De Levieten

De Levieten

Een complete stam van Israël werd afgezonderd voor de dienst in het heiligdom. Als we denken aan de laatste woorden, die zijn vader Jakob op zijn sterfbed tot Levi sprak, vragen we ons misschien af, waarom zijn nakomelingen voor dit heilige werk werden uitgekozen. Toen Jakob de zonden van Levi in herinnering riep, sprak hij bijna een vloek over zijn zoon uit, in plaats van een zegen. Hij besloot met deze woorden: “Ik zal hen verdelen over Jakob, en hen verstrooien in Israël” (Genesis 49:5-7).

Hoe wonderlijk is de liefde van onze God, die een vloek in een zegen kan veranderen (Nehemia 13:2). Alleen een machtig God kan zonde, die rood is als scharlaken, zo wit maken als sneeuw (Jesaja 1:18). Een impulsieve natuur, die onder controle van de satan iemand aanzet tot verschrikkelijke misdaden, wordt niet verwijderd wanneer iemand tot bekering komt. Diezelfde onstuimigheid, die toegewijd wordt en onder controle van Christus staat, maakt zo iemand tot een dapper strijder voor de Heer. Saulus, die vreselijke vervolger, werd, toen hij bekeerd was, tot Paulus, leider onder de apostelen.
Het onbevreesde karakter van Levi leidde hem, onder controle van de satan, tot het vermoorden van de inwoners van Sichem. Maar toen dit door Gods genade geregeerd werd, stelde het zijn nakomelingen in staat, dapper de zijde van de Heer te kiezen, toen de grote meerderheid van Israël zich overgaf aan afgoderij (Exodus 32:26–29). Toen keerde God hun vloek om tot zegen. Omdat zij Zijn wet hadden gehouden en Zijn verbond trouw waren geweest, zei God: “Zij zullen Jakob Uw bepalingen leren en Israël Uw wet” (Deuteronomium 33:8-11).

God wilde hun invloed ten goede in heel Israël voelbaar laten zijn. Daarom gaf Hij hun als erfdeel niet één stuk van het land, zoals Hij aan de andere stammen had gegeven. In plaats daarvan wees hij achtenveertig steden aan, verspreid over alle stammen (Numeri 18:20; 35:1–8). Ze werden werkelijk over Jakob verdeeld en verstrooid in Israël, maar de vloek was in een zegen veranderd.

Onze God is “gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid” (Hebreeën 13:8). Hij kondigt soms kwaad aan over een volk of over een persoon, vanwege hun goddeloosheid. Maar God zegt, als zij zich bekeren van hun verkeerde daden: “Dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht aan te doen” (Jeremia 18: 1–8 NBG). En dan zal, zoals in het geval van Levi, er zegen komen in plaats van vloek.

De naam “Levieten” werd voor alle priesters gebruikt. Maar alleen de nakomelingen van Aäron mochten dit heilige ambt bekleden. De overigen van de stam moesten de dienst van het heiligdom verrichten onder leiding van de priesters. Ze mochten geen dienst doen bij het brandofferaltaar, geen reukwerk ontsteken, en ook geen enkele andere priesterdienst binnen het voorhangsel verrichten. De Levieten moesten de priesters dienen, of bijstaan. Maar de priesters moesten ten behoeve van het volk dienst doen voor het aangezicht van God (Numeri 18:1–7).

De Levieten werden gewijd voor het werk van het heiligdom door het opleggen van handen door de hele vergadering van Israël. Daarna offerde Aäron hen “als beweegoffer voor de HEERE,” als offer voor de kinderen van Israël (Numeri 8:9–14).

De Levieten werden door de Heer uitgekozen in plaats van de eerstgeborenen van Israël (Numeri 8:17–18). Tijdens de tocht door de woestijn droegen zij alles wat tot de tabernakel behoorde. Maar ook al droegen zij de heilige meubelstukken van de tabernakel, zij mochten er zelfs nooit naar kijken (Numeri 4:20).

Nadat de tempel gebouwd was, kregen de Levieten als taak, de priesters bij te staan in de dienst van het heiligdom. Zij bereidden de toonbroden. Vaak leidden zij de zang. Ze verzamelden de tienden. En ze deden veel werk, dat samenhing met de dienst van de Heer (I Kronieken 23:24–32).

In de tijd van David begonnen Levieten hun dienst in het heiligdom op de leeftijd van vijfentwintig jaar. Wanneer ze vijftig waren geworden, werden zij van de dienst ontheven (Numeri 8:23–26). Ze werden niet ontslagen. Ze hadden nog steeds het opzicht over het werk. Maar ze hoefden geen zwaar werk meer te verrichten.

Het werk van de Levieten was hoofdzakelijk beperkt tot de voorhof. Daarmee vormen zij een beeld voor het evangelisatiewerk in onze tijd.

Schaduw
Numeri 18:1–7: De Levieten deden onder toezicht van de priesters dienst in de voorhof van het heiligdom.
Werkelijkheid
Mattheüs 18:19–20: De dienstknechten van Christus moeten uitgaan over de hele wereld – dat is de werkelijke voorhof.

Schaduw
Numeri 18:1–7: De Levieten deden onder toezicht van de priesters dienst in de voorhof van het heiligdom.
Werkelijkheid
II Kronieken 35:3; 30:22: De Levieten gaven onderwijs in Israël.
Mattheüs 28:19: Christus geeft Zijn discipelen de opdracht om alle volken te leren.