De Kleding van de Priesters

De Kleding van de Priesters

De gewaden, die door gewone priesters gedragen werden, waren van wit linnen, een passend beeld van de Smetteloze, naar Wie hun dienst als beeld verwees. Het bovenste kleed was wit, geweven uit één stuk. Het hing tot bijna op de voeten. Het werd rond het middel samengehouden met een witte, linnen gordel, met borduurwerk van blauwpurper, roodpurper en scharlaken. Een witte, linnen hoofddoek, of tulband, bedekte het hoofd. Deze dingen, samen met de linnen kniebroek die door alle dienstdoende priesters gedragen werd, vormden de aankleding van een gewone priester. Deze witlinnen gewaden werden gemaakt, om hen “tot heerlijkheid en sieraad” te zijn, d.w.z.: “waardigheid en aanzien” te geven (Exodus 28:40–42).

Alleen de familie van Aäron mocht de rijke gewaden van een priester dragen. Maar voor ieder die overwint, liggen gewaden van “smetteloos en blinkend fijn linnen” klaar (Openbaring 19:8). Zelfs al in dit leven bekleedt Christus de mensen, die trouw in Hem geloven met “de kleren van het heil en de mantel van de gerechtigheid” (Jesaja 61:10).
Bij normale gelegenheden droeg de hogepriester zijn staatsiegewaad. Maar als hij het heilige der heiligen binnenging, om verzoening voor het volk te doen, droeg hij een zuiver wit gewaad: een linnen onderkleed, een linnen broek, een linnen gordel en een linnen tulband. Het was heilige kleding, die hij pas aan mocht trekken, als hij zich met water gewassen had (Leviticus 16:4). Na het wegzenden van de zondebok moest hij deze kleren uitdoen, zich opnieuw wassen, en daarna zijn schitterend gewaad weer aandoen (Leviticus 16:23). Dit gewaad is een goed beeld van onze Hogepriester, wanneer Hij de namen van Zijn volk belijdt voor de troon van het oordeel, waarop de Rechter van de hele aarde zetelt.

De hogepriester droeg altijd het lange, witlinnen gewaad van een gewone priester. Maar daar overheen was een blauw kleed, geweven uit één stuk. Aan de zoom was deze prachtig versierd met gouden belletjes en granaatappelen van blauwpurper, roodpurper en goud. De efod, een kleed zonder mouwen van wit linnen, prachtig met geborduurd met goud, blauwpurper, roodpurper en scharlaken. Het werd over het blauwe kleed gedragen. Het was ook korter dan de andere gewaden, en werd rond het middel samengehouden door een rijk geborduurde gordel in dezelfde kleuren.

Op de met goud geborduurde schouders van de efod waren twee onyxstenen. Daarop waren de namen van de twaalf stammen gegraveerd, zes namen op elke schouder. Dit was een beeld van de Machtige, die de zorgen en lasten van Zijn volk op Zijn schouders draagt (Jesaja 9:6).

Het blauwe kleed, met zijn gouden belletjes, en de efod met zijn prachtige borduurwerk waren mooi. Maar het kroonstuk van heel de schitterende kleding van de hogepriester was de borsttas, die hij over zijn hart droeg, wanneer hij in het heilige der heiligen dienst deed voor de Heer. De borsttas was van het zelfde materiaal gemaakt als de efod. Het was vierkant van vorm en had zijden van één span lang. Daarop waren twaalf gouden stenen gezet, in goud gevat, vier maal drie op een rij. Op elke steen stond de naam van één van de stammen van Israël gegraveerd. Daar omheen zat een rand met allerlei verschillende stenen. De stenen in de borsttas waren dezelfde als de stenen, die het fundament van het Nieuwe Jeruzalem vormen (Exodus 28:2–39). De borstplaat hing neer vanaf de schouders van de efod. Rondom het middel werd hij vastgemaakt via een blauwpurperen koord door gouden ringen.

In de borsttas waren twee schitterende stenen, die de Urim en de Thummim genoemd werden. Door middel van deze beide stenen kon de Heer door de hogepriester worden geraadpleegd. Als een vraag gesteld werd, en het licht omstraalde deze kostbare steen aan de rechterkant, dan was het antwoord JA. Maar als er een schaduw rustte op de linkerzijde van de steen, dan was het antwoord NEE.

De borsttas zat vast aan de efod. Wanneer David de priester opdroeg de efod te brengen, wanneer hij niet wist wat voor stappen hij moest ondernemen, dan vroeg hij in werkelijkheid om de borsttas, via welke hij erachter zou kunnen komen, wat de Heer dacht (I Samuel 23:9–12).

Er behoorde nog een uitrustingsstuk tot het gewaad van de hogepriester: de tulband of het hoofddeksel (Exodus 28:36–37). Aan die tulband was een gouden plaat bevestigd, met daarop de inscriptie: “De heiligheid van de HEERE.” Deze was met een blauwpurperen lint bevestigd op de voorzijde van de witte tulband, die de hogepriester droeg.

Geen enkele priester mocht priesterkleding dragen, behalve wanneer hij in het heiligdom of in de voorhof dienst deed (Ezechiël 44:17–19).

Er schuilt een ontroerende betekenis in het feit, dat de hogepriester de namen van heel Israël op zijn schouders en over zijn hart droeg. Hij verrichtte de dienst die een beeld vormt van het oordeel. Dan zal de rechtszaak van iedereen voor het aangezicht van God behandeld worden. De borsttas werd de “borsttas van de beslissing” genoemd (Exodus 28:15). De namen die op de stenen waren gegraveerd zijn een beeld van de namen van de overwinnaars, die Christus voor Zijn Vader en voor de engelen zal belijden. Steen is een duurzame stof. Maar nog veel duurzamer is het boek van het leven. Daarin zijn de namen, die Christus heeft beleden, opgeschreven om daar voorgoed te blijven.

Schaduw
Exodus 28:32: Gewaad uit één stuk.
Werkelijkheid
Johannes 19:23: Het gewaad van Christus op aarde was uit één stuk geweven.


Schaduw
Exodus 28:15–21: De borsttas van de beslissing bevatte de namen van de twaalf stammen. Deze werd over het hart van de hogepriester gedragen, wanneer hij het werk deed, dat een beeld vormde van het oordeel.
Werkelijkheid
Openbaring 3:5: Ieders naam wordt in het oordeel voor het aangezicht van God gebracht. Christus zal de namen van de overwinnaars “belijden” Hun namen zullen in het boek van het leven blijven opgeschreven.