05 - 06 Exodus

HOOFDSTUK 5.



PP 257 - 59.

"En daarna gingen Mozes en Aáron heen .................... zwaard". Vers 1 - 3. Het verzoek van Mozes en A9ron was' zeer bescheiden. Zij vroegen slechts om drie dagen ver te reizen. Maar Farao weigerde dit op een hovaar­dige wijze, en zegde totaal onbekend te zijn met de God van Israel. Maar de Heer had de bedoeling de Farao te laten kennen dat Zijn stem moest gehoorzaamd worden; dat Hij boven alles staat, en dat Hij trotse heer­sers wil verplichten te buigen voor Zijn gezag. "Toen zeide de koning van Egypte ... God offeren" Vers 5-8. Het hart van Farao was meer en meer ongevoelig geworden tegenover de kinderen van Israel. Hij vermeer­derde sterk hun werk. De opzieners die dienst deden bij de Israelieten waren Egyptenaren. Er waren ambts­lieden onder hen die overzicht hadden over het werk, en die het volk leidden. Deze ambtslieden waren He­breeën, en zij waren verantwoordelijk voor het werk van het volk onder hen. En als het onrechtvaardige bevel gegeven werd dat zijzelf het stroo zouden vergaderen in de velden voor hun tichelstenen, kon het volk hun gewone hoeveelheid werk niet verrichten. "Toen verstrooide zich .... heden?" Vers. 12 - 14. Daar de volle hoeveelheid werk niet volbracht was, riepen de Egyptische opzieners de ambtslieden ter ver­antwoording, en straften hen op een wrede wijze, omdat zij het volk niet verplichtten hun gewoon werk te volbrengen. Deze ambtslieden dachten dat hun verdrukking kwam van de opzieners, en niet van de koning zelf. Daarom gingen zij hun geval voorleggen aan de koning en vertelden hem hun grieven, en de wrede be­handeling van hun opzieners. Farao's hart was verhard jegens hun ellende, en hij spotte met hen, en lachte met al,hun klagen. Hij was met haat vervuld jegens hen.

"Derhalve .... verlost" Vers. 15 - 23.

Als de kinderen van Israel al hun lijden op Mozes legden , was hij tenzeerste bedroefd en voelde bijna ge­mopper omdat de Heer uitgesteld had Zijn volk te verlossen. Zij hadden maar weinig geloof, en waren niet gewillig om geduldig te lijden en volhoudend hun beproevingen te verdragen, tot God voor hen een heerlijke verlossing zou bewerken.

Spir. Gifts 197 - 200.

VERS 1.

De Heer gaf bevel aan Mozes om te gaan en te spreken tot Farao, en Hem te vragen om Israel toe te laten Egypte te verlaten. Vierhonderd jaar waren zij in Egypte geweest, en waren in slavernij van de Egyptena­ren. Zij waren verdorven door afgoderij, en de tijd kwam dat God hen uit Egypte uitriep, opdat zij Zijn wet konden gehoorzamen en Zijn Sabbat houden, die Hij ingesteld had in Eden. Fund. Chr. Ed. 287.

"De groote stad", in wiens straten de getuigen gedood worden (Openb. 11 : 8 ) en waar hun dode lichamen liggen, wordt "geestelijk" Egypte genoemd. Van al de naties in de geschiedenis van de bijbel, is het Egyp­te die het stoutmoedigst het bestaan van de levende God ontkend heeft en die Zijn geboden weerstaan hebben. Er was nooit een monarch, die het ooit waagde op zulk een open en eigenmachtige wijze opstandig te zijn tegen het gezag van de hemel, dan het de koning van Egypte deed. Als de boodschap hem gebracht werd door Mozes, in de naam van de Heer, antwoordde Farao trots: "Wie is de Heere, wiens stem ik gehoorza­men zou om Israel te laten trekken? Ik ken den Heere niet, en zal ook Israel niet laten trekken". Ex. 5 : 2 Dit is Atheisme, en de natie voorgesteld door Egypte, zal op dezelfde wijze de eisen van de levende God ontkennen en zal dezelfde geest van ongeloof en wantrouwen ten toon spreiden. "De grote stad" is aldus vergeleken "geestelijk met Sodoma". Het verderf van Sodoma in het breken van de wet was vooral geopen­baard in losbandigheid. En deze zonde was een voorname karaktertrek van de natie, die de bijzonderheden van deze schriftuurtekst zou vervullen.

In overeenstemming met de woorden van de profeet, dan, een beetje voor de jaren 1798 zou een macht van Satanische oorsprong en karakter opkomen om oorlog te voeren tegen de Bijbel. En in het land waar de ge­tuigenis van Gods twee getuigen zou tot zwijgen gebracht worden, zou het atheisme van Farao en de losban­digheid van Sodoma gemanifesteerd worden.

Deze profetie heeft zijn meest juiste en strikte vervulling ontvangen in de geschiedenis van Frankrijk. Great Controversy 269.

PP 257, 275, 280, 333.

VERS 1 - 9.

"In de wetten van God in de natuur, volgen de resultaten de oorzaken op met een onfeilbare zekerheid. Het rijpen zal blijk geven van wat het zaaien geweest is. De luie werker is veroordeeld door zijn werk. De op­brengst getuigt tegen hens. Zo ook in geestelijke dingen: de getrouwheid van iedere arbeider wordt gemeten door het resultaat van zijn werk. Het karakter van zijn werk zij het ijverig of traag, wordt geopenbaard door de oogst. Aldus wordt zijn lot voor de eeuwigheid beslist.

Ieder zaad, dat gezaaid wordt, brengt een oogst voort van dezelfde soort. Zo is het in het menselijk leven. Wij moeten allen de zaden zaaien van medelijden, sympathie, en liefde; want wij zullen oogsten, wat wij zaaien. Iedere karakteristiek van zelfzucht, eigen liefde, zelfwaardering, iedere handeling van eigen toe­geven, zal dezelfde oogst voort brengen. Hij, die voor zichzelf leeft zaait voor het vlees, en hij zal van het vlees het verderf oogsten.

God vernietigt niemand. Eenieder, die vernietigd wordt, zal zichzelf vernietigd hebben. Eenieder, die de oproepen van zijn geweten smoort, zaait het zaad van ongeloof, en dit zal een zekere oogst opbrengen. Door de eerste waarschuwing van God te verwerpen, zaaide de Farao van ouds de zaden van hardnekkigheid en hij oogstte hardnekkigheid. God dwong hem niet tot ongeloof. Het zaad van ongeloof, dat hij zaaide, bracht een oogst voort van dezelfde soort. Aldus ging hij verder met weerstand te bieden, tot hij neerzag op zijn verwoest land, op de koude en dode vorm van zijn eerstgeborenen, en op de eerstgeborenen van allen in zijn huis en van al de families in zijn koninkrijk, tot de waters van de zee sloten over zijn paarden en zijn krijgslieden. Zijn geschiedenis is een vreselijke illustratie van de waarheid van het woord van God, dat "zoo wat de mensch zaait, dat zal hij ook maaien". Gal. 6 : 7. Moest de mens dit begrijpen, dan zou hij voorzichtig zijn wat hij zaait.

16.





Als het gezaaide zaad een oogst voortbrengt, en als dit op zijn beurt gezaaid wordt, dan wordt de oogst ver­menigvuldigd. In onze relaties met anderen, is deze wet bewaarheid. Iedere handeling, ieder woord, is een zaad dat vruchten zal voortbrengen. Iedere daad van totale vriendelijkheid, van gehoorzaamheid, of van zelf­ontkenning, zal zich weerkaatsen in anderen, en door hen in nog anderen. Zo ook iedere handeling van ja­loersheid, kwaadaardigheid of onenigheid is een zaad dat zal uitkomen in "een wortel van bitterheid". Hebr. 12 : 15, waardoor velen zullen bevlekt worden. En hoeveel groter zal het getal zijn dat de "velen zal vergif­tigen; Zo gaat het zaaien van goed en kwaad zijn gang voor tijd en eeuwigheid. COL. 84 - 85.

VERS 1 - 19.

Ten tijde van de uittocht uit Egypte werd de Sabbatinstelling op een eminente wijze in het zicht van het volk van God gebracht. Als zij nog in ballingschap waren, hadden hun werkleiders gepoogd hun te dwingen op de Sabbat te werken door de hoeveelheid van werk, die van hen geëist werd te vermeerderen. De werkvoor­waarden werden altijd opnieuw harder en veeleisender gemaakt. Maar de Israelieten werden bevrijd uit de slavernij en naar een plaats gebracht, waar zij ongehinderd al de voorschriften van God konden onderhouden. VERS 2.

Het licht moet gebracht worden voor koningen en voor grote mannen van de aarde, al ontvangen zij het op dezelfde wijze als de Farao de getuigenis ontving van de dienaar van God, en vroeg, "Wie is de Heere,wiens stem ik gehoorzamen zou om Israel te laten trekken?"

Koningen, gouverneurs en grote mannen zullen van u horen door de verslagen van dezen, die in vijandschap zijn met u, en uw geloof en karakter zal verkeerd geinterpreteerd wordei voor hen. Maar dezen, die valse­lijk zullen beschuldigd worden zullen een gelegenheid krijgen om te verschijnen in de tegenwoordigheid van hun beschuldigers om zelf te antwoorden. Zij zullen het voorrecht hebben om het licht te brengen voor dezen, die de groten genoemd worden van de aarde, en als gij de bijbel bestudeerd hebt, als gij klaar zijt om een antwoord te geven aan eenieder die u vraagt nopens de hoop, die in u is, zullen uw vijanden niet in staat zijn om uw wijsheid tegen te spreken.

Evangelisme 560.

God houdt al deze elementen onder kontrole ( water en vuur ). Zij zijn instrumenten om Zijn wil uit te voe­ren; Hij roept zij in aktie om Zijn doel te verwezenlijken. Deze vurige uitspattingen zijn geweest en zullen nog zijn Zijn middels om de zeer boosaardige steden van de aarde weg te vegen. Gelijk Korah, Dathan en Abiram worden zij in de put bedolven. Dit zijn bewijzen van Gods macht. Deze, die de brandende bergen ge­zien hebben zijn geslagen geweest met schrik bij de grootheid van het schouwspel-voortbrengende vuur en vlammen, en een grote hoeveelheid smeltende lava, drijvend op de rivieren, en een oorzaak zijnde van hun verdwijnen. Zij zijn vervuld geweest met vrees, alsof zij de onbegrensde macht van God aanschouwd hadden. Deze manifestaties dragen de speciale kenmerken van Gods macht en zijn bestemd om het volk van de aarde te doen beven voor Hem, en om dezen tot zwijgen te brengen, die gelijk Farao met trots zeggen: "Wie is de Heere, wiens stem ik gehoorzamen zou".

Spir. Gifts 81.

De Egyptenaren vernamen nopens de verwachtingen van de kinderen van Israel en zij spotten met hun hoop van bevrijding, en spraken lachend van de macht van hun God. Zij verwezen naar hun eigen situatie als volk, als een natie van slaven, en zegden honend tot hen: Als uw God zo juist en barmhartig is, en macht bezit bo­ven de Egyptische goden, waarom maakt hij van u geen vrij volk? Waarom veropenbaart Hij geen grootheid en macht en verheft Hij u niet?

De Egyptenaren trokken dan de aandacht van de Israelieten naar hun eigen volk, die goden aanbaden naar hun eigen keuze, die de Israelieten valse goden noemden. Zij zegden al juichend dat hun goden hen voorspoed ge­geven hadden en hen voedsel en kleding gegeven hadden en grote rijkdom, en dat hun goden ook de Israelieten in hun handen gegeven hadden om hen te dienen, en dat zij macht hadden om hen te onderdrukken en om hen te dienen, en dat zij macht hadden om hen te onderdrukken en om hun leven te vernietigen, zodat zij geen volk zouden zijn. Zij lachten met de idee, dat de Israelieten ooit zouden verlost worden uit hun slavernij. De Farao stoefte, dat hij eens hun God zou willen zien, die hen uit zijn handen zou verlossen. Deze woorden vernietigden de hoop van vele kinderen van Israel. Het scheen hen juist te zijn wat de koning en zijn raadge­vers zegden. Zij wisten dat zij als slaven behandeld werden en dat zij deze graad van verdrukking moesten onderstaan, die hun werkleiders en heersers op hen wilden leggen. Hun mannelijke kinders waren gedood ge­weest. Hun eigen leven was hun een last. En zij geloofden in en aanbaden de God van de hemel. Dan vergeleken zij hun leven met dat van de Egyptenaren. Zij geloofden niet in een levende God, die macht heeft om te redden en te vernietigen. Sommigen van hen aanbaden afgoden, beelden van hout en steen, terwijl anderen de zon aanbaden, de maan en de sterren; toch waren zij voorspoedig en weelderig. En sommigen van de Hebreeën dachten dat als God boven alle goden was, Hij hen niet als slaven zou laten van een afgodenvolk. De getrouwe dienaren van God begrepen, dat het wegens hun ongeloof was tegenover God als volk en hun nei­ging van te huwen met andere volkeren, en aldus geleid te worden tot afgoderij, dat De Heer toegelaten had dat zij in Egypte terecht gekomen waren. En zij verklaarden met kracht aan hun broeders, dat de Heer hen spoedig uit Egypte zou leiden en hun juk zou verbreken.

De tijd was gekomen, dat God de gebeden zou beantwoorden van Zijn onderdrukt volk en hen uit Egypte zou leiden met zulke veropenbaring van Zijn macht, dat de Egyptenaren zouden verplicht zijn te bekennen dat de God van de Hebreeën, die zij hadden miskend, boven alle Goden was. Hij zou hen nu straffen voor hun afgode­rij en voor hen trotsgepoch wegens de barmhartigheden die over hen gebracht zijn door gevoelloze goden. God wil Zijn eigen naam verheerlijken, opdat andere naties zouden kunnen horen over Zijn macht en dat zij zou­den kunnen beven bij Zijn machtige handelingen, en dat Zijn volk, door Zijn wonderbare werken te aanschou­wen, zich ten volle zou afkeren van hun afgoderij om aan Hem reine aanbidding te schenken. In de bevrijding van Israel uit Egypte, toonde God tenvolle Zijn uitgelezen barmhartigheid voor Zijn volk te­genover de Egyptenaren. God dacht het goed Zijn oordeel over de Farao uit te voeren, opdat hij mocht weten door volle bevinding, daar hij op geen andere wijze kon overtuigd worden, dat Zijn macht alle andere machten overtrof. Opdat Zijn macht moge bekend gemaakt worden over de ganse aarde, zou Hij een voorbeeld geven en demonstratief bewijs aan alle naties van Zijn goddelijke macht en gerechtigheid. Het lag in Gods bedoeling dat

17.





deze tentoonspreiding van Zijn macht het geloof van Zijn volk zou versterken en dat hun nageslacht standvas­tig Hem alleen zou aanbidden, die zulke wonderlijke mirakels voor hen gewrocht had. Mozes verklaarde aan Farao, nadat hij vroeg dat het volk tichels zou maken zonder strooi, dat God, die hij verklaarde niet te kennen, hem zou verplichten toe te geven aan Zijn eisen en Zijn gezag als opperheerser te herkennen.

Story of Redemptioii 113 - 116.

Missionarissen zenden in vreemde landen om zendingswerk te doen, zonder gemak van middels, zijn zoals er tichelstenen gevraagd werden, die moeten gemaakt worden zonder stroo. Medical Ministry 330.

HOOFDSTUK 6.


VERS 1 - 13.

PP 259 - 63.

"Voorts sprak God tot Mozes .... verbond". ( Vers 1 - 4 )

Vele jaren waren de kinderen van Israel slaven van de Egyptenaren. Slechts een klein aantal families kwam naar Egypte, maar zij waren een grote menigte geworden. En omringd van de afgoderij, hadden velen de ken­nis van de ware God verloren en zij hadden Zijn wet vergeten. En zij verenigden zich met de Egyptenaren in hun aanbidding van de zon, maan en sterren, alsook van dieren en beelden, die het werk waren van mensen­handen. Alles waarmede de kinderen van Israel omringd waren, was erop berekend om hen de levende God te doen vergeten. Toch waren er bij de Hebreeën, die de kennis van de ware God de Maker van de hemel en de aarde bewaarden. Zij waren bedroefd te zien hoe hun kinderen dagelijks getuigen waren en zelfs zich enga­geerden in de gruwelen van het afgodenvolk rond hen, en hoe zij nederbogen voor Egyptische godheden, ge­maakt van hout en steen, en hoe zij offers opdroegen aan deze gevoelloze voorwerpen. De getrouwen waren be­droefd en in hun droefheid riepen zij naar de Heer om verlossing van het Egyptische juk; dat Hij hen uit Egyp­te zou willen leiden, opdat zij mochten bevrijd gemaakt worden van afgoderij, en van de verderfelijke invloed, die hen omringde.

Maar vele Hebreeën verkozen in slavernij te blijven eerder dan naar een nieuw land te gaan en te strijden te hebben met de moeilijkheden, die hen op zulk een reis te wachten staan. Daarom bevrijdde de Heer hen niet bij de eerste uiting van Zijn tekens en wonders voor de Farao. Hij beheerste de omstandigheden, opdat de ty­rannieke geest van Farao zich meer ten volle zou ontwikkelen, en dat Hij grotere macht zou kunnen openbaren jegens de Egyptenaren, en ook voor Zijn volk opdat zij zouden angstig worden om Egypte te verlaten en de dienst van God zouden verkiezen. De taak van Mozes zou veel lichter kunnen geweest zijn, waren niet vele Hebreeën verdorven geweest en ongewillig om Egypte te verlaten.

3 Spir. Gifts 201 - 203.

VERS 20: PP 242.