06-A Ernst en vurigheid

Welk een ernst en vurigheid kenmerkten zijn smekingen! De hand des
geloofs was uitgestrekt om beslag te leggen op de nimmer falende beloften van de Allerhoogste. Zijn ziel worstelde in doodsangst. Hij had aanwijzingen dat zijn bede verhoord was. Hij wist de overwinning te hebben
behaald. Als wij als volk zouden bidden zoals Daniël bad en worstelen zoals hij worstelde, door ons te vernederen voor God, dan zouden we even
duidelijke antwoorden op onze smeekbeden ontvangen als Daniël kreeg.
Hoor, hoe hij zijn vraagstuk aan het hemels hof voorlegt:
“Neig, mijn God, Uw oor en hoor; open Uw ogen en zie onze verwoestingen, en de stad waarover Uw naam is uitgeroepen; want niet op grond
van onze gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor U uit, maar
op grond van Uw grote barmhartigheden. O Here, hoor! O Here, vergeef!
O Here, merk op! Treed handelend op. Toef niet om Uws Zelfs wil, o
mijn God, want Uw naam is uitgeroepen over Uw stad en over Uw volk.”
(Dan.9:18,19).
De Godsman bad om de hemelse zegen voor zijn volk en om een betere
kennis van de goddelijke wil. Zijn zorg ging uit naar Israël, dat niet op de
juiste wijze de wet van God gehoorzaamde. Hij erkende dat al hun onheil
was voortgekomen uit hun overtredingen van deze heilige wet. Hij zei:
“Wij hebben gezondigd, wij hebben goddeloos gehandeld... om onze zonden en om de ongerechtigheid onzer vaderen zijn Jeruzalem en Uw volk
tot een smaad geworden voor allen om ons heen.” (vs.15,16). De Joden
hadden hun bijzondere, heilige eigenschappen van Gods uitverkoren volk
verloren. “Nu dan, hoor, o onze God, naar het gebed van Uw knecht, en
naar zijn smeking, en doe Uw aangezicht lichten over Uw verwoest heiligdom.” (vs.17). Met een intens verlangen richtte het hart van Daniël zich
naar het verwoeste heiligdom van God. Hij wist dat haar voorspoed alleen
hersteld kon worden, als Israël zich zou bekeren van de overtredingen van
Gods wet en nederig, getrouw en gehoorzaam zou worden.