1. God is liefde

God is liefde en Zijn ongeëvenaarde, mateloze liefde voor de gevallen mensen, die Hij heeft geopenbaard door Zijn geliefde Zoon te geven, heeft de heilige engelen zeer verbaasd. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij, Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven hebbe” (Joh.3:16). Hij was “door de Vader gesteld tot een erfgenaam van alles, door Welke Hij ook de wereld gemaakt heeft.” Hij was “het afschijnsel van Zijne heerlijk­heid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid.” En Hij “draagt alle dingen door het Woord Zijner kracht” (Hebr.1:1-3). Hij bezat goddelijke kracht van uitnemendheid en grootheid. Het behaagde de Vader, dat in Hem alle volheid zou wonen. Christus “die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienst­knecht aange­nomen, en aan de mensen gelijk gewor­den is. En in zijn uiter­lijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich­zelf vernederd en is ge­hoor­zaam ge<%-2>worden tot de dood, ja, de dood des krui­ses” (Fil.2:5-8).

De Zoon van God stemde erin toe te sterven in de plaats van de zondige mens, opdat de mens, door een leven van gehoorzaam­heid, zou mogen ontkomen aan de straf, die wordt geëist voor de overtreding van Gods wet. Zijn dood deed de wet niet teniet en deed niets af aan de heilige eisen, die de wet stelt, noch verminderde Zijn dood er de heilige waarde van. De dood van Christus verkondigde de gerechtigheid van de wet van Zijn Vader, in het straffen van de overtreder, omdat Hij erin toestemde de straf te ondergaan, teneinde de vloek weg te nemen van de gevallen mens. De dood van Gods geliefde Zoon aan het kruishout toont de onveranderlijkheid van Gods wet aan. Zijn dood maakt de wet groot en heerlijk en is het bewijs van het onveranderlijke karakter van de wet. Van Zijn eigen lippen heeft men de volgende woorden gehoord: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen” (Matth.5:1­7). De dood van Gods Zoon rechtvaardigde de eisen van de goddelijke wet. Wanneer men de waarde van de verlossing volle­dig wil verstaan, moet men er de prijs van leren kennen. Doordat men een beperkt inzicht heeft in het lijden van Gods Zoon, vormt men zich veelal een te geringe voorstelling van de grote waarde van het enorme werk der verzoening.
Het verlossingsplan, dat de blijde boodschap van de verzoening door Jezus Christus omvat, werd het eerst aan Adam verkondigd. Voor Adam was het de ster der hoop, die de duistere, dreigende toekomst verlichtte. Adam zag, dat Christus de enige deur der hoop was, waardoor hij binnen zou kunnen gaan om het leven te ontvangen. Het plan om zondaars te redden was in de dagen van Adam, van Noach, Abraham en de opeenvolgende genera­ties, die leefden vóór de eerste komst van Christus, hetzelfde als het nu nog is. De patriarchen, de profeten en alle heilige martelaren vanaf de rechtvaardige Abel, zagen uit naar de komst van de Verlosser en zij getuigden van hun geloof door offers te brengen. Bij de kruisiging hield het stelsel van de offerdienst op, omdat toen het echte Offer werd gebracht. De offerdienst met dieren voorafschaduwde het zondeloze offer van Gods geliefde Zoon en wees dus vooruit op Zijn dood aan het kruis. Maar bij de kruisiging ging de schaduwdienst van de tabernakel, die als beeld diende, over in de werkelijkheid en daarmee eindigde het typische offerstelsel; er werd echter geen tittel of jota weggenomen van de zedenwet bij de dood van Christus.
Gods Zoon is het middelpunt van het grote verlossingsplan. Dit plan omvat alle bedelingen. Hij is “het Lam, dat geslacht is vanaf de grondlegging der wereld.” Hij is de Verlosser van de gevallen zonen en dochters van Adam in alle tijden, in alle eeuwen zolang er genade is. “En de zaligheid is in geen andere, want er is ook onder de hemel geen andere Naam, die onder de mensen gegeven is, door Welke wij moeten zalig worden” (Hand.4:12). Christus is Degene, die Zijn schaduw achterwaarts werpt over de vroegere bedelingen. Toen Christus stierf, was er geen schaduw meer. De overtreding van de zedenwet maakte dit stelsel van rituele offers noodza­ke­lijk. En bij de dood van Christus, Wiens offer voorafgescha­duwd werd door het bloed van dieren vanaf de tijd van Adam (deze rituele wet, maar niet de wet van God), werd teniet gedaan.
Het Evangelie, dat aan Adam, Noach, Abraham en aan Mozes verkondigd werd, was een blijde boodschap voor hen, want hun geloof omvatte het komen van de Verlosser. Nu schijnt een klaarder en heerlijker licht over de christelijke wereld, want gedurende de joodse bedeling wierp het kruis zijn schaduw achterwaarts tot de tijdsperiode, dat Adam zijn woning in Eden moest verlaten. Wat voor de ouden, die vóór Christus leefden het geloof betekende, is nu voor ons een zeker­heid, daar wij weten, dat Christus is gekomen in ver­vulling van wat de profeten voorzegd hadden. Voor ons is het even noodzakelijk te geloven in een Verlosser, Die op aarde gekomen is en Zich voor ons offerde aan het kruis, als het voor de ouden noodzakelijk was in een Verlosser te geloven, Die komen zou, en waarvan zij zich een voorstelling maakten, door hun voorafschaduwende (of typische) offerdiensten.

De Zoon van God heeft, door Zich in de plaats te stellen van de mens en de vloek op Zich te nemen, die op de mens rustte, Zich borg gemaakt voor het menselijk geslacht, om de heilige rechten te handhaven en de verheven eer van Zijns Vaders wet hoog te houden. Zijn arbeid en Zijn opdracht was de mensen te overtuigen van zonde, die bestaat in de overtreding van deze wet, en hen door de goddelijke bemiddeling weer terug te leiden tot de gehoorzaamheid aan Zijn volmaakte wet. De Vader heeft de wereld in de handen van Christus gegeven, opdat Hij door Zijn middelaarswerk de bindende rechten en de heiligheid van elk beginsel van Zijn wet volmaakt zou rechtvaardigen.

Nadat Jezus door Johannes gedoopt was in de Jordaan, klom Hij op uit het water en knielde op de oever van de rivier en zond een vurig gebed op tot Zijn hemelse Vader om kracht van om­hoog, teneinde de strijd met de vorst der duisternis te door­staan, waarin Hij zo dadelijk zou worden betrokken. Op Zijn bede gingen de hemelen open en het licht van Gods heerlijkheid - schitterender dan zonlicht op de middag - straalde van de troon des Eeuwigen en om­zweefde in de gedaante van een duif, gehuld in een schijn van glanzend goud, Gods Zoon, terwijl een luide stem met schrikbarende majesteit uit deze heerlijkheid te voorschijn klonk, zeggende: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Welke Ik Mijn welbehagen heb.”

Dit was de verzekering, die gegeven werd aan Gods Zoon, dat Zijn Vader het gevallen menselijk geslacht aannam in Hem, Die hun plaatsvervanger was, en dat God hen een tweede proeftijd van gehoorzaamheid wilde toestaan. De verbinding tussen hemel en aarde, tussen God en de mens, die door de val van Adam was verbroken, was hersteld. Hij, Die geen zonde gekend heeft, werd tot zonde gemaakt voor het menselijk geslacht, opdat Zijn gerechtigheid zou worden toegerekend aan de mens. Door de volmaaktheid van het karakter van Christus werd de mens ver­hoogd, één met God. En door de verdienste van Christus werd de eindige mens verbonden met de Oneindige. Zo werd de afgrond, die de zonde had veroorzaakt, overbrugd door de Verlosser der wereld.
Slechts weinig mensen hebben een wezenlijk begrip van de grote voorrechten, die Christus voor de mens heeft verkregen door voor hem de hemel te openen. De Zoon van God was toen de plaatsvervanger van ons mensengeslacht. En de bijzondere macht en de heerlijkheid, die de hemelse majesteit Hem schonk, en de bevestigende woorden zijn de zekerste waarborg van Zijn liefde en Zijn goedertierenheid tegenover de mensheid. Toen de bemiddeling van Christus ten behoeve van ons werd aanvaard, werd aan de mens het bewijs geleverd, dat God onze gebeden, die wij tot Hem opzenden in naam van Jezus, zal horen. Het gedurig, ernstig gebed uit geloof zal ons licht schenken en kracht om de hevigste aanvallen van Satan te weerstaan.

Voor de christen zal het ontvangen van licht en kracht van boven op de ene dag, niet voldoende zijn om de beproeving en de strijd van de volgende dag te weerstaan. Satan wijzigt, evenals hij deed met Jezus, nu ook voortdurend de aard van zijn misleidingen. Wij kunnen iedere dag voor nieuwe omstandigheden worden geplaatst en kunnen nieuwe, onverwachte verleidingen te doorstaan krij­gen. Wij zouden evenmin kunnen verwachten, dat wij morgen zouden kunnen teren op voedsel dat wij heden gegeten hebben, als dat wij kunnen vertrouwen, dat het licht, dat wij nu ontvangen en de zegeningen, die ons nu geschonken worden, ons zouden kunnen wapenen voor komende beproevingen. De zwakke en zondige mens kan zich niet veilig achten, tenzij God hem dagelijks Zijn licht openbaart en Zijn kracht schenkt.

Het is van het grootste gewicht, dat God ons Zijn wil doet kennen, ook in de dagelijkse dingen die het leven betreffen, want de gewichtigste gevolgen hangen heel vaak samen met kleine dingen. Hoe meer wij bekend worden met God door Zijn goddelijk licht, hoe bewuster wij worden van onze eigen zwak­heden en hoe duidelijker wij beseffen, dat wij zonder Hem niet leven kunnen. Wij moeten ons er altijd van bewust zijn, dat wij een veilige Gids nodig hebben om onze wankele schreden te richten.