01 Vergeving door geloof, gehoorzaamheid door gelo

In de afgelopen jaren is er een hernieuwde belangstelling op gang gekomen voor de gebeurtenissen die zich in de Adventgemeente hebben voorgedaan rond de jaren 1888, zoals die werden beschreven in de geschriften van E. G. White en de publicaties van de ouderlingen A.T.Jones en E.G.Waggoner. Het is de bedoeling, in dit boek dit onderwerp slechts vanuit één aspect te benaderen, en wel: De relatie tussen GELOOF en WERKEN met betrekking tot de toegerekende en de verleende gerechtigheid van Christus. ( Imputed and imparted righteousness)

In 1882 drong God er bij Ellen White op aan, hernieuwd nadruk te leggen op de leer van de gerechtigheid door het geloof (5T84,217-235; 1SM350) Haar boodschappen waren in 1887 nog nadrukkelijker. (AG Daniel's COR28-34) Ook brachten de ouderlingen Waggoner en Jones de boodschap van de gerechtigheid in Christus ' De BORG ' , die het volk uitnodigde de gerechtigheid van Christus te aanvaarden, welke zich manifesteert in gehoorzaamheid aan al de geboden Gods. (TM92)



Sommigen zeggen dat de toen gebrachte boodschap niet is verworpen, maar het antwoord hierop is te duidelijk om misverstaan te worden. Er waren er, die de boodschap toen op correcte wijze aanvaardden, echter zeer velen verwierpen de boodschap: en zo kon God niet doen, waartoe Hij bereid was. (TM89-98; 1SM 234-235)

Hiertoe twee citaten:

"Sommige van onze broeders aanvaarden de boodschap van God over dit onderwerp (Christus onze Gerechtigheid door het geloof) niet. Zij schijnen zich er ongerust over te maken, dat toch maar niemand zal afwijken van hun vroegere manier van leren van de goede leerstellingen." (RH 4-1-90)

"Gedurende bijna twee jaren hebben wij er bij het volk op aangedrongen op te staan en het licht en de waarheid met betrekking tot de gerechtigheid van Christus te aanvaarden, en zij weten niet of zij al of niet zullen komen en deze kostbare waarheid aannemen of niet." (RH 3-11-90)

Misschien kan de verwerping van deze waarheid verge­leken worden met de situatie die zich voordeed, toen de kinderen Israêls de eerste keer voor de grenzen van Kanaän stonden. Toen God hen in het beloofde land wilde bren­gen, besloten zij (PP387) verspieders uit te zenden om te zien of HIJ het wel zou kunnen. Door het verslag van tien van deze verspieders verloor het merendeel hun geloof en murmureerden. God veranderde Zijn plannen. Daarop trachtten zij in hun opstandigheid het land in eigen kracht binnen te gaan, en zij faalden.

God kon hen niet Kanaän binnenleiden, voordat Hij een volk bezat, niet slechts enkelen, die:

a) geloofden, dat zij niet in staat waren het land, alleen in hun eigen kracht, binnen te trekken; en

b) geloofden, dat zij iedere vijand konden overwinnen, wanneer zij vertrouwen stelden in Gods plannen en Hem aanriepen om kracht in de strijd.



Het was niet Gods bedoeling het oude Israël veertig jaar te laten rondtrekken in de woestijn. Ook was het niet Zijn bedoeling dat het Israël van heden, zolang in deze wereld zou blijven na 1844. (1SM68-69; GC424-5) In dat verband worden vier oorzaken genoemd als reden voor het uitstel: ongeloof, wereldsgezindheid, onheiligheid en strijd onder Zijn bekennend Volk. Wij worden op de drievoudige Engelenboodschap uit Openbaring 14 gewezen, zoals zijn volgelingen in 1844, en op de dienst in het Heiligdom, om inzicht te krijgen. Wij zouden er goed aan doen de situatie ernstig onder ogen te zien en op een nederige wijze, zonder enig vooroordeel, onder de leiding van de Heilige Geest grondig bestuderen, wat God zijn volk wilde doen begrijpen, want het moet zeker een zeer betekenisvolle waarheid geweest zijn voor het afsluitingswerk op aarde.



In een brief van E.G.White aan ouderling A.T.Jones, ge­dateerd 1893, brengt zij een facet met betrekking tot de boodschap 'Gerechtigheid door het geloof' ter sprake, dat aandacht verdient. (1SM377-79) Het heeft te maken met de relatie tussen geloof en werken. Een onderwerp dat een sleutelpositie inneemt. In de brief waarschuwt zij ouderling Jones er­voor het

onderwerp 'geloof en de toegerekende gerechtig­heid' niet zo voor te stellen, dat zijn toehoorders de idee zouden kunnen krijgen, alsof 'werken' er niets toe doen, als­of er geen voorwaarden zouden bestaan. Zij wijst erop dat er wel degelijk

voorwaarden zijn, dat gezamenliike werken (de mens samenwerkend met de kracht van Christus) grote betekenis hebben in de ogen van God.

Zij schreef, 'dat ofschoon U in werkelijkheid gelijk over deze onderwerpen denkt als ik, U door Uw wijze van uitdrukken, verwarring brengt in de gedachten'. (1SM378)



Uit bovenstaand getuigenis blijkt dat de boodschap van de gerechtigheid door het geloof in zijn totaliteit, meer omvat dan rechtvaardiging (vergiffenis) door het geloof en dat de relatie tussen geloof en werken duide­lijker naar voren gebracht

moet worden.

Onze vijand is er voortdurend met alle macht op uit, bijbelse leerstellingen te verwarren. Sedert het ogenblik, dat hij door zijn trots en jaloezie in opstand kwam tegen Christus heeft hij een voortdurende haat tegen Hem. Hij kwam als eerste tegen het gezag van Christus in opstand. (PP40) Ook zegt hij, dat de mens de wet van God niet kan onderhouden. (DA761)

Volgens zijn opvattingen is de wet van God verkeerd en behoeft verbetering. (PP69) Hij was het die de beginselen van het existentialisme en van de 'nieuwe moraal' in het leven riep. Sinds het begin van zijn opstand is zijn redenering geweest :'heb God lief en doe wat je zelf verkiest'. (GC495,499,555) Van hem komen de vele ideeën om gehoorzaamheid weg te redeneren. Wij zien hier vele voorbeelden van, zowel in het dagelijkse als in het godsdienstige leven.



In het kleine adventistische stadje, waar ik woon, zijn de gebruikelijke verkeersregels, zoals de 50KM zone en de verplichting voor voetgangers te stoppen, die het zebra­pad oversteken.Zoudt u de inwoners van deze plaats vragen of dat geode verkeersregels zijn, dan zouden zowel automobilisten als niet-automobilisten onmiddellijk instemmen, dat dit goede voorschriften zijn voor het drukke verkeer. En toch, als ik soms door het centrum wandel, ben ik bang en vrees meer voor mijn veiligheid,dan in de omliggende plaatsen, waar meer politietoezicht is op het verkeer. De bestuurder met gerechtvaardigde verontwaardiging aankijken, als hij je net niet ondersteboven reed, schijnt niet te helpen.

Zou het mogelijk zijn dat Adventisten oplettender zijn, of meer bedreven chauffeurs, omdat zij gezonder leven? Heeft on­ze welstand ons betere auto's gegeven, met betere remmen, dan aan anderen? Of is het dat wij er bang voor zijn voor 'wettisch' door te gaan, als wij ons strikt aan de letter der wet houden? Neen, ik betwijfel of dat wel de ware oorzaak is. Wij zijn op een bijna onmerkbare wijze door de wereld beïnvloed, een andere houding tegenover de wet gaan innemen. Een strenge wet, zo redeneert men, is goed voor iemand die niet zo goed rijden kan als uzelf. U bent een uitzondering en behoeft zich niet aan de letter der wet te houden. Je kunt gerust in strijd met de wet iets doen, zolang er niemand onder lijdt. Het is helemaal in orde, zolang je maar niet gepakt wordt. Voor sommigen betekent het houden van de wet ongeveer zo veel als: "Erken dat de wet goed is, maar bepaal zelf hoe hard je wil rijden" ; zolang je de voetganger maar niet ondersteboven rijdt, ga je vrij uit. Het is tenslotte de 'geest' van de wet die telt, zo redeneert men. (DA309.)



Onze vijand is bijzonder actief om het inzicht van gemeenteleden te verwarren. Satan doet het voorkomen, dat hij in het kruis gelooft. Golgotha is tenslotte realiteit. Het kruis is als symbool te vinden bij ware,als bij afvallige kerken. Satan wil

zich aanpassen bij christelijke kerken. Zo heeft hij zelfs in sommige kerken zijn priesterlijke biechtstoel. Ellen White zag in een gezicht dat Satan trachtte het werk van Christus in de eerste afdeling van het hemels Heiligdom voortte zetten,

nadat de dienst was overgedragen naar de tweede afdeling in 1844. (EW56,261) Maar van werkelijke gehoorzaamheid aan God wil hij niets weten. 'Gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid is de vraag, waarin de gehele wereld een beslissing moet nemen. (DA763) Het afvallige protestantisme scheidt in haar leer­stellingen liefde van gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid aan de tien geboden wordt beschouwd als tot het oude verbond behorende, en is aan het kruis genageld. Liefde wordt tot het nieuwe verbond gerekend en gehouden. De christen, die deze filosofie aanvaardt, vertrouwt meer op zichzelf dan op de wet van God als gids om recht te handelen. Hij zegt: 'Als je God liefhebt doe je van nature, wat Hij van je vraagt'. Maar dit is een riskante aangelegenheid. Mijn natuurlijke neigingen zijn verkeerd. Wat ik doe schijnt goed in mijn eigen ogen. Liefde zonder verstand is blind. Het vereist een zorgvuldig bidden onderzoek van Zijn Woord om te weten wat God van ons verlangt.



Wij als volk zijn door een verscheidenheid aan redeneringen van de strikte gehoorzaamheid afgeweken. Door mid­del van spitsvondige kritiek is ons een stempel opgedrukt. Omdat wij op een gewetensvolle wijze aan Gods wil gehoorzaam willen zijn, zijn wij van 'wettisme' beschuldigd. Bepaalde protestantse kringen hebben ons jarenlang zo gebrand­merkt. Om dit etiket kwijt te raken neigen wij ertoe af te wijken van onze leer van gerechtigheid door geloof. Wij ver­zekeren onszelf met klem, dat wij in 'rechtvaardiging door geloof alleen' geloven, maar onze stem wordt zwak, als wij het onderwerp 'werken voor God' aanroeren. Moeten de werken dan zonder geloof verricht worden? Heeft God gezegd: 'Vriend, uw zonden zijn u vergeven, ga (in eigen kracht) nu heen en zondig niet meer!? Bestaat niet juist de kenmerkende kracht van het 'overblijfsel' daarin, dat het aangeeft het verschil tussen 'wettisme' en 'gehoorzaamheid uit liefde', en zo de laatste de rechtmatige plaats te geven, als zijnde de gerechtigheid door het geloof' in werkelijkheid, en met de daad! God zegt dat de mens, met Zijn hulp, liefdevolle gehoorzzaamheid kan betonen. (MH179-180) Het is Gods plan een laatste openbaring van Zijn reddende-bewarende macht te geven. Hij voor­ziet een groep gelovigen, waarvan Hij kan zeggen: 'Hier zijn zij die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus'. (Openb.14.12) Het is Zijn bedoeling dat de laatste generatie hier op aarde na het afsluiten van de genadetijd vrij van zonde zal leven, (EW253.251.280) bereid door de uiteindelijke verzoening, bewaard en ondersteund, zoals Jezus was door de genade Gods. (AA56; GC641)



De hemel heeft haar deel in het plan der verlossing 'naar de letter en de geest van de wet' volbracht. (RH 07-28-74) Zouden wij minder doen in onze rol en invloedssfeer hier in de kracht van de Here? Is het niet onze plicht als ambassa­deurs van God, zowel de vergiffenis door het geloof,'een vrije gave' te openbaren, als ook de gehoorzaamheid door het ge­loof, "een vrije gave" in Gods kracht, zodat de wereld Gods plan duidelijk kan zien? God is de bron van zowel de "toege­rekende' als van de 'verleende" gerechtigheid, en wij behoe­ven ze beide voor onze zaligheid. De wetten van God zijn geen beperkende geboden, veel meer positieve beloften. Christus nodigt ons uit ze na te sporen en er in het geloof beslag op te leggen, gelovende dat wij ze ontvangen zullen, omdat 'Hij, die het beloofd heft (Matth.7.7-11; Heb.10,23) getrouw is'. Dezelfde wet, die zegt "Gij zult niet stelen", zegt ook, dat gij bezittingen kunt hebben en naar Gods wil kunt beheren.

Dezelfde wet, die zegt, "Gij zult niet begeren", zegt eveneens, dat u het recht hebt een levenspartner te kiezen, een gezin te stichten, en dat niemand het recht heeft, zich in uw huwelijksrelatie in te dringen. Als God zegt: 'moedeloosheid is zonde en ongegrond' (PK164), dan zegt Hij, dat wij het recht hebben Hem aan te roepen om ons te bevrijden uit 'het moeras der

moedeloosheid'. Alle macht en alle wijsheid staan ons ter beschikking. Wij behoeven er slechts om te vragen. (MH514) Wanneer wij in geloof vragen overeenkomstig Zijn beloften, deelt Hij ons de Heilige Geest mede, waarvan de vrucht blijdschap is (Gal.5.22) En treurigheid verlaat ons.



De Wet houdt de beloften in, die wij onze Vader mogen bidden in de Naam van de geliefde Wetgever. (Deutr.33.2-3) De grote zonde van de Joden was hun verwerping van Christus; de grote zonde van de christelijke wereld zal de verwerping van de Wet van God zijn, het fundament van Zijn regering in hemel en op aarde. (GC22) De Joden deden grote moeite om de wet te vervullen, maar zij verwierpen de Zaligmaker. Vele belijdende christenen aanvaarden Christus, maar als je gewag maakt van de Wet, valt er een ijzige stilte. Zij zeggen de wet is aan het kruis teniet gedaan. God is het niet die werken van gerechtigheid kleineert. (1SM381) Het is satan die steeds gelegenheid zoekt hen aan te grijpen, die God proberen te gehoorzamen. Zelfs hun beste en meest aanvaardbare diensten,tracht hij als verderfelijk voor te stellen. Door ontelbare listen, van de bijna on­merkbare tot de meest wrede, tracht hij hun veroordeling te bewerkstelligen. (5T471) Willen wij niet deze pogingen tegenwer­ken door onze medechristenen tot goede werken te bemoedigen? 'En hen zeer hoog te achten in liefde om hun werk'. (1 Thess.5.13)

"Voor zoveer des een van Deze gedaan hebt ..."