De Priesters

De Priesters

Er zijn twee ordeningen voor het priesterschap, de ordening van Melchizedek en de ordening voor de Levitische priesters. De ordening van Melchizedek ging vóór die van de Levieten. In de tijd van Abraham was de priester Melchizedek koning van Salem, maar tegelijk ook priester van de Allerhoogste God (Genesis 14:17-20). Er wordt in de Bijbel niet veel verteld over de ordening van Melchizedek voor het priesterschap. Maar deze stond boven die van de Levieten, want Christus werd Hogepriester naar de ordening van Melchizedek (Hebreeën 6:20).

De ordening voor de Levieten gold van de tijd, dat Israël uit Egypte kwam, tot aan het kruis. Vanaf dat moment hebben wij het priesterschap van Christus, waarvan alle aardse priesters een afbeelding waren. Christus is priester naar de ordening van Melchizedek. Daarom leven we nu onder de ordening van Melchizedek voor het priesterschap. Er zijn veel bijzonderheden gegeven over de ordening voor de Levieten. Alle Levitische priesters deden dienst “in een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen” Als we het priesterschap van de Levieten bestuderen, zijn we in werkelijkheid bezig met het bestuderen van het priesterwerk van onze Heer en Heiland Jezus Christus.

De Levitische priesters waren verdeeld in vierentwintig afdelingen (I Kronieken 24:1–19). Elke afdeling had zijn familiehoofd of overste over het heiligdom (I Kronieken 24:6, 31). Dit systeem is blijven bestaan tot in de tijd van Christus (Lukas 1:8). Toen de Heiland opvoer naar de hemel, nam Hij een menigte krijgsgevangenen mee (Efeze 4:8 NBG). En aan Johannes werd de eerste afdeling van het heiligdom in de hemel getoond, met zijn zeven vurige fakkels, die voor de troon van God brandden. Hij zag vierentwintig oudsten zitten op vierentwintig tronen. En zij aanbaden het Lam, met de woorden: “U … hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie. En U hebt ons voor onze God gemaakt tot koningen en priesters” (Openbaring 4:4; 5:8–10). Hier zien we het voorbeeld van de vierentwintig afdelingen voor de priesters. De oversten, of oudsten, van elke dienstgroep hebben een erezetel. Zij zijn koningen en priesters naar de ordening van Melchizedek. De overigen van de menigte die Christus mee naar de hemel nam, worden niet genoemd. Maar het is redelijk om aan te nemen, dat zij de afdelingen vormen waarvan de vierentwintig oudsten hoofd zijn.

Uitsluitend de nakomelingen van Aäron mochten als priesters dienen (Numeri 3:10). In de schaduwdienst werd een priester, die zijn geslachtslijn niet rechtstreeks van Aäron, de eerste hogepriester, kon afleiden, uit zijn priesterambt gezet (Ezra 2:26). Zo zal in de ware priesterdienst een christen, die niet kan aantonen, dat hij of zij een directe verbinding heeft met Christus, de hemelse Hogepriester, nooit deel mogen uitmaken van dit “koninklijk priesterschap” (I Petrus 2:9; Openbaring 20:15).

God heeft op één en dezelfde manier gezorgd voor het onderhoud van al die verschillende priestergroepen. “De aarde is van de HEERE, en al wat zij bevat, de wereld en wie er wonen” (Psalm 24:1). Het zilver en het goud en het vee op duizend bergen behoort allemaal aan Hem (Psalm 50:10–12). De mens is als rentmeester aangesteld over de erfgoederen van de Heer. En de Heer maakt aanspraak op één tiende van alles op aarde. Dat is Zijn deel. “Alle tienden van het land, zowel van het zaaigoed van het land als van de vruchten aan de bomen, zijn voor de HEERE bestemd. Ze zijn heilig voor de HEERE” (Leviticus 27:30–33).

De Heer zegt over de tienden: “Aan de nakomelingen van Levi heb Ik alle tienden in Israël als erfelijk bezit gegeven, als vergoeding voor hun dienst, die zij verrichten, de dienst in de tent van ontmoeting” (Numeri 18:20–24). Iemand die egoïstisch de hele tien tienden voor zichzelf neemt, en niet één tiende voor de Heer apart legt, is schuldig aan het beroven van de Heer. “Zal een mens God beroven? Werkelijk, u berooft Mij! En dan zegt u:Waarin beroven wij U? In de tienden en het hefoffer!” (Maleachi 3:8–11). Abraham droeg trouw zijn tienden af aan Melchizedek (Genesis 14:17–20). En Jakob beloofde één tiende van alles te zullen geven, zelfs al kreeg hij alleen maar voedsel en kleding (Genesis 28:20–22). Mensen, die tot het grote gezin van het geloof behoren, en kinderen van Abraham zijn, zullen “de werken van Abraham” doen (Johannes 8:39). Zij zullen trouw hun tienden betalen, ter ondersteuning van mensen, die, net als de Levitische priesters, hun leven wijden aan de verbreiding van het koninkrijk van Christus op aarde. De priesters leefden “van het heilige” van de tempel. “Zo heeft de Heere ook met het oog op hen die het Evangelie verkondigen, opgedragen, dat zij van het Evangelie leven” (I Korinthe 9:9–14).

Schaduw
Hebreeën 8:5: De aardse priesters deden dienst “in een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen.”
Werkelijkheid
Hebreeën 10:10: Wij zijn “geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd”

Schaduw
I Kronieken 24:1–19: De priesters werden verdeeld in vierentwintig afdelingen, met een hoof over elke afdeling.
Werkelijkheid
Openbaring 4:4; 5:8–10: Johannes zag vierentwintig oudsten in de eerste afdeling van het heiligdom in de hemel.

Schaduw
Ezra 2:61, 62: Er werd een register bijgehouden van iedereen, die het recht had om als priester dienst te doen.
Werkelijkheid
Openbaring 20:15: Niemand zal worden behouden, wanneer je naam niet staat in het boek van het leven.