDE VERANTWOORDELIJKHEID
Wat we nu nodig hebben, is reorganisatie. We moeten met het fundament beginnen, en vanuit andere uitgangspunten opbouwen... Hier zijn mensen, die feitelijk leiding geven aan onze instituten, het onderwijswerk, en de verschillende conferenties. Zij moeten allemaal plaatsvervanger worden, en wat te zeggen krijgen over het opzetten en bijwerken van plannen. Er moeten meer dan één, twee of drie mannen zijn om het hele uitgestrekte werkterrein te kunnen overzien. Het werk is omvangrijk, en er is niet één menselijke geest, die al het werk kan overzien... Wat ik wil zeggen, is dit: God heeft niet de één of andere koninklijke macht in onze gelederen geplaatst, die alles moet beheersen. Het werk wordt ernstig belemmerd door pogingen, het op alle onderdelen onder controle te krijgen... We moeten vernieuwen, reorganiseren. We moeten de nodige kracht en inzet in de comités inbrengen.7 – GCB 3 april 1901, blz. 25, 26

Er moeten nieuwe Conferenties worden gevormd. Het is naar Gods orde, dat er in Australazië een Unieconferentie is gevormd... Het is niet nodig om over duizenden mijlen in Battle Creek advies te gaan vragen, en dan weken te moeten wachten op antwoord. Mensen, die beide benen stevig op de grond hebben, moeten beslissen, wat er gebeuren moet. – GCB 5 april 1901, blz. 69, 70

DE GENERALE CONFERENTIE VAN 1901 REAGEERT
Wie denkt u, dat onder ons was vanaf het begin van deze Conferentie? Wie heeft de verwerpelijke onderwerpen weggehouden, die meestal in dergelijke bijeenkomsten naar voren komen? Wie is tussen de rijen doorgegaan van deze tabernakel? God in de hemel en Zijn engelen. En ze zijn niet gekomen om u in stukken te scheuren, maar om u goede en vreedzame gedachten te geven. Ze zijn onder ons geweest om de werken van God te doen, om de machten van de duisternis weg te houden, zodat het werk, dat God gedaan wilde hebben, niet gehinderd is. Gods engelen hebben onder ons gewerkt... Ik ben mijn hele leven lang nooit verbaasder geweest, dan over de wending die de zaken tijdens deze bijeenkomst hebben gekregen. Dat is niet ons werk. God heeft het tot stand gebracht. Ik heb hierover een boodschap ontvangen. Maar tot het moment waarop tijdens deze bijeenkomst het probleem was opgelost, kon ik deze boodschap niet begrijpen. Gods engelen hebben in deze vergadering heen en weer gelopen. Ik wil dat iedereen dit goed onthoudt. En ik wil dat jullie ook onthouden, dat God heeft gezegd, dat Hij de wonden van Zijn volk zal genezen. – GCB 25 april 1901, blz. 463, 464

Tijdens de Generale Conferentie heeft de Heer machtig voor Zijn volk gewerkt. Telkens als ik aan deze bijeenkomst denk, komt er iets aangenaams en plechtigs over mij, en mijn ziel gaat gloeien van dankbaarheid. We hebben de statige voetstappen van de Heer onze Verlosser gezien. We prijzen Zijn heilige naam, want Hij heeft Zijn volk bevrijding gebracht. – RH 26 november 1901 Het is nodig gebleken om unieconferenties op te zetten, zodat de Generale Conferentie niet alle afzonderlijke conferenties zou dicteren. De bevoegdheden die aan de Conferentie zijn toegeschreven, mogen niet in één, of twee, of zes mensen samenkomen. De afzonderlijke divisies moeten onder leiding staan van een raad van mensen.8 – Ms 26, 3 april 1903

VERTROUWEN IN DE ORGANISATIE VAN ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN HERSTELD
We kunnen nu niet van het fundament afstappen, wat God heeft gelegd. We kunnen nu geen nieuwe organisatie gaan vormen, want dat zou afval van de waarheid betekenen. – 2 SM 390 (1905)

Ik heb opdracht ontvangen, om Zevende-dags Adventisten over de hele wereld te zeggen: God heeft ons als volk geroepen, om Zijn bijzondere schat te zijn. Hij heeft bepaald, dat Zijn gemeente op aarde volkomen één, in de Geest en de raad van de Heer van de legermachten stand zal houden tot aan het einde van de tijd. – 2 SM 397 (1908)

In de tijd, dat een klein groepje mannen, belast met de algemene leiding van het werk, uit naam van de Generale Conferentie, hebben geprobeerd, onwijze plannen uit te voeren om Gods werk te belemmeren – heb ik gezegd, dat ik niet langer de stem van de Generale Conferentie, vertegenwoordigd door die weinige mensen, als de stem van God kon beschouwen. Maar dat wil niet zeggen, dat de besluiten van een Generale Conferentie, samengesteld uit een vergadering van wettig benoemde en bevoegde mensen uit alle onderdelen van het werkterrein, niet gerespecteerd zouden moeten worden.
God heeft bepaald, dat de afgevaardigden van Zijn gemeente uit alle uithoeken van de aarde, wanneer zij tijdens een Generale Conferentie bijeen zijn, het gezag zullen vertegenwoordigen. De vergissing die sommige mensen dreigen te begaan, is, dat ze aan de geest en het oordeel van één mens, of een kleine groep mensen, alle gezag en invloed toekennen, waarmee God Zijn gemeente bekleed heeft. Dit gezag en die invloed komt toe aan de stem en het oordeel van de Generale Conferentie, die bijeen is om plannen te maken voor de bevordering en groei van Zijn werk. – 9T 260, 261 (1909)

God heeft Zijn gemeente bekleed met bijzonder gezag en bijzondere bevoegdheid. Niemand heeft het recht die te negeren en te minachten, want hij die dit doet heeft minachting voor God. – AA 164 (1911)

Ik word gezegend en bemoedigd als ik bedenk, dat de God van Israël Zijn volk nog steeds leidt, en dat Hij bij hen zal blijven tot aan het einde.9 – 2SM 406 (1913)

EEN UITSPRAAK VAN W.C. WHITE
Ik vertelde haar [mw. Lida Scott] hoe moeder aankeek tegen het bestaan van de gemeente van de Rest, en over haar duidelijke leer, dat God niet zou toestaan, dat deze geloofsrichting zo totaal zou afvallen, dat uit haar nog weer een andere kerk zou voortkomen. – W.C. White aan E.E. Andross, 23 mei 1915

EEN GEESTELIJKE OPWEKKING IS NOG STEEDS NODIG
Op een dag was ik rond de middag aan het schrijven over het werk dat tijdens de laatste Generale Conferentie [1901] had kunnen worden gedaan, als de mensen op vertrouwensposities de wil en de weg van God hadden gevolgd. Mensen die groot licht hebben ontvangen, hebben niet in dat licht gewandeld. De zitting werd gesloten en er was geen doorbraak gekomen. Mensen verootmoedigden zich niet zó voor de Heer als zij zouden hebben moeten doen, en de Heilige Geest werd niet gegeven. Ik had tot zover geschreven, toen ik mijn bewustzijn verloor. Het leek, alsof ik getuige was van een gebeurtenis in Battle Creek. We waren bijeen in de gehoorzaal van de Tabernakel. Er werd gebeden, een lied gezongen, en opnieuw gebeden. Er werden heel ernstige smeekbeden tot God opgezonden. De bijeenkomst werd getekend door de aanwezigheid van de Heilige Geest...
Niemand was te trots om van harte schuld te belijden. En de mensen, die hierin voorop gingen, waren degenen die invloed hebben, maar die eerder niet de moed hadden gehad hun zonden te belijden. Men verheugde zich als nooit eerder in de Tabernakel was voorgekomen. Toen kwam ik bij uit mijn bewusteloosheid, en wist een tijd niet waar ik was. Mijn pen lag nog in mijn hand. Toen werden tot mij de woorden gesproken: “Dit had kunnen gebeuren. De Heer wachtte, om dit allemaal voor Zijn volk te kunnen doen. De hele hemel wachtte erop, genadig te kunnen zijn.” Ik dacht erover, hoeveel verder we hadden kunnen zijn, als er tijdens de laatste Generale Conferentie grondig werk was geleverd. – 8T 104-106 (5 januari 1903)

Ik ben diep onder de indruk van beelden die mij onlangs in de nacht werden getoond. Het leek op een geweldige beweging – een opwekking – die op vele plaatsen op gang kwam. Ons volk trok in slagorde op, als antwoord op Gods roep. – TM 515 (1913)

HET GEDULD VAN GOD MET ZIJN VOLK
De gemeente heeft gefaald, jammerlijk gefaald, in het voldoen aan de verwachtingen van haar Verlosser. En toch trekt de Heer Zich niet van Zijn volk terug. Hij verdraagt hen nog, niet omdat er in hen goedheid te vinden is, maar opdat Zijn naam niet onteerd zal worden voor de vijanden van waarheid en gerechtigheid; en opdat de helpers van satan niet zullen kunnen juichen over de ondergang van het volk van God. Hij heeft hun eigenzinnigheid, hun ongeloof en hun dwaasheid lange tijd verdragen. Hij heeft hen met wonderlijk geduld en medelijden getuchtigd. Als zij naar Zijn onderwijs willen luisteren, zal Hij hun verkeerde neigingen wegdoen, hen verlossen met eeuwig heil, en hen tot een eeuwig monument maken van de macht van Zijn genade. – ST 13 november 1901
We moeten bedenken dat de gemeente, hoe verzwakt en gebrekkig die ook is, het enige voorwerp op aarde is, waar Christus Zijn hoogste aandacht op richt. Hij waakt voortdurend zorgvuldig over haar, en geeft haar kracht door Zijn Heilige Geest. – 2 SM 396 (1902)

GOD WERKT SAMEN MET MENSEN DIE HEM TROUW ZIJN
De Heer Jezus zal altijd een uitverkoren volk hebben, dat Hem dient. Toen het Joodse volk Christus, de Levensvorst, verwierp, nam Hij het koninkrijk van God van hen af en gaf het aan de volken. God werkt volgens dit beginsel verder in elk onderdeel van Zijn werk. Als een gemeente ontrouw blijkt aan het Woord van de Heer, dan kan de Heer niet verder met hen samenwerken, wat ook hun positie is, hoe hoog en heilig hun roeping ook mag zijn. Dan worden anderen uitverkoren om belangrijke verantwoordelijkheden te dragen. Maar als die op hun beurt hun leven niet reinigen van elk verkeerd handelen, als zij niet voor hun hele gedrag zuivere en heilige beginselen kiezen, dan zal de Heer hen vol verdriet aantasten en vernederen. En als ze zich niet bekeren, dan zal Hij hen van hun plaats wegrukken en hen tot spot maken. – 14MR 102 (1903)

GEOORDEELD NAAR HET LICHT DAT MEN ONTVANGT
De gemeenschap van Zevende-dags Adventisten moet gewogen worden in de weegschaal van het heiligdom. Zij wordt geoordeeld naar de voorrechten en voordelen die zij heeft genoten. Als haar geestelijk leven niet overeenkomt met de voorrechten, die Christus tegen oneindige kosten aan haar heeft verleend; als de zegeningen die aan haar zijn geschonken niet in staat zijn gebleken, om haar het haar opgedragen werk te laten doen – dan zijn op haar de woorden toepasselijk: “te licht bevonden” (Daniël 5: 27 NBG) Zij zal worden geoordeeld naar het licht dat haar is geschonken en naar de gelegenheden die haar gegeven zijn...
Plechtige waarschuwingen en vermaningen, die blijken uit de verwoesting van dierbaar gekoesterde instellingen voor het dienstwerk, zeggen ons: “Bedenk dan van welke hoogte u bent gevallen en bekeer u en doe de eerste werken.” (Openbaring 2: 5)...
De gemeente zal de vruchten van haar eigen handelen moeten eten, tot zij van zichzelf walgt. Tenzij de gemeente, die nu door het zuurdesem van haar eigen terugval wordt aangetast, berouw krijgt en zich bekeert. Als zij het kwaad weerstaat en het goede kiest; als ze God zoekt in alle nederigheid en voldoet aan haar hoge roeping in Christus; als ze het standpunt van de eeuwige waarheid verdedigt, en in geloof vastgrijpt wat voor haar bereid is – zal ze genezen. Zij zal de haar van God gegeven eenvoud en zuiverheid bezitten, los van aardse banden. Ze zal laten zien dat de waarheid haar waarlijk vrij heeft gemaakt. Dan zullen haar leden ook werkelijk de uitverkorenen van God zijn, Zijn vertegenwoordigers. – 8T 247-251, 21 april 1903

DE GESCHIEDENIS VAN ISRAËL, EEN WAARSCHUWING VOOR ONS
In deze eindtijd wordt het volk van God aan precies dezelfde gevaren blootgesteld als het oude Israël. Mensen die de waarschuwingen van God niet ter harte nemen, komen in dezelfde gevaren terecht als het oude Israël. Ze kunnen zijn rust niet ingaan vanwege hun ongeloof. (Hebreeën 3: 11 – 19) Het oude Israël kreeg rampen te verduren vanwege hun onheilige hart en hun niet onderworpen wil. Hun uiteindelijke verwerping als volk was het gevolg van hun eigen ongeloof, vertrouwen op zichzelf, onboetvaardigheid, geestelijke blindheid en hardheid van hart. Hun geschiedenis is voor ons een gevaarteken. “Let er op, broeders, dat er niet op enig moment in iemand van u een verdorven hart zal zijn, vol ongeloof, om daardoor af te vallen van de levende God, … Want wij hebben aan Christus deel gekregen, tenminste als wij het beginsel van de vaste grond van het geloof tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.” (Hebreeën 3: 12, 14) – Brief 30, 1895

EEN STRIJDENDE GEMEENTE IS ONVOLMAAKT
Een strijdende gemeente is niet een zegevierende gemeente, en de aarde is niet hetzelfde als de hemel. De gemeente is samengesteld uit dwalende en onvolmaakte mannen en vrouwen, leerlingen in de school van Christus. Ze moeten worden geoefend, getraind en opgevoed voor dit leven en voor het toekomstig, eeuwig leven. – ST 4 januari 1883

Sommige mensen denken, dat op het moment, dat zij zich bij de gemeente aansluiten, hun verwachtingen in vervulling zullen gaan, en dat ze alleen zuivere en volmaakte mensen zullen tegenkomen. Ze zijn ijverig in geloof. En als ze fouten bij gemeenteleden ontdekken, zeggen ze: “We hebben de wereld verlaten om niet meer met mensen met een slecht karakter te hoeven omgaan, maar hier is het kwaad ook.” Ze vragen dan, net als de slaven uit de gelijkenis: “Waar komt dan dit onkruid vandaan?” (Mattheüs 13: 27) Maar we hoeven hierover niet teleurgesteld te zijn. Want de Heer heeft ons geen garantie gegeven, dat de gemeente volmaakt zou zijn. Al onze ijver om de strijdende gemeente net zo zuiver te maken als de zegevierende gemeente zal niet slagen. – TM 47 (1893)

DE ZEGEVIERENDE GEMEENTE ZAL TROUW ZIJN EN OP CHRISTUS LIJKEN
Het werk zal spoedig worden afgesloten. De trouwe leden van de strijdende gemeente zullen de zegevierende gemeente worden. – Ev 707 (1892)

Het leven van Christus bestond uit de opdracht, de boodschap van Gods liefde te brengen. En Hij verlangde intens, Zijn liefde in rijke mate te schenken. Het medelijden straalde van Zijn gelaat en Zijn gedrag werd gekenmerkt door genade, nederigheid, waarheid en liefde. Ieder lid van Zijn strijdende gemeente moet diezelfde eigenschappen vertonen, wil hij of zij bij de zegevierende gemeente horen. – FE 179 (1891)