48 Genesis


HOOFDSTUK 48.

VERS 1 - 6 PP 241. VERS 1 - 10 PP 233. VERS 1 - 12.
Jozef bracht Jacob voor de Farao en legde zijn zeer geeerde vader bij de koning. Jozef zegende de Farao voor zijn vriendelijkheid jegens zijn zoon. "En Farao zeide tot Jacob : Hoevele zijn de dagen der jaren uws levens? En Jacob zeide tot Farao : De dagen der jaren mijner vreemdelingenschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen, in de dagen hunner vreemdelingschappen". Jacob vertelde aan de koning dat zij kort geweest ware n en kwaad. Dat wil zeggen, dat hij veel moeilijkheden ontmoet heeft, die zijn dagen verkort hebben. Het leven van Jacob is niet zacht en vredevol geweest. De jaloersheid van zijn vrouwen heeft een reeks van kwaad meegebracht. Sommige van zijn kinders hebben hem bedroefd en zijn leven bitter gemaakt. Maar de laatste jaren van Jacob waren vredevoller. Zijn zonen waren veranderd.
3 Spir. Gifts 169 - 70.
De kinderen van Israel waren geen slaven. Zij hadden nooit hun vee of land verkocht noch hunzelf aan de Farao voor voedsel, wat vele Egyptenaren wel gedaan hadden. Zij waren een deel land toegekend, om te verblijven met hun vee en kudden, in vergelding voor de dienst van Jozef voor het koninkrijk. Farao schatte zijn wijsheid in het bestuur van alles, wat in verband stond met het koninkrijk, in het bijzonder in het bereiden voor de lange jaren van hongersnood, die over Egypte kwamen. Hij voelde dat gans Egypte schuldig was in verband met zijn bloei, aan Jozefs wijs bestuur; en als teken van zijn dankbaarheid zegde hij tot Jozef:Egypteland is voor uw aangezicht, doe uwen vader en uwe broeders in het beste van het land Goshen wonen, en zoo gij weet, dat er onder hen kloeke mannen zijn, zoo stel hen tot veemeesters over hetgeen ik heb .... En Jozef bestelde voor Jacob en zijne broederen woningen en hij gaf hun eene bezitting in Egypte land, in het beste van het land, in het land Rameses, gelijk als Farao geboden had. En Jozef onderhield zijn vader en zijn broeders en het ganse huis zijns vaders met brood tot de mond der kinderkens toe"; Er werden geen lasten geëist van de vader van Jozef en zijn broeders voor de Koning van Egypte, en er werd aan Jozef toegelaten van hen vrijelijk te voorzien van voedsel. De koning zegde tot zijn regeerders: Zijn wij niet schuldig aan de God van Jozef en aan hem, voor deze overvloedige voorraad van voedsel ? Was het niet te danken aan zijn wijsheid, dat wij zoveel voorraad oplegden? Terwijl andere landen vergaan, hebben wij voldoende! Zijn beleid heeft het koninkrijk grotelijks verrijkt. 3 Spir. Gifts 177 en Story of Redemption 103 - 104.

VERS 6.
De volhardenden en de werkzamen zijn niet alleen zelf gelukkig, maar zij dragen grotelijks bij tot het geluk van anderen. Bevoegdheid en welgesteldheid worden gewoonlijk niet bekomen tenzij voor de prijs van ernstige werkzaamheid. Farao drukte zijn waardering uit voor deze trek van karakter, als hij zegde aan Jozef: "zoo gij weet, dat er onder hen kloeke mannen zijn, zoo stel hen tot veemeesters over hetgeen ik heb". 5 Test. Church 180.

VERS 11 - 26. PP 241.
VERS 27 - 31. PP 233 - 34.