19 De vier Tentkleden

Het dak van het heiligdom

Het dak van het heiligdom werd gevormd door vier tentkleden. Het binnenste tentkleed bestond uit fijngeweven linnen met blauw, purper en scharlaken met kunstig geborduurde Cherubijnen. Daaroverheen was een wit tentkleed van geweven geitenhaar. Dan volgde een tentkleed van rood geverfde ramsvellen en aan de buitenkant werd het geheel afgedekt door dassenhuiden (Ex.36:8-19).
De koperen pinnen van de tabernakel, te vergelijken met 3tentharingen, hielden de tentkleden stevig aan de grond (Ex.38:31).
We zullen zien dat deze tentkleden de vier fasen van Christus’ werk in het verlossingsplan verzinnebeelden. Zij illustreren ook een diepere ervaring in het christelijk leven. Laten we deze ervaringen nagaan; van de buitenste naar de binnenste lagen van het heiligdom.

De bedekking van tachasvellen

Sommigen menen dat de buitenste laag gemaakt was van robbenhuiden. De rob was een zeedier dat in de Rode Zee voorkwam. De donkerbruine of zwarte huid was taai en duurzaam en werd dikwijls gebruikt voor sierleer en zolen. Hoe dan ook, dit buitenste tentkleed verschaftte een afdoende bescherming (PP 347E; PP 310N). Geen bescherming tegen regen en storm (zoals de wolkkolom dat was) maar onopvallend van kleur en daardoor zeer geschikt om het heiligdom tegen de boze bedoelingen van Arabische plunderaars die in de woestijn ronddoolden te beschermen. Evenals dit het geval is met de andere materialen die Israël voor het heiligdom had gegeven waren deze huiden een deel van de buit uit Egypte, verkregen door de hand van God. Wat een illustratie is deze veilige bedekking van Christus: Hij is onze bescherming tegen de vijand wanneer we reizen door de woestijn van het leven! “Want Hij is het, die u redt van de strik des vogelvangers, van de verderfelijke pest. Met Zijn vlerken beschermt Hij u, en onder Zijn vleugelen vindt gij een toevlucht; Zijn trouw is schild en pantser. Gij hebt niet te vrezen voor de verschrikking van de nacht, voor de pijl die des daags rond vliegt; voor de pest die in het donker rondwaart, voor het verderf, dat op de middag vernielt. Omdat gij de Here de Allerhoogste tot uw woning hebt gemaakt”, uw heiligdom! Psalm 91:3-9. Deze bedekking van sierleer verzinnebeeldt zeer passend de nederigheid van Christus, toen Hij onder de mensen wandelde op aarde, opdat wij met Hem mogen wandelen op de straten van goud. Het is ook een symbool van Zijn nederigheid: “Die in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen en aan de mensen gelijk geworden is.” Phil.2:6-8. Deze buitenste bedekking had geen uitwendige schoonheid. Zo is er ook van Christus geschreven: “Hij had geen gestalte noch luister, dat wij Hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij Hem zouden hebben begeerd.” Jesaja 53:2.
Christus was een nederig mens. In Zijn uiterlijke verschijning had Hij geen schoonheid, wat mensen schoon noemen, maar Hij voldeed aan Gods standaard van schoonheid, want de Here ziet niet zoals de mensen zien. Want mensen zien naar het oog, maar de Here ziet het hart aan (1 Sam.16:7). Onder de nederige mantel van Jezus was de goddelijke aanwezigheid. Op deze wijze werd Zijn ware heerlijkheid omsluierd (DA 43,46). Nu we deze dakbedekkingen waarnemen, naar wat de hemel zelf verzinnebeeldt, wijst dit tentkleed van tachasvellen op het feit dat we God moeten naderen in oprechtheid, eenvoud en nederigheid.

Het tentkleed van roodgeverfde ramsvellen

De bedekking van de roodgeverfde ramsvellen, verzinnebeeldt prachtig de volgende stap in het werk van Christus voor onze verlossing en ook in de christelijke ervaring. Rood is het symbool van offer en lijden. Deze bedekking duidt op Christus Die gehoorzaam werd tot de dood, ja tot de dood des kruises (Phil.2:8). Het is het bloed van Christus dat roept: “Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde.” Jesaja 45:22. In het leven van de christen symboliseert deze bedekking het verbond dat hij maakt met God door het brengen van geestelijke offers (Psalm 50:5).
Het betekent, dat hij evenals Paulus, met Christus gekruisigd is. Het verzinnebeeldt volledige toewijding, absolute onderwerping en onbetwiste trouw aan Zijn Leider. Waarom werden ramsvellen bestemd voor deze overdekking? Een ram, een volwassen mannelijk schaap, symboliseert het offer van Christus. In Jes.63:1-3 en Openb.19:13 wordt Hij beschreven als zijnde gehuld in een kleed in bloed gedoopt (Jes.63:1-3 en Openb.19:13). Zo is de overdekking van roodgeverfde ramshuiden een passend symbool van Zijn offer.

De ram werd gebruik als:
1. Een brandoffer. Lev.9:2.
2. Vrede-offer. Lev.9:4.
3. Inwijdingsoffer. Lev.8:22-24.
4. Schuldoffer. Lev.5:15-19; Num.5:6-8.
5. Als beweegoffer. Lev.8:18.29.

Het brandoffer werd door iemand vrijwillig gebracht (Lev.1:3) en wees op volledige toewijding aan de dienst van God. Het voorzag in de verzoening met en aanvaarding door God door het bloed van Christus. Het was een teken van Gods aanvaarding dat de Here voorzag in een ram voor Abraham die hij kon offeren in de plaats van zijn zoon Isaäk (Gen.22:13).

Het vredeoffer vergezelde het brandoffer als een uitdrukking van dankbaarheid voor de vrede en het één zijn met God.
Als inwijdingsoffer verzinnebeeldde de ram volledige toewijding aan de dienst van God. Het was een offerande gebruikt in de inwijdingsdienst van de priesters, wanneer oren, handen en voeten aan God werden toegewijd. Gods medewerkers moeten volledig toegewijd zijn (Ex.8:20; Lev.8:20; Lev.8:22-24).
Als schuldoffer (waarbij een boete werd vereist voor zonde in onwetendheid begaan) verzinnebeeldde de ram de volledige boetedoening die Christus bracht toen Hij de last van de zonde op Zich nam. Zonder dit offer hadden we de grote schuld met ons eigen leven moeten betalen (Lev.5:15-19).
Het beweegoffer werd zo genoemd, omdat het heen en weer werd bewogen voor de Heer: op deze wijze werd verlossing aangeboden aan de vier windhoeken van de aarde. Het brengt gemeenschap tussen God en de mensen en het was een erkenning van Gods vrijwilligheid om te vergeven en Zijn universeel recht om te heersen.

Dit waren allemaal offers tot “een liefelijke reuk” (Lev.8:21), dat betekent: zij waren voor God gelijk liefelijke wierook. Ze verzinnebeelden Christus die Zijn leven voor ons gaf, als een offer en een brandoffer “Gode tot een welriekende reuk.” Ef.5:2. Hoe aangenaam zou het voor Hem zijn, als al onze offers een lieflijke reuk waren. “De offeranden voor God zijn een gebroken geest. Een verbroken en verslagen hart, o God, veracht Gij niet!” Psalm 51:19. Zo’n offer is voor God gelijk een lieflijke reuk. Het zal vergezeld gaan met de vruchten van de Geest: “Liefde, blijdschap, vrede, verdraagzaamheid, vriendelijkheid, geloof, zachtmoedigheid en matigheid.” Gal.5:22,23. De overdekkingen van de roodgeverfde ramsvellen verzinnebeelden het offer van Christus, niet alleen door het storten van Zijn bloed op Golgotha maar de gehele ervaring van Zijn offer tot het einde van het verlossingswerk. Wat geeft deze bedekking van het heiligdom, gemaakt van roodgeverfde ramsvellen, daar een goed beeld van!

Het tentkleed van geitenhaar

We gaan nog dieper en nog meer nader tot de hemel zelf! En wat vinden wij daar? Een zuiver witte bedekking van gesponnen geitenhaar. De inspiratie vermeldt de kleur niet, noch de kleur van de tachasvellen van het dekkleed. Om deze zaak te beslissen, moeten we een beroep doen op andere betrouwbare bronnen. Over dit punt zegt een standaard encyclopedie: “Het haar van de Kashmiergeit van Kashmier in India is wit en het haar van de angorageit is lang, wit en zilverachtig. Van het haar van beide soorten geiten, worden kleden geweven. <%-2>Toen Israël zijn offergaven voor de bouw van het heiligdom bracht, wordt onder de gaven (genoemd in Ex.25:3-8) geitenhaar vermeld. Het volk was pas te Sinaï aangekomen en al deze gaven waren als buit uit Egypte meegenomen: de rijke machtige natie die handel dreef met alle volkeren van de wereld. Al de vrouwen die wijs van hart waren en daartoe werden opgewekt, sponnen geitenhaar.” Ex.35:26.
Omdat wit het symbool van zuiverheid en volmaaktheid is (Openb.19:8) en daar de witte geitenharen bedekking de roodgeverfde ramsvellen opvolgt, lijkt het aannemelijk dat de witte geitenharen bedekking toepasselijk de waarheid illustreert, dat Christus volmaakt werd door lijden.

Het verzinnebeeldt ook de voortschrijdende christelijke ervaring, want “al waren uw zonden als scharlaken (zinnebeeld van de rode ramsvellen), zij zullen wit worden als sneeuw.” Jes.1:18,19. “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is,” is het doel van de christen (Matt.5:48). Deze geitenharen bedekking was uit elf gordijnen samengesteld; elk gordijn was vier el breed en dertig el lang. Het was precies lang genoeg om het heiligdom te bedekken (Ex.26:13). Vijf van deze gordijnen waren afzonderlijk aan elkaar verbonden en zes waren afzonderlijk met elkaar verbonden. Het zesde gordijn was dubbel gelegd aan de voorkant van de tabernakel. Aan de lange kant van ieder van deze gordijnen waren vijftig lussen vastgemaakt (honderd lussen in totaal). In deze lussen waren vijftig haken vastgemaakt, die het geheel tot een grote overdekking maakten (Ex.26:7-13). Deze haken waren van koper dat (zoals reeds opgemerkt) het lijden verzinnebeeldde: onze worstelingen en overwinningen. Deze koperen haken zijn zichtbaar voordat we het binnenste van de overdekking met haar geborduurde engelen bereiken. Net als de koperen voeten aan de ingang van het heilige, verzinnebeelden ook de koperen haken de laatste sporen van de aardse worsteling voor we komen in de aanwezigheid van de hemelse engelen die op de binnenste bedekking waren geborduurd.
Waarom was deze bedekking van geitenhaar? De geit was het dier dat hoofdzakelijk voor de zondoffers werd gebruikt (Lev.9:3) en het werd altijd gebruikt bij de reiniging van het berouwvolle Israël, waar het in de schaduwdienst de zonden uitwistte.

Verzoening is éénwording, één met God: volmaakte vrede na een levenslange strijd met de vijand. Zoals de vlag van overgave een witte vlag is, zo is de witte bedekking een symbool van volledige overgave aan God. Wit is ook een symbool van zuiverheid en gerechtigheid. En op de nieuwe aarde waar gerechtigheid woont, zullen de verlosten bekleed zijn met de witte klederen van licht.
De geitenharen bedekking was daarom een zinnebeeld van de gerechtigheid die Christus toerekent aan allen die tot Hem komen en die Hij geeft aan hen die in geloof tot het einde toe volharden. In de bok voor de Here op de Grote Verzoendag werd de verzoening voleindigd en wanneer de tegenbeeldige verzoening is beëindigd, dan is een volk bereid dat zijn klederen gewassen en wit heeft gemaakt in het bloed van het Lam (Openb.7:14).

De binnenste of koninklijke bedekking

Nog verder, waar zijn we? We zijn de koperen pennen gepasseerd, de laatste strijd met de zonde en een koninklijke bedekking geweven in het hemelse weefgetouw is de onze. Deze bedekking is gemaakt van blauw, purper en scharlaken. “Draden, die de vrouwen wijs van hart sponnen.” Ex.35:25. Deze gekleurde draden waren geweven tot de tien gordijnen of stroken. Elk gordijn was vier el breed en 28 el lang. Op deze gordijnen borduurde men met echte gouden draden de cherubs onder de leiding van Aholiab, die niet alleen meesterwever maar ook meesterborbuurder was (Ex.35:25; 36:8,14).
Er wordt niet verteld hoeveel en hoe groot deze geborduurde engelen waren, maar op de tien gordijnen; elk zes voet breed en 42 voet lang (wanneer alleen het plafond gerekend zou worden), was plaats voor een aantal engelen. De reden waarom het aantal niet is gegeven, is ongetwijfeld omdat de cherubijnen een ontelbaar gezelschap verzinnebeelden (Hebr.12:22). Toen deze tien gordijnen gereed waren, werden er twee grote gordijnen - van elk vijf - aan elkaar gevormd (ieder 20 el breed en 28 el lang of op zijn minst 30 bij 42 voet).
Aan de lange zijde van elk gordijn werden vijftig blauwe lussen vastgemaakt (blauw verzinnebeeldt gehoorzaamheid aan de hemelse waarheid), zodat door middel van vijftig haken of koppelingen (van zuiver goud gemaakt) deze twee gordijnen aan elkaar werden verbonden. Zo werd de tabernakel één geheel (Ex.36:8-13). Deze bedekking die geweven was van prachtige gekleurde draden, (als glanzende zijde) met op de koninklijke kleuren de geborduurde engelen in fonkelend goud moet werkelijk schitterend zijn geweest. En deze pracht is niet verwonderlijk want ze verzinnebeeldde de engelenmenigte die verbonden is met het werk in het hemelse heiligdom ten behoeve van het volk van God op deze aarde (PP 310N). De schoonheid van dit plafond werd slechts overtroffen door dat wat het symboliseerde. Het blauw verzinnebeeldde (evenals op andere plaatsen) trouw aan Gods eeuwige waarheid. Doorweven met de scharlakenkleur van de offerande, maakte het een bedekking van koninklijk purper, geschikt voor hen die in het gezelschap komen van tienduizend maal tienduizend en duizend maal duizenden engelen, gesymboliseerd door de in goud geborduurde cherubs.

Deze koninklijke kleuren zijn niet alleen illustraties van het karakter van de hemelse wezens, maar zij symboliseren ook de kwaliteiten van waarheid en offerande, die de karakters vormen van allen die leden worden van de hemelse familie. In deze bedekkingen herkennen we de klederen waarmee God Jeruzalem wenst te bekleden. Hij zegt: “Ik bekleedde u met een kleurig geborduurd gewaad, schoeide u met het kostbaarste leder, wond u een fijn linnen hoofddoek om en hulde u in zijde. Ik tooide u met sieraden, deed armbanden aan uw armen en een keten om uw hals. En Ik gaf een sierlijke kroon op uw hoofd. Gij tooide u met goud en zilver, uw kleding was van fijn linnen en zijde en kleurig geborduurd gewaad.” Ezech.16:10-13. Dit binnenste tentkleed met haar goudgeborduurde engelen, verzinnebeeldde ook Christus in Zijn verheven staat. “Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven aller naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God de Vader.” Fil.2:10-11.

De vier tentkleden; een overzicht

We sommen nogmaals al de vier bedekkingen op, die Christus in
Zijn vier fasen van het verlossingswerk symboliseren:

- Tachas of robbenhuid en: een nederige Heiland Hij vernederde Zichzelf om onder zondige mensen te wandelen.

- Rood geverfde ramsvellen: een Heiland die Zich ten offer gaf. Hij werd gehoorzaam tot de dood, zelfs tot de dood des kruises.

- Wit geitenhaar: een zondeloze Heiland. Hij werd door lijden volmaakt. Hebr.2:10.

- De koninklijke bedekking: een verhoogde Heiland. Phil.2:9.

Deze bedekkingen verzinnebeelden ware schoonheid van karakter. Niet slechts van Christus, maar van iedere ware christen. Zoals goud, de rijke borduurselen en de koninklijke kleuren (allen onder de eenvoudigste buitenste overdekking), zo is des konings dochter louter pracht daarbinnen (Psalm 45:14).
Uiterlijke opschik wijst op een gebrek aan inwendige schoonheid van een echt christelijk karakter. Nederigheid, offervaardigheid, gehoorzaamheid en koninklijkheid vormen de weg die leidt naar de verborgen kamer van de Allerhoogste. Het is de weg der overwinning: ‘HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD.’

De voltooide tempel is een zinnebeeld

Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat het gehele heiligdom Christus verzinnebeeldde. Hij werd verzinnebeeldt in practisch ieder onderdeel ervan: vanaf de poort van de voorhof tot de ark van het heilige der heiligen en vanaf het zilveren fundament tot aan de tentkleden bestaande uit de vier bedekkingen. Sprekende over de tempel te Jeruzalem zegt Johannes dat Christus sprak “van de tempel van Zijn lichaam.” Joh.2:21. De kerk wordt op dezelfde wijze verzinnebeeldt als een tempelgebouw. Over dit punt zegt Paulus: “Gij zijt gebouwd op het fundament Jezus Christus.” In Hem wast elk bouwwerk - goed ineensluitend - “op tot een tempel heilig in de Here, in wien gij ook medegebouwd zijt tot een woonstede Gods in de Geest.” Ef.2:19-22. En opnieuw zegt Paulus over Christus als Zoon over Zijn huis: “Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop waarin wij roemen, tot het einde toe onverwrikt vasthouden.” Hebr.3:6. En ten slotte die prachtige profetie van Zacharia 6:13.15. “Hij (Christus) zal de tempel des Heren bouwen... die verre zijn, zullen aan de tempel des Heren komen bouwen.”

De tempel symboliseert ook iedere christen persoonlijk

“Wat?” riep Paulus uit: “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?” 1 Cor.3:16, vergelijk 1 Cor.6:19. En opnieuw: “Wij toch zijn de tempel van de levende God... daarom gaat weg uit hun midden en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige.” 2 Cor.6:14-18.
Toen de tempel van Salomo werd gebouwd werd deze opgetrokken uit steen, dat afgewerkt was bij de steengroeve. Geen hamer, beitel of ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis (1 Kon.6:7). Evenzo is deze aarde een steengroeve, waar we, indien we een plaatsje willen bezitten in de hemelse tempel, worden gehouwen en gepolijst en alle ruwe delen worden met de hamer verwijderd, voordat we gereed zijn om “aangebracht” te worden. De beproevingen van het leven zijn de ijzeren gereedschappen, Gods werktuigen, waarmee we bereid worden voor een plaats in de tempel van de Eeuwige. Petrus zegt: “Laat u als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis... tot het brengen van geestelijke offers.” 1 Petr.2:5. Als we hout, hooi en stoppels plaatsen in onze karakter-tempel zullen ze worden verbrand omdat vuur op de dag van het oordeel zal uitmaken hoedanig ieders werk is. Slechts het goud en zilver en de kostbare stenen zullen de test van het vuur kunnen doorstaan (1 Cor.3:12,13). Dag aan dag bouwt iedere christen aan zijn geestelijk huis en zijn lichaam wordt een geestelijke offerande... een levend offer, heilig en aanvaardbaar voor God (Rom.12:1).

Wij bouwen in vreugde of verdriet
Een tempel die de wereld niet ziet
Die niet verdorven kan worden door tijd
Wij bouwen voor de eeuwigheid.

Bouwt u een tempel voor inwoning van God?
Zijn de bouwstenen het geloof en de liefde?
Opdat de Vader het bezit er van neme
Een eeuwige woning voor God?
N.B. Sargent (vrij vertaald)

(“HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)