02 Afgezonderd voor heilig gebruik

In het vorige hoofdstuk hebben wij de belangrijkheid van werken overdacht. Echter, voordat rechtvaardige wer­ken, een aanvang kunnen nemen, moeten er zekere voorafgaande veranderingen in ons plaatsvinden. Een volledige overgave, een volkomen heiliging van ons lichaam, ziel en geest aan de heerschappij van de hemel. Volkomen ver­geving komt tot stand door volkomen overgave. Het woord 'overgave' wordt gebruikt, omdat wij op­standelingen zijn. Er is echter een bijbetekenis aan dat woord, dat in christelijke zin niet van toepassing is. Wij stellen ons iemand, die zich heeft moeten overgeven, voor in een neerslachtige, gebogen houding, moedeloos, in de rafels van zijn vroegere uniform, opgesloten in een concentratiekamp, hopend te worden bevrijd door zijn vroegere heerser.

Wanneer wij ons aan de Heiland overgeven en ons aan Zijn dienst wijden, geven wij het oude leven op (DA172.4 2) Wij worden 'afvallig' aan onze oude levenswijze en beloven trouw aan Gods regering. Christus schenkt de 'gevangene' van Zijn liefde, een nieuw uniform 'Zijn kleed der gerechtigheid'. Van nu af aan is hij een afgezant, een ambassadeur, van de machtigste regeerder in het universum. Toen de verloren zoon in het zicht van zijns vaders huis kwam , ging de vader hem tegemoet en bekleedde hem met zijn eigen kleed 'het kleed van de toegerekende gerechtigheid'. Maar de vader doet nog iets meer. Hij zegt:'Breng vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan en doet een ring aan zijn hand ...' (Luk.15.22; COL203.4) Met andere woorden: na het toegerekende, bedekkende kleed, verleend de vader hem een kleed dat geweven is op de weefstoel des hemels. Het is het kleed, dat hij dragen kan, omdat het voortkomt uit de gezamenlijke inspanning, de vrije keus van de zoon en de kracht van de vader, dat gehoorzaamheid voortbrengt. Bekleed met dit kleed werkt de zoon nu voor de vader vanuit een nieuw perspectief en motivatie. Hij werkt niet langer vanuit de hoop ervoor beloond te worden of om zijn erfenis veilig te stellen. Hij cijfert zichzelf weg om zijn vader 'te dienen'. (ED249.5)



De term 'heiliging' schijnt in de geïnspireerde ge­schriften van de profeten meer dan één betekenis te hebben. Het woord belichaamt een edelsteen van waarheid met verschillende facetten. Bij het zoeken in de bijbel en de geschriften van de Geest der profetie naar definities van bepaalde woorden of uitdrukkingen vinden wij vele en ongekende facetten van waarheid. Als u b.v. leest 'heiliging is het werk van een mensenleven ' (een leven lang), dan weet u dat daarmede de betekenis van dat woord is omschreven. Deze omschrijving of definitie van het woord 'heiliging' is bij Zevendedags-Adventisten misschien wel de meest bekende. Velen, die deze definitie geloven, schijnen daarbij de voorstelling te hebben, dat een mens ijverig, dag in dag uit, jaar na jaar. strijden moet, en er constant, aan moet werken om heiligingte bereiken; om ten slotte, op het laatste moment te slagen. Laten wij bovenstaande opvatting eens nader bezien in het licht van andere uitspraken met betrekking tot 'heiliging'.

In Lev. 20.7-8 lezen wij van een tweevoudig werk dat gebeuren moet om een voorwerp of een persoon te heiligen. 'Heiligt u dan, en weest heilig .... Ik ben de Here, die u heiligt'.

Deze verzen leren ons dat heiliging iets is, dat een persoon doet en dat God doet. Het deel dat de mens daarbij doet, is zichzelf voor heilig gebruik af te zonderen, op dezelfde wijze als de voorwerpen van het heiligdom apart gesteld werden, afgezonderd voor heilig gebruik. Wanneer iemand dat doet, en zo de eis van God opvolgt, wordt hij geheiligd. Dan kan de belofte van God vervuld worden: 'Zo zult gij mijn inzettingen nauwgezet in acht nemen' Lev. 20.8.

Zowel in zijn geestelijk als in zijn dagelijks werk moet de mens steeds in Gods dienst zijn, zoals ook Jezus was. (DA74.9;2SM163.9 )

Overigens kan misschien een persoon, die zich niet apart gesteld heeft, zich niet heeft afgezonderd voor de Here tot een heilig gebruik, goed en vriendelijk zijn, maar hij is niet in dienst van de Koning. (GC509.5; MB94.6)

Buiten bij onze keukendeur staat een schaal gereed voor honde- en kattevoer. Zij is van solide roestvrij staal en zou voor betere doeleinden gebruikt kunnen worden. Zó is ze nu voor menselijk gebruik niet geschikt, daarvoor zou ze grondig gewassen en geschuurd moeten worden en gesteriliseerd. Pas dan zou ze geschikt zijn om in de keuken gebruikt te worden; apart gesteld worden voor dat doel. Natuurlijk zou iemand ze nadien weer voor de huisdieren kunnen gaan gebruiken, echter zouden ze steeds weer opnieuw gereinigd moeten worden, eer ze in het huishouden weer gebruikt kunnen worden. De apostel Paulus schrijft in 2 Tim.2.20-21 over voorwerpen 'in een groot huis', die nadat ze gereinigd en 'geheiligd' zijn, bruikbaar zijn tot een eervolle bestemming voor de eigenaar. Wanneer wij ons Christus geheel en al toe­wijden en voor de dienst des hemels zijn afgezonderd, dan zijn wij geheiligd. Wanneer verzoekingen komen van de oude mens in ons of van de duivel buiten ons, dan kunnen wij zeggen: 'Door de genade Gods ben ik apart gezet, afgezonderd voor een heilig gebruik, Hoe kan ik toegeven aan die zonde en mijn meester onteren? Geef mij de kracht Here en ik zal overwinnen' . God wil dat wij deze geheiligde toewijding en ge­zindheid bewaren. (EV702)



Dit zichzelf apart stellen en toewijden tot een heilig gebruik, is een dagelijks werk. Het is niet 'eens gered', voor 'altijd gered'. Deze verwantschap en houding moet ijverig beoefend worden en dat zolang dit leven duurt. (SL 92.5; SL10.5) Als wij het opgeven moeten wij door de Meester teruggebracht worden. Wij mogen ons op deze belofte verlaten. 'Wanneer wij ons volkomen 'lichamelijk, geestelijk en zedelijk' aan God overgeven, en volledig geloven, reinigt het bloed van Christus ons van alle zonden. Het geweten kan bevrijd worden van de veroordeling. Door het geloof in zijn bloed kunnen allen volmaakt gemaakt worden in Christus Jezus. Dank God dat wij niet met onmogelijkheden te maken hebben. Wij mogen op heiligmaking aanspraak maken'. (2SM 32.9) Doch de definitie van heiliging is hiermede nog niet beëindigd. Er is nog een ander facet. Ons is gezegd, dat het werk van heiligmaking progressief is, niet het werk van een 'ogenblik'. (GC470.2; SL 10.5) Het is niet genoeg 'alleen maar geloven'. (GC471.8) Er moeten genadegaven van Christus toegevoegd worden in samenwerking met Gods voorzieningen. (SL90.7-93.7) Onze volkomen overgave met berouw en toewijding aan God ia de eerste stap. (1SM366.4) Als ik dat in alle oprechtheid doe, wordt mij volkomen vergeving geschonken. Dan schrijft Hij Zijn wet in mijn hart en gaat mijn verlangen er naar uit Zijn wil te doen. Hij gaat dan voort Zijn wet in mijn verstand te leggen, en helpt mij onder de leiding van de Heilige Geest bij het bestuderen en overdenken van Zijn woord.

Zelfs met deze voorziening heb ik nog steeds twee belangrijke problemen. Mijn hart moet voor God volkomen bewaard blijven en mijn gewoontes en verkeerde voorstellingen over God moeten mij openbaar worden. God heeft beloofd dit te doen voor zoveel als ik mij kan herinneren en met Zijn hulp kan nakomen, door met Hem te wandelen. (COL 50.9; DA324; DA313)



Zelfs al ben ik bekeerd en heb mij afgezonderd voor een heilig gebruik, zijn er dingen die ik doe en denk, die niet recht zijn in Gods ogen. Of ik ze bewust ben of niet, ze moeten worden vergeven. Bovendien kan het zijn, dat bij al mijn doen en laten niet: altijd de liefde op de eerste plaats staat. (1SM366-7; SC34; 2SM318) De uitdrukking 'heb een beetje geduld, God is nog niet met mij klaar', geeft een beeld van mijn toestand. De Psalmist zegt: "Uw weg, O God, is in het Heiligdom" Psalm 77:13. Bij de dienst in het heiligdom werd tweemaal per dag een lam geofferd, 's morgens en 's avonds, en voortdurend bran­dend gehouden. (Ex.29.38-42; PP352; Lev.6.12-13) Het tweemaal daags wieroken, alsmede de toonbroden waren een beeld van de voortdurende dienst van vergeving van onze zonden. (PP352-3) Deze 'dagelijkse' of 'voortdu­rende' dienst van verzoening voorzag in een voortdurende vergeving door de verdienste van Christus voor onbewuste zonden van hen, die in Christus zijn (Rom.8.1) Wanneer de persoon overtuigd werd van voorheen onbewuste zonden, en die bekende, werd er een afzonderlijk offer, een 'zondoffer' gebracht. (Lev.4.4-5) Opzettelijke overtreding van zonde plaatste de zondaar buiten deze verhouding. Hij stelde zich buiten de 'vrijstad'. Om de relatie te herstellen was een 'schuldoffer' nodig. (Lev.6.1-7) Voor zonden'met opgeheven hand' waarbij de Heer gesmaad werd, bestond geen offer. (Num.15.30; DA 322; PP405) Zo leerde ons de dienst in het Hei­ligdom dat Christus door Zijn leven van gehoorzaamheid, het recht verworven had de wierook van Zijn leven te offeren en bij Zijn dood. (DA762 ; 1SM337.367)

Zijn bloed :

a) tot een voortdurende vergeving van zonden, die wij ons niet bewust zijn. (PP353)

b) voor een specia­le vergeving wanneer wij tenslotte van deze zonden der onwetendheid overtuigd (1SM344) worden, en

c) tot vergeving van onze bewuste overtredingen.



In het volgende getuigenis wordt dit ons duidelijk verklaart: 'De godsdienstige handelingen, de gebeden, de dank, de berouwvolle zondenbekentenis stijgt op van de trouwe gelovigen als een wierook naar het hemelse heiligdom, maar omdat ze de verdorven kanalen van de mens passeren, zijn ze zo bezoedeld, dat, tenzij ze gereinigd worden door bloed, zij nooit bij God van waarde kunnen zijn. Zij stijgen niet in vlekkeloze reinheid omhoog, en tenzij de Middelaar, die ter rech­terhand Gods is, ze aanbiedt en geheel reinigt door Zijn gerechtigheid, zijn ze niet voor God aanvaardbaar. Alle reukwerk van aardse tabernakels moet besprengd worden met de reinigende druppelen van het bloed van Christus. Hij houdt de Vader het wierookvat met Zijn verdiensten voor, waaraan geen smet van aards verderf kleeft. In dat wierookvat ver­zamelt Hij de gebeden, de dank en de bekentenissen van zijn volk, en voegt Hij hieraan Zijn eigen gerechtigheid toe. Dan, geurig gemaakt met de wierook van de verdienste van de verzoening van Christus, komt deze voor God, en is vol­komen en geheel aanvaardbaar, en worden met genadige zegeninge beantwoord. (1SM344)

Er zijn er, die zich de verleende gerechtigheid willen toerekenen. Zij wensen de gehoorzaamheid van Christus te ne­men en Zijn gehoorzaamheid zodanig in de plaats te stellen van hun gehoorzaamheid, dat er van hen geen geloofsgehoorzaamheid in de kracht van God meer vereist wordt. Uitspraken als deze worden gedaan: 'De volkomenheid, die van ons vereist wordt om te kunnen bestaan in de tijd van benauwdheid, is niet de volkomenheid van karakter, maar de volko­menheid van berouw'. Zulk een opvatting zou Gods volk alleen maar voorbereiden om te behoren tot de groep van 'dwa­ze maagden'.



Volmaakt berouw is noodzakelijk, maar Gods plan van verlossing beloofd meer voor Gods volk in de tijd van de grote beproeving. Ellen White waarschuwt ons daarvoor als volgt: 'De tegenovergestelde (vertrouwen de wet in eigen kracht te kunnen houden) en niet minder gevaarlijke dwaling is het geloof, dat Christus de mens ontslaat van het onder­houden van Gods wet. Dat beweert, dat, omdat wij alleen door geloof deel hebben aan de genade van Christus, onze werken niets met onze verlossing te doen hebben. Ware gehoorzaamheid is de vrucht van het geloof. (SC61) Het is de gave van gehoorzaamheid door de kracht van de in­wonende Heilige Geest. Satan weigert te erkennen dat zulk een gehoorzaamheid, kort voor de wederkomst van Christus, mogelijk is. Hij wil niet dat wij gereed zijn voor het einde van de genadetijd. Lees GC489. Overgave bereidt ons voor, het dienstwerk van Christus aan te nemen. Rechtvaardigmaking voorziet in alle zegeningen der verzoening als een vrije gift, die ons wordt toegerekend, dat Christus ons in onze christelijke wandel kan geleiden en wij ons van onze boze wegen afkeren. (DA311; 1SM312-3) Meer nog, Hij kan ons kracht verlenen om in ons een rechtvaardig karakter te ontwikkelen. (7BC943; AA) Om deze rechtvaardiging te behouden, moet de mens door een actief geloof voortdurend gehoorzaam blijven, door geloof dat door de liefde werkt en de ziel reinigt. (1SM366)



De grote les der verzoening leert ons, dat dit dienstwerk der verzoening voortgaat tot de verzegeling, tot de uiteindelijke of laatste verzoening, totdat Christus zijn reukvat wegwerpt en zijn priesterlijk werk beëindigt. Als het onderzoekend oordeel voorbij is en de genadetijd is geëindigd, kunnen geen zonden, bewuste noch onbewuste, nog ooit iemand vergeven worden. (7BC989; GC613-4; 2T 355,691) Alleen verleende kracht tot gehoorzaam­heid staat dan nog ter beschikking. Gods kinderen worden volkomen bewaard voor zondigen, zoals Christus bewaard bleef, door genade die hen er toe in staat stelt. (GC612,641; AA531) God verlangt Zijn gemeente te zien vol Hem toegewijde mensen. (AA600) Zij is het schouwspel van zijn genade. (AA12.5) Hij ziet uit naar een volk dat bereid is met de hemel samen te wer­ken in het ontwikkelen van goede gewoontes; denkgewoontes, die verzoeking weerstaan. (MH454.1) Kostbare genadegaven die worden ontwikkeld door bij voortduring God te gehoorzamen, gedreven door een zelfverloochenende liefde, in de kracht van de Heer. (MH454.3)

Hij kan hen gebruiken, die hun liefde tonen door te zoeken naar de kennis van Zijn wil, en door dit in de praktijk van het leven uit te oefenen. Hij kan hen volkomen in het beeld van God herstellen. (DA391.3) Hij kan de gevolgen van de zonde van hen wegnemen. Dit herstelproces is ons uitgebeeld in het Heiligdom en het dienstwerk in de tempel. (ED36.5; DA161.3)

De Psalmist zegt: 'Uw weg, o God, is in het heiligdom' Psalm 77:13

Vóór de grote teleurstelling in 1844 heeft Gods volk de reiniging van het heiligdom uitgelegd, als zijnde de rei­niging van deze aarde door vuur bij de tweede komst van Chris­tus. (GC409.5) Nu worden wij geconfronteerd met een mogelijk andere verkeerde uitleg. Het gevaar voor ons nu is, dat wij de reiniging van het heiligdom onjuist beperken tot alleen het heiligdom in de hemel en voorbijgaan aan de toepassing van dit werk op de zieletempel, waarmee het verbonden is.

'In dit alles (de heiligdomsdienst) wilde God dat Zijn volk Zijn bedoeling begreep voor de menselijke ziel'. (ED36) 'Die tempel, die opgericht was als woonplaats van de goddelijke aanwezigheid, was bedoeld om een zichtbare, aanschouwelijke les voor Israël en de wereld te zijn ... Het was Gods bedoeling, dat de tempel van Jerusalem voortdurend van de hoge bestemming zou getuigen, die voor iedere ziel openstaat. Maar de Joden hadder! de betekenis van het gebouw, waar ze met zoveel trots naar opzagen, niet begrepen ... Door de tempel van kopers en verkopers te reinigen, verklaarde Jezus, dat Hij gekomen was om het hart te reinigen, van de bezoedeling der zonde, van aardse verlangens, zelfzuchtige begeerten en slechte gewoontes, die de ziel verontreinigen. (DA161.3)

In de hierna volgende hoofdstukken, willen wij door de aanschouwelijke les, die de tabernakel en zijn dienst geeft, onderzoeken wat onze Hogepriester doet om Zijn volk te redden van hun zonden en om de gevolgen van die zonden weg te nemen.