03 Wanneer zullen deze dingen gebeuren?

DISCIPELEN VRAGEN JEZUS NAAR ZIJN WEDERKOMST
De woorden van Christus (Mattheüs 24: 2) werden voor een grote menigte mensen uitgesproken. Maar toen Hij alleen op de Olijfberg zat, kwamen Petrus, Johannes, Jakobus en Andreas tot Hem. Ze zeiden: “Vertel ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is het teken van Uw komst en van het einde van de wereld?” (Mattheüs 24: 3) In het antwoord van Jezus aan Zijn discipelen ging Hij niet apart in op de verwoesting van Jeruzalem en op de grote dag van Zijn komst. Hij mengde de beschrijving van deze twee gebeurtenissen door elkaar. Als Hij wat in de toekomst gebeuren zou zó zou doorvertellen als Hij die zag, dan zouden ze het vooruitzicht niet hebben kunnen verdragen. Uit genade voor hen mengde Hij de beschrijving van deze twee belangrijke crises door elkaar. Hij liet het aan Zijn discipelen over om de betekenis door studie zelf te achterhalen. – DA 628 (1898)

DE TIJD VAN CHRISTUS’ WEDERKOMST IS NIET BEKEND
Veel mensen die zich Adventisten noemen, stellen tijden vast. Tijdstip op tijdstip is genoemd voor de komst van Christus, maar de uitkomst was telkens verkeerd. Het precieze moment van de komst van onze Heer ligt buiten de gezichtskring van stervelingen, zo heeft Hij gezegd. Zelfs de engelen, die de toekomstige erfgenamen van het heil dienen, kennen de dag noch het uur. “Maar die dag en dat moment is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel niet, maar alleen aan Mijn Vader.’ (Mattheüs 24: 36) – 4T 307 (1879) Wij

mogen het precieze moment van de uitstorting van de Heilige Geest en van de komst van Christus niet weten... Waarom heeft God ons die kennis niet gegeven? – Omdat we er verkeerd gebruik van zouden maken, als Hij dat wel zou doen. Het zou onder ons volk tot een situatie leiden, die het werk van God om een volk te bereiden, dat staande kan blijven op de grote dag die komt, ernstig vertragen. We moeten niet leven vanuit de opwinding over een bepaald tijdstip... U zult niet kunnen zeggen, dat Hij binnen één, twee, of vijf jaar zal komen. Maar u mag Zijn komst ook niet uitstellen door te vertellen, dat Hij misschien nog wel tien of twintig jaar wegblijft. – RH 22 maart 1892

We naderen de grote dag van God. De tekens komen tot vervulling. En toch hebben we geen boodschap, die ons de dag en het tijdstip van de verschijning van Christus meldt. De Heer heeft dit wijs voor ons verborgen gehouden, zodat we steeds vol verwachting voorbereid zijn voor de tweede verschijning van onze Heer Jezus Christus op de wolken van de hemel. – Brief 28, 1897
Het precieze moment van de tweede komst van de Zoon des mensen is Gods geheim. – DA 633 (1898)

ONZE BOODSCHAP BEPAALT NIET HET TIJDSTIP
Wij behoren niet tot die groep van mensen, die de precieze tijd bepaalt, die zal verlopen, voordat Jezus voor de tweede maal komt met macht en grote heerlijkheid. Sommige mensen hebben een tijdstip vastgesteld. En toen dat voorbij was, hebben ze zich in hun aanmatiging niet laten vermanen, maar hebben een ander en nog weer een ander tijdstip vastgesteld. Maar de vele opeenvolgende vergissingen hebben hen als valse profeten ontmaskerd. – FE 335 (1895)

God geeft geen mens de boodschap dat het nog vijf, of tien, of twintig jaar zal duren, voordat de wereldgeschiedenis zal worden afgesloten. Hij zal geen enkel levend wezen een uitvlucht geven, om de voorbereiding op Zijn verschijning uit te stellen. Hij zal niemand zoals de slechte slaaf laten zeggen: “Mijn heer blijft nog lang weg.” (Mattheüs 24: 48; Lukas 12: 45) Want dat leidt tot het roekeloos voorbij laten gaan van mogelijkheden en voorrechten, die ons gegeven zijn om ons op die grote dag voor te bereiden. – RH 27 november 1900

HET BEPALEN VAN TIJDSTIPPEN LEIDT TOT ONGELOOF
Omdat de tijdstippen, die steeds weer zijn bepaald, voorbij zijn, is de wereld over het nabij zijn van de komst van Christus steeds opnieuw bevestigd in hun ongeloof. Ze kijken met minachting neer op de vergissingen van de tijdstipbepalers. En omdat de mensen zo misleid zijn, keren ze zich af van de Bijbelse waarheid, dat het einde van alle dingen nabij is. (I Petrus 4: 7) – 4T307 (1879)
Ik begrijp dat broeder [E.P.] Daniels als het ware een tijdstip heeft vastgesteld, door te verklaren, dat de Heer binnen vijf jaar zal komen. Ik hoop nu maar, dat naar buiten toe niet de indruk ontstaat, dat we tijdstipbepalers zijn. Laten we zulke uitspraken niet doen. Ze doen geen goed. Probeer niet op zulke gronden een opwekking te krijgen. Wees zorgvuldig met elk woord dat we uitspreken, zodat fanatiekelingen geen houvast hebben om opwinding te veroorzaken en daardoor de Geest van de Heer bedroefd wordt. We willen niet de hartstochten van mensen in beweging brengen, zodat er een opwinding ontstaat, waarbij gevoelens hoog oplopen en beginselen niets kunnen uitrichten. Mijn mening is, dat we aan alle kanten op onze hoede moeten zijn, omdat de satan aan het werk is. Hij doet zijn uiterste best om zijn misleidingen en trucs in stelling te brengen, zodat die een kwade invloed kunnen uitoefenen. Alles wat ophef geeft, wat op verkeerde gronden tot opwinding leidt, daar moeten we beducht voor zijn, want de terugslag zal zeker volgen. – Brief 34, 1887

Er zullen steeds weer door mensen in de gemeente valse en fanatieke stappen gezet worden. Ze beweren, dat ze door God geleid worden – mensen die rennen vóórdat ze gezonden worden, en die een dag en een uur noemen, waarop een onvervulde profetie uit zal komen. De vijand vindt het fijn, dat ze dat doen, want hun opeenvolgende vergissingen en het bewandelen van verkeerde paden veroorzaken verwarring en ongeloof. – 2 SM 84 (1897)

GEEN TIJDPROFETIEËN DIE VERDER GAAN DAN 1844
Op de campmeeting in Jackson heb ik duidelijk tegen deze fanatieke groepen gezegd, dat zij het werk van de vijand van alle zielen deden. Zij verkeerden in het duister. Ze beweerden dat zij belangrijk licht hadden ontvangen, dat de genadetijd in oktober 1884 afgesloten zou worden. Ik heb daar in het openbaar verklaard, dat de Heer aan mij heeft getoond, dat er in Goddelijke boodschappen geen bepaalde tijd na 1844 zou worden genoemd. – 2SM 73 (1885)
Wij staan op het standpunt, dat we moeten wachten en uitzien, zonder tijdsaanduiding voor de tijd tussen de afsluiting van de profetische periodes in 1844 en het moment van de komst van onze Heer. – 10MR 270 (1888)

Ons volk zal niet nog een boodschap krijgen over een vastgestelde tijd. Na deze periode [Openbaring 10: 4 – 6], die reikt van 1842 tot 1844, is de profetische tijd niet precies te meten. De laatst mogelijke berekening reikt tot de herfst van 1844. – 7BC 971 (1900)

ELLEN WHITE VERWACHTTE DE WEDERKOMST VAN CHRISTUS IN HAAR TIJD
Mij werd het gezelschap getoond dat bij de Conferentie aanwezig was. De engel zei: “Sommigen zijn voedsel voor de wormen, anderen zullen door de zeven laatste plagen getroffen worden. En sommigen zullen op aarde in leven blijven en veranderd worden bij de komst van Jezus.” – 1T 131, 132 (1856)

Omdat de tijd kort is, moeten we met ijver en dubbele energie werken.
Onze kinderen zullen misschien nooit aan de universiteit studeren. – 3T 159 (1872)

Het is werkelijk niet verstandig om nu kinderen te krijgen. De tijd is kort, de gevaren van de eindtijd bedreigen ons. En kleine kinderen zullen voor een groot deel voor die tijd worden weggevaagd. – Brief 48, 1876.

In deze tijdsperiode, nu de wereldgeschiedenis spoedig voorbij is, en we op het punt staan de Tijd van Benauwdheid, zoals die nog niet geweest (Daniël 12: 1 NBG), binnen te gaan, is het voor iedereen, zowel mannen als vrouwen, beter, dat er zo min mogelijk huwelijken gesloten worden. – 5T 366 (1885)

Dat moment zal komen. Het duurt niet lang meer. Sommigen van ons, gelovigen, zullen dan op aarde leven. Zij zullen de voorspelling zien uitkomen, de stem van de aartsengel horen roepen en de bazuin van God horen klinken (I Thessalonicenzen 4: 16): over berg en dal en zee tot aan de uiteinden van de aarde. – RH, 31 juli 1888

De tijd van beproeving ligt vlak voor ons. Want de luide roep van de Derde Engel is al begonnen bij de openbaring van de gerechtigheid van Christus, de Verlosser die zonden vergeeft. – 1SM 363 (1892)

UITLEG VOOR DE VERTRAGING
De lange, donkere nacht is een beproeving. Maar de morgen is uit genade uitgesteld. Want als de Meester nu zou komen, zou Hij zoveel mensen onvoorbereid vinden. 2T 194 (1868) Als Adventisten na de grote teleurstelling van 1844 aan hun geloof hadden vastgehouden, en samen gevolgd waren toen de voorzienigheid van God zich openbaarde. Als ze de boodschap van de Derde Engel hadden aangenomen en die in de kracht van de Heilige Geest aan de wereld hadden verkondigd – dan zouden ze Gods heil gezien hebben. De Heer zou machtig hebben meegewerkt met hun inspanningen. Het werk zou zijn voltooid. En Christus zou eerder zijn gekomen om Zijn volk het loon te geven... Het was niet de wil van God, dat de komst van Christus zo vertraagd zou worden... Veertig jaar lang zorgden ongeloof, gemor en opstandigheid ervoor, dat het oude Israël buiten het land Kanaän gesloten bleef. Diezelfde zonden hebben het ingaan van het nieuwe Israël in het hemelse Kanaän vertraagd. In geen van beide gevallen mankeerde er iets aan Gods beloften. Het komt door het ongeloof, de wereldsgezindheid, het niet toegewijd zijn, en de strijd binnen het volk dat de Heer belijdt, dat we zoveel jaar lang in deze wereld van zonde en verdriet hebben moeten blijven. – Ev 695, 696 (1883)

Als de gemeente van Christus het werk had gedaan, dat haar was opgedragen, dan zou de hele wereld vandaag al zijn gewaarschuwd. En dan zou de Heer Jezus in macht en grote heerlijkheid naar onze aarde zijn gekomen. – DA 633, 634 (1898)

GODS BELOFTEN ZIJN VOORWAARDELIJK
Gods engelen stellen in hun boodschappen aan mensen, dat de tijd zeer kort is.1 Zo is het mij steeds voorgehouden. Het is waar, dat er meer tijd is verlopen dan we in de eerste dagen van deze boodschap verwachtten. Onze Heiland is niet zo snel verschenen als we hadden gehoopt. Maar is het Woord van de Heer daarom niet uitgekomen? Nooit! We moeten bedenken, dat zowel de beloften als de dreigementen van God voorwaardelijk zijn... Misschien moeten we vanwege onze ongehoorzaamheid nog veel meer jaar in deze wereld blijven, zoals de kinderen van Israël. Maar in Christus’ naam mag Gods volk niet zonde op zonde stapelen door God de schuld te geven van de gevolgen van hun eigen slechte daden. – Ev 695, 696 (1901)
WAAR WACHT CHRISTUS OP?
Christus wacht vol verlangen tot Hij in Zijn gemeente openbaar wordt. Als het karakter van Christus volmaakt in Zijn volk is gevormd, dan zal Hij komen en hen als de Zijnen opeisen. Het is het voorrecht van iedere christen, om niet alleen maar uit te zien, maar ook de komst van onze Heer Jezus Christus te mogen verhaasten. Als ieder die Zijn naam belijdt tot Zijn eer vrucht zou dragen, hoe snel zou dan de hele wereld met het zaad van het evangelie bezaaid zijn. Snel zou de laatste oogst rijpen, en dan zou Christus komen om het kostbare graan te verzamelen. – COL 69 (1900)
Door het evangelie aan de wereld door te geven, ligt het in ons vermogen de wederkomst van onze Heer te verhaasten. We moeten niet alleen maar uitzien naar, maar de komst van de dag van God verhaasten. (II Petrus 3: 12) – DA 633 (1898)

Hij heeft het in onze macht gegeven: We kunnen met Hem meewerken aan dit tranendal een eind te maken. – Ed 264 (1903)

GODS GEDULD HEEFT EEN GRENS
De Oneindige houdt met onfeilbare precisie de rekening bij van alle heidenen. Hoewel Zijn genade nog verzacht wordt door de oproepen om zich te bekeren, wordt deze rekening voortdurend bijgehouden. Als de getallen een bepaalde som bereiken, door God vastgesteld, dan begint de dienst van Zijn wraak. – 5T 208 (1882)

God houdt een rekening bij voor de heidenen. De getallen groeien in hun nadeel aan in de boeken van de hemel. En wanneer het wet geworden is, dat schending van de eerste dag van de week gestraft wordt, dan is de maat [van hun ongerechtigheid, vgl. Genesis 15: 16] vol. – 7BC 910 (1886)
God houdt een rekening bij voor de heidenen... Als de tijd volledig is aangebroken, dat de ongerechtigheid de vastgestelde grens van Gods genade bereikt heeft, dan komt er een einde aan Zijn geduld. Als de opgetelde som in de boeken van de hemel, het totaal van de overtreding aangeven, dan komt de wraak. – 5T 524 (1889)

Hoewel God genadig geduld heeft met de overtreder, is er een grens, waar mensen in hun zonde niet overheen mogen gaan. Als die grens is bereikt, komt het aanbod van genade te vervallen, en begint de voltrekking van het oordeel. – PP 162, 165 (1890)
De tijd komt, dat mensen in hun bedrog en onbeschaamdheid een grens zullen bereiken, die de Heer hen zal overschrijden. Ze zullen leren dat er een einde komt aan het geduld van de HEERE. – 9T 13 (1909)

Er is een grens. Daarna kunnen de oordelen van de HEERE niet langer worden uitgesteld. – PK 417 (c. 1914)

DE OVERTREDING HEEFT HAAR GRENS BIJNA BEREIKT
Het zal nog wat langer duren, voordat de bewoners van de aarde de beker van hun ongerechtigheid vol gemaakt hebben. Dan zal de wraak van God, die zo lang heeft gesluimerd, ontwaken. Dan zal dit land van licht de drinkbeker van Zijn toorn drinken, die onvermengd is ingeschonken. (Openbaring 14:10) – 1T 363 (1863)

De beker van de ongerechtigheid is bijna vol, en de vergeldende rechtvaardigheid staat op het punt op de schuldigen neer te komen. – 4T 489 (1880)

De verdorvenheid van de bewoners van deze wereld heeft de maat van hun ongerechtigheid bijna vol gemaakt. Deze aarde heeft bijna het punt bereikt,waarop God de verwoester zal toelaten, zijn wil te doen. – 7T 141 (1902)

De overtreding heeft haar grens bijna bereikt. De wereld is vol verwarring,
en spoedig zal een grote angst over mensen komen. Het einde is heel dichtbij. Wij, die de waarheid kennen, moeten ons voorbereiden op wat spoedig als een overweldigende verrassing over de wereld zal komen. – 8T 28 (1904)

WE MOETEN DE GROTE DAG VAN GOD VOOR OGEN HOUDEN
We moeten onszelf leren nadenken en mediteren over de grote oordelen die vlak voor ons liggen. En als we de gebeurtenissen op de grote dag van God voor ogen houden, wanneer alles zal worden onthuld, dan heeft dat effect op ons karakter. Een broeder vroeg mij: “Zuster White, gelooft u dat de Heer over tien jaar zal komen?” “Wat voor verschil maakt het voor u, of hij over twee, vijf of tien jaar komt?” Hij zei: “Hoezo? Ik denk, dat ik op bepaalde punten anders zou handelen dan ik nu doe, als ik zou weten dat de Heer over tien jaar komt.” “Wat zou u anders doen?”, vroeg ik. “Wel, ik zou mijn bezittingen verkopen en het Woord van God gaan onderzoeken. Ik zou de mensen proberen te waarschuwen en hen voorbereiden op Zijn komst. En ik zou God smeken, dat ik klaar zou zijn om Hem te ontmoeten.” Ik zei toen: “Als u wist, dat de Heer pas over twintig jaar zou komen, dan zou u anders leven?” Hij zei: “Ik denk van wel.” …

Wat was die opmerking, dat hij anders zou gaan leven, als hij wist, dat zijn Heer over tien jaar terug zou komen, zelfzuchtig! Waarom? Henoch wandelde 300 jaar met God. Daaruit kunnen wij leren, dat we elke dag met God moeten wandelen. We zijn pas veilig als we waken en uitzien. – Ms. 10, 1886

DE TIJD IS KORT
Moge de Heer dag en nacht onrust geven aan mensen die nu zorgeloos en ongehoorzaam zijn over de zaak en het werk van God. Het einde is nabij. Dat is wat Jezus ons steeds wil voorhouden: de tijd is kort. – Brief 97, 1886

Als we met de verlosten aan de glazen zee zullen staan met een gouden harp en een kroon van heerlijkheid – en voor ons ligt de onmetelijke eeuwigheid – dan zullen we inzien, hoe kort het wachten in de genadetijd heeft geduurd. – 10MR 266 (1886)