2. In de woestijn

Het leven van een levend christen is een leven van levend gebed. “Het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe” (Spr.4:18). Het leven van de christen is een leven van groei­en. Hij gaat voorwaarts van kracht tot kracht, van genade tot genade, van heerlijkheid tot heerlijkheid, daar hij vanuit de hemel het licht ontvangt, waarvoor Christus een oneindige prijs betaalde, om het de mens mogelijk te maken dit licht te ontvangen. De christen kan zijn licht niet naar behoren laten schijnen, tenzij hij steeds meer licht ontvangt en naar gelang zijn kennis van de bijbelse waarheid toeneemt. De kracht en de heerlijkheid van de hemelen die dan voor de mens geopend worden, zullen hem in staat stellen nieuwe verleidingen te weerstaan en de verantwoordelijkheden die steeds zwaarder worden en hem steeds voor ogen worden gesteld, te dragen. Beproevingen, waarmee hij geen ervaring heeft, staan hem te wachten. Nieuwe gevaren en verleidin­gen, die hij niet verwachtte, komen voordurend op hem af. Onze grote Leider wijst ons op de geopende hemel, als de enige bron van licht en kracht.

Na Zijn doop betrad de Zoon van God de sombere woestijn, waar de duivel Hem zou verzoeken. Bijna zes weken lang doorstond Hij de dodelijke strijd met de honger. Veertig dagen at Hij niet. Door deze ontbering werd het leed dat Hij moest dragen, groter dan een mens ooit te dragen zou hebben. Chris­tus droeg de schuld van de overtreder der wet. Hij ervoer de macht van de eetlust, die zwaar op de mens drukt en terwille van de zondige mens heeft Hij in dit opzicht de zwaarste beproeving op Zich genomen. En Hij behaalde een overwinning, die slechts weinige mensen naar waarde kunnen schatten. Hoe overweldigend de macht is van een ontaarde eetlust en hoe verschrikkelijk de zonde is daaraan toe te geven, kunnen wij slechts in haar volle gewicht verstaan, als wij ons bewust worden, dat onze Verlosser zulk een langdurig vasten moest doorstaan om deze overheersende macht te kunnen breken.

Satan had de mens overwonnen in wel haast elke verleiding, op het punt van de eetlust en andere lusten. Gods Zoon zag dat de mens in zichzelf de kracht niet had, om deze machtige verlei­ding de baas te worden en Zijn oneindige liefde voor het mensdom maakte, dat Hij de koninklijke hoven in de hemel verliet en dat Zijn goddelijkheid Zich met de menselijkheid bekleedde, opdat Hij met Zijn lange menselijke arm alle diepten der menselijke ellende vermocht te peilen, terwijl Zijn goddelijke arm de Oneindige vastgreep. Hij kwam op de aarde om Zijn goddelijke macht te verenigen met onze menselijke pogingen en opdat wij door de kracht en de zedelijke macht die Hij schenkt, terwille van onszelf zouden overwinnen. O, welk een oneindige vernedering was het voor de Koning der heerlijkheid om neder te dalen tot deze wereld om daar de smarten te doorstaan van honger en de hevige verleidingen van een sluwe vijand, tenein­de voor de mens een oneindige overwinning te mogen behalen. Hierin aanschouwen wij een liefde, die geen weerga heeft! En toch wordt deze grote ver­ootmoediging slechts vaag begrepen door degenen, voor wie zij bestemd is.

Het was niet de knagende pijn van de honger alleen, die het lijden van onze Heiland zo onuitsprekelijk zwaar maakte. Het was vooral het gevoel van schuld, die de mens moet dragen, doordat hij toegeeft aan zijn begeerten en waardoor zo’n verschrikkelijke ellende in de wereld ontstaat, die zo zwaar drukte op Zijn goddelijke ziel. “Want Hij, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem” (2 Kor.5:21).

In de natuur van de mens op aarde zijnde, terwijl het gewicht van diens zonde op Zijn ziel drukte, weerstond onze Verlosser de macht van Satan gedurende deze grote en voornaamste verzoe­king, die de zielen der mensen zo dodelijk bedreigt. Indien de mens deze verleiding zou leren verstaan, zou hij ook in ieder ander opzicht kunnen overwinnen.

Onmatigheid ligt ten grondslag aan alle zede­lijke kwalen, die de mens kent. Christus legde de grondslag van Zijn verlossingsplan juist daar, waar het verderf begon. De val van onze eerste ouders werd veroorzaakt door het toege­ven aan de eetlust. In de verlossing is de eerste schrede van Christus Zijn afwijzen van de begeerte. Welk een wonderbare liefde heeft Christus geopenbaard door in de wereld neer te dalen om onze zonden en zwakheden te dragen, en de lijdensweg te gaan, opdat Hij ons zou kunnen tonen door Zijn leven van vlekkeloze verdienste, hoe wij moeten overwinnen gelijk Hij overwon, opdat wij verzoend mogen worden met God.

Toen de menselijke natuur op Christus was, voelde Hij de noodzakelijkheid om kracht te vragen aan Zijn Vader. Hij had speciale plaatsen uitverkozen om te bidden. Hij beminde de eenzaamheid der bergen om gemeenschap te hebben met Zijn Vader in de hemel. Door dit te doen werd Hij gesterkt om de plichten en de beproevingen van de dag te kunnen volbrengen. Onze Verlosser heeft Zichzelf één gemaakt met onze noden en onze zwakheden voor zover Hij een om hulp roepende ziel is geworden, een smekeling in de nacht, Die Zijn Vader vraagt om vermeerdering van krac­ht, teneinde gesterkt en verkwikt te voor­schijn te kunnen tre­den; toege­rust om Zijn plicht te vervullen en die proef te door­staan. Hij is ons Voorbeeld in “alles.” Hij is een broeder in onze zwakheden, maar niet in onze hartstochten. Als de Zondeloze, had Zijn natuur een afkeer van het kwade. Hij doorleefde strijd en marteling van de ziel in een wereld van zonde. Zijn menszijn maakte het gebed tot een noodzaak en een voorrecht. Hij vroeg alle goddelijke ondersteuning en ver­troosting, die Zijn Vader bereid was te schenken aan Zijn Zoon, Die de vreugde van de hemel verliet en terwille van de mens Zijn woning verkoos in een koude, ondankbare wereld. Christus vond vreugde en vertroosting in gemeenschap met Zijn Vader. Bij Hem kon Hij de last van Zijn zorgen, die Hem ver­pletterden, afwerpen. “Hij was een Man van smarten en verzocht in krankheid” (Jes. 53:3).

De gehele dag arbeidde Hij ernstig om mensen te redden van het verderf. Hij genas de zieken, Hij vertroostte de treurenden en bracht blijdschap en hoop aan de wanhopigen. Hij wekte de doden op. En nadat Zijn arbeid van de dag was volbracht, ging Hij heen, avond aan avond, weg van het rumoer van de stad; dan zag men Zijn gestalte geknield op een afgelegen plek, biddend tot de Vader. Soms schenen de heldere stralen van de maan op Zijn gebogen gedaante. Soms sloten de wolken en de duisternis alle licht van de hemel af. De dauw of de rijp viel ‘s nachts op Zijn hoofd en Zijn baard, terwijl Hij geknield lag als smekeling. Dikwijls duurden Zijn smekingen de gehele nacht door! Als nu de Verlosser der mensen met Zijn goddelijke kracht de noodzaak ervoer om voor ons te bidden, hoeveel meer moesten zwakke, zondige stervelingen de noodzaak voelen van het gebed, van het vurige, gedurige gebed terwille van hen­zelf!! Wanneer Jezus op het hevigst werd verzocht, at Hij niets. Hij droeg Zichzelf op aan God en na een ernstig gebed in een volkomen onderwerping aan de wil van Zijn Vader, kwam Hij te voorschijn als overwinnaar.

“Het is de discipel genoeg, dat hij worde gelijk zijn Meester en de dienstknecht gelijk zijn Heer” (Matth. 10:25). Het gebeurt vaak, dat onze dis is voorzien van over­vloed en lekkernij, die niet gezond noch nodig zijn voor het lichaam; dit is omdat wij deze dingen verkiezen boven het geluk van een gezond lichaam en een gezond verstand. Jezus gaf het voorbeeld hoe Hij ernstig kracht van de Vader zocht te ontvangen. Gods Zoon achtte dit van meer waarde voor Zichzelf, dan aan te zitten aan de best voorziene dis. Hij heeft ons het bewijs geopenbaard, dat het gebed voor ons noodzakelijk is, teneinde kracht te mogen ontvangen om te strijden tegen de machten der duisternis en het werk te vol­brengen, dat ons is opgelegd. Onze eigen kracht is zwakheid, maar wat God schenkt zal van ieder, die het ontvangt, meer dan een overwinnaar maken.