27 Het grote Verzoendag van het oude Israël en van

De zilveren trompetten

God sprak tot Mozes: “Maak u twee zilveren trompetten; van gedreven werk zult gij deze maken, om u te dienen tot het samenroepen van de vergadering en tot het opbreken van de legerplaatsen... Ook om uw vreugdedagen op uw feesten en op uw nieuwemaansdagen zult gij een stoot op de trompetten geven bij uw brandoffers en uw vredeoffers; zij zullen u dienen om u voor het aangezicht van God in gedachtenis te brengen; Ik ben de Here Uw God.” Num.10:8-10.

Toen in de woestijn het gehele volk samen was in één groot legerkamp waren twee trompetten voldoende om een noodzakelijke aankondiging te maken, maar toen de Israëlieten door het hele land Kanaän gevestigd waren, zullen daar wel meer voor nodig zijn geweest speciaal wanneer de aankondiging in één dag moest geschieden.
Waarom gaf God de instructie om de trompetten van zilver te maken? En waarom moesten ze uit één stuk vervaardigd worden? Zilver was het symbool van de verlossing in het bijzonder verzinnebeeld op Grote Verzoendag. Zoals de priesterkleding uit één stuk was gemaakt, er op wijzende dat zijn leven was geweven voor één doel, zo waren ook deze trompetten uit één stuk vervaardigd, om het volk te herinneren dat speciaal op die plechtige tijd hun gedachten gericht moesten zijn op de voorbereiding voor de Grote Verzoendag. Daarom was de dag waarop de trompetten werden geblazen een Sabbat, een heilige samenkomst.
Deze Sabbat was de Sabbat van het bazuingeschal (Lev.23:33-25). Het was de plechtigste dag, want zij was een voorbereiding op de Grote Verzoendag. Dit was tien dagen voor de Grote Verzoendag, want die was vastgesteld op de tiende dag van de zevende maand (Lev.23:27). Het blazen op de trompetten door de priesters diende om het volk opmerkzaam te maken op de nadering van de Grote Verzoendag en om hen eraan te herinneren dat zij zich moesten haasten om iedere zonde te belijden en verkeerde daden recht te zetten. Het gaf iedereen tijd om de nodige voorbereiding te treffen en aanwezig te zijn te Jeruzalem bij de reiniging van het heiligdom, want op die zelfde dag (Lev.23:28-30) ... werd ieder geval in Israël beslist. Dit was in beeld de uiteindelijke scheiding van de zondaar van zijn zonde, indien de zonde was beleden; indien de zonde niet beleden was, was het een beeld van de scheiding van de zondaar van het huis van Israël. Het was dus een zinnebeeld van de reiniging van alle zonde van de gelovige. In werkelijkheid was de gelovige nu rein (Lev.16:30). In werkelijkheid werd daardoor ook de gemeente gereinigd van zondaren, bleef dus een reine gemeente over (Lev.23:30).

Het tegenbeeld van het blazen van de trompetten

God oordeelsdag voor het mensdom, waarop iedereen gereinigd wordt van zijn zonde, van al zijn zonden (Lev.16:30), of voor altijd van het hemelse gezin wordt afgesneden is het tegenbeeld van de Grote Verzoendag. In overeenstemming met de profetie van Daniël 8:14, begon deze oordeelsdag aan het einde van de 2300 jaren in 1844. Zoals in het beeld, tien dagen voor de Grote Verzoendag, de priesters op hun zilveren trompetten bliezen om iedereen te waarschuwen om gereed te zijn, zo gebeurde dat ook in het tegenbeeld. De verkondiging van de oordeelsboodschap begon tien jaar (voor elke dag één jaar) (Num.14:34), voorafgaande aan 1844. (Zie Our Firm Fundation, deel 1 p.345). Gedurende deze tijdsperiode hoorde iedere christelijke natie op de aarde in trompettonen de aankondiging van de boodschap van Openb.14:6-7. “De ure van zijn oordeel is gekomen!!! Dit was een vervulling van de profetie van Joël: “Blaast de bazuin op Sion en maak alarm op mijn heilige berg! Dat alle inwoners des lands sidderen, want de dag des Heren komt. Want Hij is nabij.” Joël 2:1. “Vergadert, gij oudsten, alle inwoners des lands, tot het huis van de Here uw God...” Joël 1:14.

De reiniging van het aardse heiligdom

In het aardse heiligdom symboliseerden de diensten van een heel jaar tezamen het gehele verlossingsplan.

Op de laatste dag van deze jaarlijkse dienst, de Grote Verzoendag, offerde de hogepriester eerst een stier, het grootste en kostbaarste van alle offers, als een zondoffer om verzoening te doen voor zich en voor zijn huis (Lev.16:11-14). Gekleed in zijn witte linnen klederen, die alleen gedragen werden in het heilige der heiligen op Grote Verzoendag, ging hij alleen het heiligdom binnen (Lev.16:4,7; Hebr.9:7). Hier sprenkelde hij het bloed van de offerande op het verzoendeksel in het heilige der heiligen, dan in het heilige en uiteindelijk op het altaar in de voorhof. Deze verzoening voor zijn eigen zonde en voor zijn huis, maakte hem geschikt om als middelaar te handelen voor zijn volk.
Waarom moest de hogepriester eerst verzoening doen voor zich en zijn huis? Dat kwam omdat de priesters gedurende de normale dagelijkse dienst geen vergeving en verzoening ontvangen konden. Een vergelijking van het zondoffer van de priester (Lev.4:1-12) met alle andere zondoffers toont aan dat de woorden “vergeving” en “verzoening” ontbreken voor de priester. Dat kwam omdat de priester de zondendrager van het volk was (Lev.10:17 en Ex.28:38).

De priester ontving verzoening en vergeving alleen op Grote Verzoendag! Hij ging eerst in voor zichzelf. Vervolgens wierp Aäron het lot over de twee geitenbokken, één voor de Here en één voor Azazel (Lev.16:5-8). Hij doodde dan de bok waarop het lot voor de Here gevallen was. Deze bok voor de Here was een symbool van Christus, die stierf voor de zonden van het volk.
De hogepriester ving dat bloed op en ging dan het heiligdom binnen. Door de handeling als vertegenwoordiger van de Heer nam hij zinnebeeldig de zonden van het berouwvolle Israël op zich. Hij sprenkelde dan het bloed zevenmaal (volledige verzoening) op het verzoendeksel boven de wet die overtreden was. Ook in het heilige op het reukofferaltaar en op het brandofferaltaar in de voorhof sprenkelde hij het bloed om voor de gehele vergadering verzoening te doen. Dit was het einde van de verzoening (Lev.16:14-20).
De diensten van die dag stonden nu op het punt te sluiten en terwijl de zon in het westen onderging werd ieder die nog onbeleden zonden had van Israël afgesneden. De bestemming van elke Israëliet was beslist. Dan vond de laatste gebeurtenis van die dag plaats. De geitebok waarop het lot voor Azazel gevallen was, werd levend voor de Heer gesteld (vers 7-10).
De hogepriester legde zijn beide handen op de kop van de levende bok en beleed over hem al de zonden van het berouwvolle Israël. Op deze wijze werd de schuld van de uitgedelgde zonde zinnebeeldig overgedragen op de bok. De geitebok werd dan weggezonden de woestijn in; naar een onbewoond land (vers 21,22), waar hij uiteindelijk omkwam, om nooit weer in het legerkamp van Israël te komen. Zo was iedere Israëliet zinnebeeldig van zijn zonden gereinigd, en ook het heiligdom waar zijn zonden waren opgeschreven was gereinigd. Omdat de gebeurtenissen van die dag beslissend waren voor de toekomst van iedere Israëliet, was de Grote Verzoendag de plechtigste dag in het leven van het volk Israël (zie GS 420).

De reiniging van het hemels heiligdom

Het werk van Christus in het hemels heiligdom is de werkelijkheid waarop het werk van de hogepriester in het aardse heiligdom heenwees. Het oordeel over het huis Gods (1 Petr.4:17) is het tegenbeeld van de aardse Grote Verzoendag.
Toen dit oordeelswerk begon aan het einde van de 2300 dagen van (Dan.8:14) ging Jezus van het heilige van het hemels heiligdom naar het heilige der heiligen (Hebr.9:3) om de reiniging van het hemels heiligdom te beginnen. Omdat het oordeel begint bij het huis Gods (1 Petr.4:17), worden slechts de gevallen van diegenen onderzocht wiens namen zijn geschreven in het boek des levens. Dit onderzoek is er om te bepalen, wie tot het einde toe hebben volhard, en wordt daarom het onderzoekend oordeel genoemd. Zij die Christus nooit als hun persoonlijke Heiland hebben aanvaard, die nooit leden van het ware Israël zijn geweest (Gal.3:20) zullen op dat moment niet onderzocht worden. Hun gevallen hebben dit onderzoek niet nodig (Joh.3:18). Zij zullen onder het uitvoerend oordeel vallen.
In het aardse heiligdom wees de bok waarop het lot voor de Here gevallen was naar Christus als Offerande en de Hogepriester naar Christus als Middelaar terwijl de zondebok voor Azazel, een beeld was van satan (GC 422; GS 395).

Zoals de hogepriester, krachtens het slachten van het zondoffer, de bok waarop het lot voor de Here gevallen was, en door het opvangen van het bloed de zonden van Israël op zich nam, en vanuit het heiligdom komende ze op de zondebok plaatste, zo zal Christus aan het einde van zijn bediening voor zondaars, door de verdiensten van zijn eigen bloed, de zonden van hen die waarlijk berouw hebben verwijderen uit de boeken van het hemels heiligdom en ze plaatsen op satan, de oorsprong en aanstichter van de zonde, die hun straf zal dragen (GC 373; GS 619; EW 178,281; EG 209,336).
Zoals de zondebok die de zonden van het berouwvolle en vergeven Israël droeg en daarna werd weggezonden naar een onbewoond land, waar hij uiteindelijk stierf om nooit weer in het legerkamp van Israël terug te keren, zo zal ook satan die de oorsprong is van de zonde, gedurende duizend jaar zijn laatste dagen doorbrengen op de aarde die dan geheel verlaten en verwoest is.
Hier zal hij omkomen in het vuur dat de aarde reinigt om nooit weer het volk van God te kwellen (Nahum 1:9). Wanneer het onderzoekend oordeel sluit, zullen de zonden van het verloste Israël voor altijd uitgewist zijn niet zinnebeeldig, maar in werkelijkheid en al de namen van hen die geen berouw hadden zullen voor eeuwig uitgewist worden uit het boek des levens, afgesneden van Israël. Op dat moment is de eeuwige bestemming niet alleen het “huis Gods” maar van de gehele mensheid voor eeuwig beslist.
Dat uitdelgen van de zonden van het berouwvolle Israël opgeschreven in de boeken hierboven, is de reiniging van het hemels heiligdom. Dus het heilige der heiligen is de verbindende schakel tussen hemel en aarde (PP 348E; PP 312N).

Christus onze grote zondendrager

Omdat de hogepriester de zonden van het berouwvolle Israël overdroeg op de zondebok die het symbool van satan was, hebben sommigen geconcludeerd, dat dit satan inplaats van Christus tot zonden-drager maakt. Zij zien waarschijnlijk over het feit heen, dat de zondebok geen deel had in de verzoening van Israël; zijn bloed werd helemaal niet in het heiligdom gebracht. Integendeel de verzoening, voor de zonden werd bereikt door het bloed van de bok voor Here die een zinnebeeld was van Christus, het ware zondoffer, Wiens bloed reinigt van alle zonden (1 Joh.1:7). Hoewel satan in tegenstelling tot Christus verloren zal gaan, sterft hij niet om de mens “te redden”, maar omdat hij de aanstichter is van de zonde. Het is belangrijk dat we op dit punt niet in verwarring raken. Christus, de hemelse Hogepriester, gaf vrijwillig zijn leven voor de zonden van de hele wereld (Joh.3:16).
Zij die zijn offerande aanvaarden en die hun zonden op de grote zondendrager geplaatst hebben, zijn dus van de straf van hun zonden vrijgesteld. Maar omdat het onvermijdelijke gevolg van de zonde de dood is, moet iemand de uiteindelijke straf ondergaan. Wie? Van rechtswege hij die verantwoordelijk is voor deze zonden. Daarom zal, wanneer het werkelijke oordeel afgesloten wordt, Christus, de tegenbeeldige Hogepriester, ze plaatsen op satan, het tegenbeeld van de bok voor Azazel, die van rechtswege moet boeten voor al het kwaad dat hij gedaan heeft en gestraft zal worden voor de zonde waartoe hij de mensen heeft verleid (GC 660; GS 609). Bovendien zullen van rechtswege alle namen die niet in het boek des levens zijn gebleven en alle namen die daar nooit in voorkwamen, met satan geworpen worden in de poel van vuur waar zij gestraft zullen worden voor het aandeel van hun eigen zonden en uiteindelijk voor eeuwig worden vernietigd (Openb.20:10,15). Op deze wijze zal Gods handelswijze, vanaf het begin tot het einde, volledig van blaam gezuiverd zijn.

Het tijdstip van de Grote Verzoendag

De Grote Verzoendag, de zinnebeeldige oordeelsdag, begon precies op tijd. Op de negende dag van de maand, des avonds, van avond tot avond (Lev.23:32). De avond is Gods aangewezen tijd voor het begin en einde van iedere dag. Daarom begon ook de Grote Verzoendag met de zonsondergang. Op dat tijdstip moest iedere Israëliet op zijn plaats van bestemming in Jeruzalem zijn, van te voren gewaarschuwd door het blazen op de trompetten tien dagen tevoren. Zo is ook de tijd van het begin van de werkelijke oordeelsdag, waarop het hemels heiligdom wordt gereinigd, door God aangewezen; tot 2300 dagen, dan zal het heiligdom gereinigd worden (Dan.8:14). De tiende dag van de zevende maand viel in 1844 op 22 oktober. Op dat moment is het onderzoekend oordeel in het hemels heiligdom begonnen (Dan.8:14).

Als dit onderzoekend oordeel afgelopen is, is de genadetijd ten einde. Zoals op Grote Verzoendag, Israël zinnebeeldig van alle zonden werd gereinigd en de hogepriester daarna Zijn zegen over het volk uitsprak, zo zal, als het onderzoekend oordeel ten einde is en de zonden van het verloste Israël uitgedelgd zijn, Christus, de hemelse Hogepriester, Zijn zegen uitspreken: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler, wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.” Openb.22:11; GC 613; GS 567.

De diensten

De diensten op Grote Verzoendag waren even duidelijk omschreven als de tijden. Deze werden ook door God voorgeschreven. Naast de plichten van de hogepriester waren er vier duidelijk omschreven taken voor het volk: “een heilige samenkomst zult gij hebben en gij zult u verootmoedigen en de Here een vuuroffer brengen. Op die dag zult gij generlei arbeid verrichten, want het is de verzoendag.” Lev.23:27. Aan iedere eis moest worden voldaan op straffe van afsnijding van Israël.

Een heilige samenkomst

De dienst op de Grote Verzoendag verbonden aan het aardse heiligdom nam een volle dag in beslag, een heilige samenkomst te Jeruzalem waarbij geen enkele Israëliet mocht ontbreken. Het was geen tijd voor ijdele, zorgeloze, beuzelachtige omgang. Het was een dag van diep harteonderzoek en ernstig gebed zodat, als de hogepriester dienst deed bij het verzoendeksel, iedere beleden zonde weggedaan kon worden. Niemand kon het zich veroorloven de dag te laten eindigen met een bewuste zonde die op zijn hart drukte. Indien dit werd verzuimd, dan werd de zondaar niet langer onder Israël geteld. Als de Grote Verzoendag van zo’n groot belang was voor het oude Israël, hoe oneindig veel belangrijker is het tegenbeeld voor ons; het werkelijke en echte oordeel! Hoeveel te meer behoren wij die het heilige der heiligen zijn binnengegaan door het bloed van Jezus,... door het voorhangsel,... naderbij te treden met een waarachtig hart in de volle zekerheid van het geloof.

Hoeveel te meer zouden wij vast moeten houden aan de onwankelbare belijdenis van ons geloof! Hoeveel te meer zouden we aandacht voor elkaar moeten hebben om aangezet te worden tot liefde en goede werken; onze eigen bijeenkomst niet verzuimend... maar elkander vermanende: “En dat des te meer,” nu we “de dag” zien naderen (Hebr.10:19-25). Deze laatste uitdrukking “de dag” “Yoma” is de typische hebreeuwse uitdrukking voor de Grote Verzoendag.

Gij zult uw zielen verootmoedigen

Wat betekent “de ziel verootmoedigen?” Moffatt vertaalt het met: “Zich onthouden in alles en vasten.” Gedurende de tegenbeeldige Grote Verzoendag zijn ongelovigen “Etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, zoals het was in de dagen van Noach.” Matt.24:37-39. Zij uiten hun vrolijkheid in luidruchtig lachen en romantische liedjes, de Schriften verwaarlozende. “Is iemand vrolijk? Laat hem psalmen zingen.” Jac.5:13. Zij zijn rusteloos en ongelukkig behalve wanneer zij onthaald worden op amusement dat het geweten sust en het verstand ongeschikt maakt voor ernstige studie van Gods Woord. Zij realiseren zich niet de ernst der tijden. Evenals de rijke man in de gelijkenis, vullen zij hun schuren en maken ze groter en tot hun zielen zeggen zij: “Ziel gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houdt rust, eet, drink en wees vrolijk. Arme zielen. Hun rijkdom kan hen niet redden, want zij zijn niet rijk in God.” Luc.12:18,19,20,21.
Satan onderneemt iedere poging die maar denkbaar is, om hen van het rechte pad af te houden. Hun enige veiligheid is te zijn als hen waarvan Paulus schreef: “Maar gij, broeders, zijt niet in duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou. Laten wij dan ook... wakker en nuchter zijn... met het harnas van geloof en liefde en met de helm van de hoop der zaligheid.” 1 Thess.5:4-8. “Want ieder die zich op die dag niet zal verootmoedigen zal uitgeroeid worden uit zijn volkgenoten.” Lev.23:29.

Een vuuroffer brengen

De geregelde morgen- en avondoffers, die een symbool waren van de dagelijkse toewijding van het volk aan de Here, en hun voortdurende afhankelijkheid van het verzoenende bloed van Christus (PP 352E; PP 315N), vormden een deel van de dienst op Grote Verzoendag. Brandoffers werden een welriekend reukwerk genoemd omdat zij een uitdrukking waren van de volledige toewijding van lichaam, ziel en geest, zo waren zij voor God als lieflijk reukwerk. Zij waren ook een uitdrukking van dankbaarheid en dankzegging aan Hem die Zichzelf gaf als een totaal brandoffer. Zij werden op het koperen altaar verbrand, een beeld van de plaats waar wij het eerst ons hart aan God gaven en waar iedere afgod van het hart en ieder kwaad ding op werd geplaatst om volledig verbrand te worden. Nu, aan de vooravond van de oordeelsdag, op de tijd van het avondoffer, de tijd wanneer het vuur ieder menselijk werk zal beproeven van wat maaksel het is (1 Cor.3:13-15), moeten we dan niet terugkeren tot onze eerste liefde en weer alles wat we hebben aan God wijden vóór de voltooiing van zijn werk een feit is?

Een Sabbat van rust

Een ander vereiste voor de reiniging op de Grote Verzoendag was: “Gij zult daarop geen werk doen (geen slaafse arbeid) Lev.23:25 op die dag, de geboren Israëliet niet, en ook de vreemdeling die in uw midden vertoeft niet.” Lev.16:29. Op die dag zult gij generlei arbeid verrichten het zal voor u een volkomen Sabbat zijn (Lev.23:28-32). Deze vereiste was heel belangrijk, als werd benadrukt “want iedere ziel die enig werk op die dag verricht, diezelfde ziel zal Ik van tussen zijn volk afsnijden.”
De gehele geest en tijd van iedere ware Israëliet moest gericht zijn op de diensten van die dag. Er mocht geen verdeeld hart zijn,... de Grote Verzoendag vereiste volledige toewijding van ieder vermogen. Zullen we gedurende de echte Grote Verzoendag, de werkelijke oordeeldag, ijdel zijn? In geen geval! Niettemin wordt ons verteld, «dat zij die hun zieletempel niet reinigen, maar zich bezighouden met ondernemingen die niet met zijn werk overeenkomen, die zich begeven in bijzaken, om hun eigen zelfzuchtige doeleinden te bevredigen, verbonden zijn met de vijanden van God en mensen.» R&H 21 januari 1890. En nog eens: «Wanneer het belijdende volk van God zich bezig houdt met bijzaken, met het doel zichzelf te bevredigen, dan doen zij dat met het risico het eeuwige leven te verliezen.» Manuscript EGW. Is dit niet de “slaafse arbeid” die God in deze tijd verbied? Als we onverschillig zijn in het brengen van de oordeelsboodschap aan hen die er nog nooit van hebben gehoord, terwijl Christus de gevallen onderzoekt van hen die zich met zijn kinderen gelijk stellen, kunnen wij dan een minder ernstige uitspraak verwachten dan aan Israël in beeld werd gegeven? Is God minder betrokken bij en minder nauwkeurig op deze “werkelijke” oordeelsdag dan Hij was in het “beeld” of “schaduw?” Geen slaafse arbeid te doen (Lev.23:25), maar deze dag waar te nemen als een dag van Sabbatsrust, betekent dit niet, dat deze tegenbeeldig Grote Verzoendag al onze tijd, ons gehele inkomen, alle energie van lichaam, ziel en geest, al onze arbeid van welke aard dan ook van ons vraagt, opdat dit alles zal worden gewijd aan het ene doel, de bevordering en voleinding van Gods werk hier op aarde? Met zo’n volledige overgave aan God, met ons hele bestaan op het altaar, zal onze offerande inderdaad een lieflijke geur voor God zijn. Paulus, de tentenmaker die zijn leven zonder voorbehoud wijdde aan God en aan zijn dienst, werkte met zijn handen, niet om aardse rijkdom te verkrijgen, maar om niemand lastig te vallen (2 Cor.11:9).

Een ander mooi voorbeeld wordt gevonden in het leven van William Carey, de schoenmaker, die zei dat zijn taak er was om de Heer te dienen. Hij lapte schoenen om de kosten te betalen. Is zo’n arbeid niet in harmonie met de Sabbatsrust van de werkelijke verzoendag? We vangen een glimp op van de vrucht van zo’n toegewijd leven in het feit, dat toen Carey naar India ging, zijn eerste bekeerling uit een hoge Brahmaanse kaste kwam, een man die Mockergee heette. Dit was in het jaar 1800. Zijn achterkleinzoon, N.G. Mockergee, aanvaardde Gods laatste boodschap in 1897 en is nu een zendeling voor zijn eigen volk in India.

Ook een jonge man, Brian Carey, achter-achter-achter kleinzoon van William Carey, later hoofd van de theologische afdeling van het Pacific-Union-College, Angwin in Californië, heeft zijn hart erop gezet om het evangelie van Christus’ spoedige wederkomst te brengen aan de bevolking van de republiek Kenia, in Oost Afrika, waar hij werd geboren en opgevoed.

Ons deel in de reiniging van het heiligdom

«Zullen we dan niet in harmonie met Hem op aarde werken en de zieletempel van iedere morele bezoedeling reinigen, terwijl Christus de hemelse tempel reinigt van de zonden van het volk?» R&H 11 februari 1890. Niet alleen moeten onze zieletempels worden gereinigd, maar onze lichamen moeten gereinigd worden van dat wat het lichaam verzwakt en ons ongeschikt maakt ons deel te doen in de voltooiing van het werk van God op aarde. Opdat we voorbereid mogen zijn om als een volmaakt volk voor Hem te staan, eist God dat onze eetlust wordt gereinigd (9T 153,154). «Het toegeven aan de eetlust brengt lichamelijke zwakte en dood het onderscheidingsvermogen zodat geheiligde en eeuwige dingen niet onderscheiden kunnen worden... De worsteling tegen de verleiding tot het toegeven aan een verdorven eetlust kan slechts gemeten worden aan de onuitsprekelijke angst van Christus in het lange vasten in de woestijn. Adam viel door het toegeven aan de eetlust en Christus begon het werk der verlossing van de mens juist daar, waar het verderf was begonnen. De achteruitgang in deugd en de degeneratie van het geslacht kunnen hoofdzakelijk toegeschreven worden aan de verdorven eetlust.» 3T 486.

«Zij die slaven van de eetlust zijn, zullen falen in de vervolmaking van het christelijk karakter.» 3T 492.
“God heeft de mens recht gemaakt, maar zij zoeken vele bedenkselen.” Pred.7:29. Bedenkselen die plezier brengen, maar vaak de eetlust bederven en doet ontaarden. Voor hun eigen welzijn heeft God onze eerste voorouders eenvoudig, onbewerkt voedsel aangewezen (Gen.1:29).

Ieder die aan eetlust is overgegeven, zette zich een mes op de keel, zegt de Salomo (Spr.23:2). Op deze Grote Verzoendag voor ons, is God’s instructie: “Wat gij ook eet of drinkt, en wat gij ook doet, doet dit alles tot eer van God.” 1 Cor.10:31. Indien we volhardend weigeren aan deze instructie te gehoorzamen en voortgaan gewoonten uit te oefenen, die leiden tot verzwakking van het gestel en tot ziekten, hoe kunnen we dan Gods bescherming vragen tegen de plagen die spoedig over de aarde zullen komen?
Als we onze offergaven plaatsen op het gouden altaar, zullen we dan niet volkomen met onze Schepper en Verlosser zijn? Is het niet in deze tijd van achteruitgaande lichamelijke kracht en speciaal gezien de overvloed van betrouwbare instructieve literatuur voor een gezonde leefwijze die nu verkrijgbaar is, dan niet de plicht van iedere ware christen zich hierover te informeren en gewetensvol gehoorzaam te zijn aan al Gods gezondheids-wetten, evengoed als aan zijn zedewet? Is de overtreding van de wetten die God voor ons lichamelijk welzijn heeft ingesteld niet evengoed zonde als het overtreden van zijn morele wet? Indien we niet al onze vleselijke begeerten kunnen opgeven “die strijd voeren tegen onze ziel,” 1 Petr.2:11, wat zal God dan van ons zeggen wanneer onze namen in het oordeel aan de orde komen. Wat zei Hij tot Efraim die zijn afgoden niet wilde opgeven (Hos.4:17).

De zegen van de hogepriester aan het einde van de dag

Zoals «in de zinnebeeldige dienst de hogepriester die verzoening voor Israël had gedaan naar buiten trad om de gemeente te zegenen, zo zal Christus aan het einde van zijn middelaarswerk verschijnen,... om zijn wachtend volk te zegenen met het eeuwige leven.» GC 485; GS 448.

Dan zal de belofte vervuld zijn: “Gezegend zijn zij die Zijn geboden doen, dat zij recht mogen hebben op de boom des levens opdat zij door de poorten mogen ingaan in de stad.” Openb.22:14 SV

Iemand zal gaan door de paarlen poort, zult gij dat zijn? Zult gij dat zijn?
Iemand die hoorde naar ‘s Heiland woord.
Zult gij dat zijn? Zult gij dat zijn?
Iemand zal dragen de gouden kroon. Parend zijn stem aan het lied voor Gods troon Jezus aanschouwen o heerlijk loon!
Zult gij dat zijn?

Het Loofhuttenfeest, een feest van verblijding

De Grote Verzoendag was geëindigd; de zonden van Israël waren zinnebeeldig uitgedelgd. Het was een plechtige dag geweest, maar nu ging het volk bij zonsondergang met blijde harten naar huis. Het volgende feest was ter ere van het inzamelen van de vruchten des lands.
Op de vijftiende dag van de zevende maand, overeenkomend met onze maand oktober, wanneer de oogsttijd voorbij was, vergaderden zij opnieuw om een feest voor de Heer te houden. Dit feest werd het Loofhuttenfeest genoemd, omdat de Israëlieten het hielden in hutten gemaakt van takken als een herinnering aan hun verblijf in tenten tijdens hun verblijf in de woestijn. Het was één van de drie grote jaarlijkse feesten, de andere waren Pasen en Pinksteren. Omdat het wordt gevierd na de laatste oogstinzameling, wordt het soms het feest van “de inzameling” genoemd (Ex.23:16). Dit was een tijd van grote verblijding en vrijheid, na de verzoening en van de dagelijkse zware arbeid. Zeven dagen woonden of kampeerden zij in hutten, gemaakt van takken van sierlijke bomen, takken van palmen en twijgen van loofbomen en beekwilgen. Olijftakken, pijnboomtakken en mirtetakken (Lev.23:40; Neh.8:14,15). Om deze reden werd het feest dan ook Loofhuttenfeest genoemd. Het Loofhuttenfeest was niet alleen een gedachtenis aan hun wonen in tenten, toen de Here hen uit het land Egypte leidde (Lev.23:43), maar het was ook een zinnebeeld. Het wees vooruit naar de tijd waarop het verloste Israël waarvan alle zonden voor eeuwig zijn uitgedelgd, aan het einde van het onderzoekend oordeel hun arbeid hebben beëindigd en hun inzameling van zielen hebben volbracht, naar Sion zal komen met gejubel en eeuwige vreugde op hun hoofden, brengende hun schoven (Jes.35:10; Psalm 126:6), als een dankoffer om het feest voor de Heer te houden (zie PP 540-542E; PP 488-494N).

Zoals de Israëlieten na een korte tussenpoos van vijf dagen, volgende op de Grote Verzoendag, hutten bouwden waarin zij zeven dagen woonden. Zeven duidt op een volmaakt getal, zo zal het verloste Israël na een korte tussentijd van duizend jaar, kort in vergelijking met de eeuwigheid, op de nieuwe aarde huizen bouwen van allerlei sierlijke bomen zoals ze in de hof van Eden waren (Gen.2:9). Zij zullen ze bewonen (Jes.65:21), niet slechts voor zeven dagen, maar voor alle eeuwigheden (Openb.22:3,5). Wat een tijd van verblijding zal dat zijn, ons Loofhuttenfeest. Dit was het laatste zinnebeeldige feest van het joodse jaar, waarvan twee het Paasfeest en als besluit Pinksteren in het voorjaar kwamen, de andere twee, Grote Verzoendag met als besluit Loofhuttenfeest in het najaar. Al deze feesten zijn of worden vervuld, niet alleen wat de gebeurtenis, maar ook wat de tijd betreft (GC 399-400; GS 373).
Het Loofhuttenfeest is het enige dat nog vervuld zal worden op Gods aangewezen tijd, en het zal vervuld worden.
Ben ik gereed aan het einde van mijn aardse loopbaan, met al mijn zonden uitgedelgd, om mijn laatste werk te doen vóór de Heer komt?
(“HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)