Jozef

Jozef


Op de bladzijden van de heilsgeschiedenis neemt Jozef een voorname plaats in. Hij behoort tot de weinige personen, van wie het Geïnspireerde Woord geen overtredingen heeft vermeld.

Jozef ontving één van de drie onderdelen van het eerstgeboorterecht. Het is interessant te zien, dat elk van die onderdelen onsterfelijk is geworden.

Juda wist binnen het gezin zo’n volmaakt karakter te ontwikkelen, dat hem de eer werd geschonken om verwekker van de Messias te mogen zijn. En voor de troon van God in de hemel wijzen heilige wezens naar Christus en zeggen: “Zie, de Leeuw uit de stam van Juda, de Wortel van David” (Openbaring 5:5).

Levi overwon in een tijd van grote crisis voor de zaak van God. Zo vervolmaakten de leden van deze stam een karakter, dat hen recht gaf op het priesterschap. Dit ambt was een afschaduwing van het ambt van de grote Hogepriester in de hemel (Hebreeën 8:1–5).
Jozef was gescheiden van zijn broers. Hij was omringd door afgodendienaars in een vreemd land. Hij behaalde een overwinning, die hem recht gaven op een dubbele portie van de erfenis. Twee erfdelen in het beloofde land werden aan de familie van Jozef gegeven. En de hele eeuwigheid lang zullen twee afdelingen van dat uitgelezen gezelschap – de honderdvierenveertigduizend – de namen dragen van Jozef en van Manasse, de zoon van Jozef; als herinnering aan zijn trouw (Openbaring 7:6, 8). Dit is profetisch aangekondigd in de zegen, die zijn vader gaf:

“De zegeningen van uw vader en van uw moeder
gaan de zegeningen van de eeuwige heuvels te boven.
Zij zullen rusten op het hoofd van Jozef,
en op de kroon van het hoofd van hem
die van zijn broers was gescheiden” (Genesis 49:26, vertaling van Spurrell)

Jozef was de elfde zoon van Jakob, de eerstgeborenen van Rachel, de vrouw van wie hij hield (Genesis 30:22–24). De eerste zeventien jaar van zijn leven bracht hij in het gezin van zijn vader door (Genesis 37:2).

De belangrijkste punten, die over de jeugd van Jozef verteld worden, zijn de grote liefde van Jakob voor de jongen, de veelkleurige mantel, de dromen van Jozef, en dat hij naar Egypte werd verkocht.

Er schuilt heel duidelijk een belangrijke betekenis in die veelkleurige mantel. Jozef was geen kind, toen hij die mantel kreeg, maar een jongeman van zeventien jaar, met een voorbeeldig karakter. Zijn oude vader wist, dat Ruben zijn recht had verspeeld om als priester van het gezin dienst te kunnen doen. En toen de aartsvader het vrome leven van Jozef zag, was het niet meer dan logisch, dat hij hem zou uitkiezen als iemand, die waardig was de heilige dienst te verrichten. Het is mogelijk, dat hem in een visioen een blik is gegund op de grote hemelse Priester. Misschien heeft hij daarom een vage afbeelding gemaakt van deze priesterkleren, om die door zijn nakomelingen te laten dragen.

Maar God kijkt niet, zoals de mensen kijken. Uit dat groepje na-ijverige en jaloerse zonen, die in hun hart een moord beraamden, nam de Heer er één uit: Levi. Hij zuiverde en verfijnde hem net zo lang, totdat zijn nakomelingen geschikt gemaakt waren om het heilige priesterambt te vervullen.

De dromen van Jozef, waarin onthuld werd, dat de familie voor hem zou buigen, waren méér dan het jaloerse hart van de tien broers kon verdragen. Op dat moment was Benjamin, de twaalfde zoon, nog maar een kind.

Toen Jozef naar zijn broers in het veld kwam, een eind bij hun vader vandaan, leek het erop dat iedereen moordplannen tegen hem had, behalve Ruben. De Joodse traditie leert, dat Simeon Jozef vastbond, voordat zij hem in de put neerlieten. Het plan was, dat hij daarin zou omkomen. Anders was hij er misschien uitgeklommen en ontsnapt.
Toen de dromen uit de kindertijd van Jozef in vervulling gingen, en de broers zich voor hem met hun gezicht ter aarde bogen, herinnerde hij zich zijn dromen (Genesis 42:6–9). Mogen we hier niet uit concluderen, dat Jozef, toen hij zijn bedienden beval om Simeon voor hun ogen te binden, terugdacht aan hoe Simeon hem had vastgebonden? Hij was ongevoelig voor zijn smeken om genade, terwijl deze zelfde mannen zonder enig medelijden toekeken. Simeon moet er ook aan teruggedacht hebben. Want Ruben had de broers vlak daarvoor aan hun wreedheid tegenover Jozef herinnerd (Genesis 42:21–24).
Jozef koesterde in zijn hart geen wrok. Hij kon tot deze mannen zeggen: “U hebt mij niet hiernaartoe gestuurd, maar God zelf” (Genesis 45:8). “U hebt kwaad tegen mij beraamd, maar God heeft dat ten goede gewend” (Genesis 50:20). Jozef zag in alles alleen de hand van de Heer. Toen hij als slaaf verkocht werd aan Potifar, besefte hij, dat hij in Gods hand was. Hij greep zich in geloof aan God vast. En terwijl hij Potifar diende “werden de spieren van zijn handen gesterkt met kracht van de Machtige van Jakob” (Genesis 40:24, vertaling van Spurrell).

De psalmist zegt: “Tot de tijd dat het woord van de HEERE vervuld werd, heeft Zijn belofte hem gelouterd” (Psalm 105:19). Hij geloofde in het Woord van God, dat hem in zijn kindertijd geleerd was. Dat Woord gaf hem moed in de gevangenis, en hield hem nederig toen hij over Egypte regeerde. Zijn kracht, zowel in tegenspoed als voorspoed, was afkomstig van de “Machtige van Jakob.”

Wanneer we letten op de strikte integriteit van Jozef te midden van de duisternis van Egypte, mogen we niet vergeten, dat zijn moeder Rachel leefde tot hij ongeveer zestien jaar was. Nadat zij door haar godvruchtige aanwijzingen haar zoon gesterkt had voor de grote levenstaak die hem wachtte, legde God Rachel genadig ter ruste, vóórdat Jozef naar Egypte werd verkocht. Dit grote verdriet bleef haar bespaard. En de hele eeuwigheid door mag zij de vruchten van haar opvoeding aanschouwen. Want zonder twijfel zijn het de godvruchtige aanwijzingen van zijn moeder geweest, die Jozef in staat stelden zo’n nauwe band met God te krijgen. Daardoor kon Jakob zeggen: “Maar zijn boog is gespannen gebleven; zijn armen en zijn handen zijn soepel gebleven door de handen van de Machtige van Jakob” (Genesis 49:24).

De Septuagintvertaling van Genesis 49:26 verbindt de naam van de moeder met die van de vader in de zegen: “De zegeningen van uw vader en van uw moeder gaan de zegeningen van de eeuwige bergen te boven, en ook de zegeningen van de eeuwige heuvels” De stervende aartsvader dacht aan het karakter van Jozef. Hij herinnerde zich de jaren van trouwe aanwijzingen, die Rachel hem vanaf zijn geboorte gegeven had, totdat de dood scheiding tussen hen maakte. De moeders van de andere zonen worden niet in de zegeningen genoemd.

Gelukkig de moeder die zulke aanwijzingen geeft, en driemaal gelukkig het kind dat ze ontvangt. Er schuilt kracht in een godvruchtige opvoeding in de kindertijd. Die vormt het karakter. Ze plaatst “een liefelijke krans” op het hoofd van degene die zo’n opvoeding krijgt (Spreuken 1:7–9).

Jozef zag Gods hand in alles wat hem in zijn leven overkwam. Job vertoont dezelfde geest. Want nadat God had toegelaten, dat de duivel al zijn aardse bezittingen afnam, hield hij helemaal geen rekening met de duivel. Hij zei: “De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd” (Job 1:21). Wanneer je deze geest in je hart koestert, maakt die een mens groot, net als in de dagen van Job en Jozef.

De eerste jaren van Jozefs leven in Egypte gingen voorbij in het huis van Potifar, die hem het opzicht over al zijn zaken gaf (Genesis 39:4–6). “Zijn heer zag, dat de HEERE met hem was, en dat de HEERE al wat hij ter hand nam voorspoedig maakte” (Genesis 39:3).
Over Jozefs persoonlijke verschijning wordt verteld, dat hij “een mooi uiterlijk” had en “een knap gezicht” (Genesis 39:6). De vrouw van zijn meester probeerde hem in haar strikken te vangen. Maar zijn antwoord was: “Hoe zou ik dan dit grote kwaad doen en zondigen tegen God?” (Genesis 39:9). Hieruit bleek zijn strikte integriteit. Het kostte hem wel zijn functie. Vanuit zijn erepositie werd hij in de gevangenis gegooid. Opnieuw steunde God Jozef, en hij kreeg een eervolle functie als opzichter over alle gevangenen (Genesis 39:20–23). Hij accepteerde zijn situatie in de gevangenis als afkomstig uit de hand van de Heer.

Na een leven van meerdere jaren in de gevangenis, stond hij op zijn dertigste (Genesis 41:46). voor de farao, en legde de dromen van de koning uit. Maar hij zorgde er wel voor, dat hij God alle eer gaf. Toen werd hij verhoogd tot de tweede plaats in het koninkrijk (Genesis 41:43). In die positie leerde hij de Egyptische hovelingen wat wijsheid was (Psalm 105:21–22).

Jozef legde in de zeven jaren van overvloed grote voorraden graan aan voor de zeven jaren waarin honger zou zijn. Hij trouwde met een Egyptische vrouw. En tijdens de zeven jaren van overvloed werden zijn twee zonen geboren, Manasse en Efraïm (Genesis 41:45; 50–52)

Jozef was al negen jaar de voornaamste heerser van Egypte, toen zijn broers naar Egypte kwamen om voedsel te kopen. Het is interessant om te zien:Toen Jozef zijn broers vertelde, dat hij Benjamin als gijzelaar zou vasthouden, hoorde hij Juda tot zijn genoegdoening aanbieden, dat hij zijn leven lang Jozefs slaaf zou zijn, in de plaats van Benjamin. Juda was uitgerekend degene, die jaren geleden het idee had geopperd, om Jozef voor twintig zilverstukken aan de Ismaëlieten te verkopen.

Jozef had het voorrecht, dat hij zijn vader en zijn broers vele jaren mocht onderhouden. En hij mocht zien, dat de dromen uit zijn jeugd in vervulling gingen.

Uit het lange leven van Jozef – hij werd honderdtien jaar oud – hebben we geen enkele melding, dat hij ooit in enig opzicht ontrouw aan God is geweest. Hij stierf met een krachtig geloof in de belofte, die aan Abraham, Izaäk en Jakob gedaan was. Zijn laatste woorden waren: “God zal zeker naar u omzien. En dan moet u mijn gebeente vanhier meenemen” (Genesis 50:25). Zijn lichaam werd gebalsemd. En toen Mozes de kinderen van Israël uit Egypte leidde, voerden zij zijn opdracht bij zijn sterven uit (Genesis 50:25; Exodus13:19).

Wanneer de stem van Christus de slapende heiligen uit hun stoffige bedden zal roepen, zal Jozef opspringen, met heerlijke onsterfelijkheid bekleed. Dan zal hij de “Herder, de steenrots van Israël” (Genesis 49:24). begroeten. Door het geloof in Hem heeft hij al zijn overwinningen behaald.

Samenvatting

Genesis 46:27:
Twee grote stammen zijn uit de twee zonen van Jozef voortgekomen.

Numeri 26:34 37; Genesis 49:22:
Toen de kinderen van Israël het land binnentrokken, telden de nakomelingen van Jozef in totaal 85.200 man.

I Kronieken 5:1:
Jozef ontving één onderdeel van het eerstgeboorterecht:het dubbele aandeel in de erfenis. Openbaring 7:6, 8:Dit aandeel van het eerstgeboorterecht wordt in eeuwigheid voortgezet, doordat twee afdelingen van de honderdvierenveertigduizend Jozefs gezin voorstellen.