Verklaring van enige teksten

Verklaring van enige teksten

In de loop der eeuwen dat de zondag de plaats ging innemen van de Sabbat, hebben voorstanders van de zondagviering gezocht naar argumenten die een verwerping van de Sabbat en een heiliging van de zondag motiveerden. Voor diegenen die de Overlevering boven de Schrift stelden, was al heel spoedig de oplossing gevonden : de Kerk had die verandering aangebracht. Gemakkelijker kon het haast niet. Geheel anders was het voor hen die de verschuiving van de rustdag uit de Bijbel wilden halen. Wilden zij een goddelijk „Amen" vinden voor zulk een ommekeer, dan moest dit in het heilig Woord te vinden zijn. Nu is het altijd moeilijk iets te vinden wat er niet is. En zo verging het ook hen die in de Schrift zochten naar bewijzen voor een verandering van de dag des Heren. Dat het verlangen hen ten slotte ertoe bracht, bewijzen naar voren te brengen die geen bewijzen zijn, zal iedere oprechte gelovige, die niet wijzer wil zijn „boven hetgeen men behoort wijs te zijn", bij het onderzoek naar deze dingen duide­lijk worden.

In onze beschouwing worden nu de voornaamste argumenten voor de zondagviering - de Schriftuurplaatsen waar melding gemaakt wordt van de eerste dag der week - in het kort besproken.

NEGENMAAL „EERSTE DAG DER WEEK"

In het geheel vinden wij negenmaal de uitdrukking „de eerste dag der week" inde Schrift, eenmaal in het Oude Testament en achtmaal in het Nieuwe Testament. De tekst in het Oude Testament is Gen. 1 : 5, waar over de schepping van het licht gesproken wordt : „En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de eerste dag." Om uit deze tekst te besluiten, dat de eerste dag der week in de kiem reeds de Sabbat, de zevende dag, die door de Here gezegend en ge­

heiligd werd doordien de Schepper van het licht en van de andere schepping rustte op die dag, ver te boven moest gaan, doordat de Heiland op deze dag opstond, is een ongerijmdheid. In de Schrift wordt noch het bevel gegeven tot heiliging van de dag waarop het licht werd geschapen, noch het bevel tot heiliging van de dag der opstanding. En diegenen die zich gaarne bezighouden met getallen­symboliek, doen goed zich de woorden van Calvijn te herinneren „Indien iemand enige verborgen betekenis zoekt in het getal zeven, dan kan men zeggen, dat het niet zonder oorzaak gekozen is om de eeuwigdurendheid aan te duiden."



De acht teksten in het Nieuwe Testament zijn: Matth. 28 : 1; Marc. 16 : 2, 9; Luc. 24 : 1; Joh. 20 : 1, 19; Hand. 20 : 7; 1 Cor. 16 : 2. Wij willen deze Schriftuurplaatsen alle afzonderlijk nagaan, en daarna ze als geheel bezien, om een zo eerlijk mogelijke be­schouwing te hebben. In de volgorde zoals die in de Schrift voorkomt, en die wij hierboven hebben aangehouden, zullen wij deze be­schouwen.

„TEGEN DE EERSTE DAG DER WEEK"

Matth. 28:1: „En laat na de Sabbat, toen het begon te lichten, tegen de eerste dag der week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om het graf te bezien." Dit bericht laat ons zien, wat er, vroeg in de morgen van de eerste dag der week, gebeurde. In de grondtekst staat: tegen de eerste van de sabbatten. „De Sabbat gaf zelfs in het Chaldeeuws en in het Grieks bij de schrijvers van het Nieuwe Testament zijn naam aan de gehele week, en men noemde dus de zondag de eerste dag des Sabbats, wat echter in onze gewone overzetting altijd door eerste dag der week' vertaald is ... De dagen der week hadden reeds bij de Romeinen, gelijk nog bij ons, namen van de zeven aan de ouden bekende planeten ontleend; bij de Hebreeën werden zij slechts geteld." Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijk gezin, art. Dag.

In een voetnoot zegt dit werk : „Zo staat in Luc. 18:2 letterlijk twee­maal des Sabbats', wat terecht vertaald is met tweemaal per week'."





De joden telden de dagen dus vanaf de Sabbat. Het Seventh-day Adventist Bible Commentary tekent bij Matth. 28 : 1 aan:

„Eerste dag van de week. Gr. m i a s a b b a t ó n. Het woord s a b b a t ó n zowel in de meervoudsvorm hier, als in het enkelvoud, betekent 6f „Sabbat", de zevende dag der week, 6f „week". Voor­beelden van het gebruik ervan in de laatste betekenis zijn Luc. 18 :12; 1 Cor 16 : 2; enz. Sommigen wier ijver om hun eigen ideeën te be­vorderen hun kennis van het Grieks grotelijks overtreft, hebben m i a s a b b a t ó n vertaald als de eerste van de sabbatten', en con­cluderen, dat Mattheus hier bedoelt : de zondag van de opstanding als de eerste gelegenheid dat de heiligheid van de Sabbat overgedragen werd op de eerste dag van de week. Niet één geleerde in de Griekse taal heeft ooit getracht een argument ten gunste van de zondags­heiliging naar voren te brengen op grond van deze taalkundig onmo­gelijke vertaling van Matth. 28 : 1. Nieuwelingen die zulk een poging ondernamen, zijn berispt geworden door hun meer onderlegde zon­dagvierende broeders, die met beslistheid de mogelijkheid van zulk een vertaling ontkennen."

Wat zegt onze tekst anders dan dat de vrouwen het graf gingen bezien in de vroege ochtend van de eerste dag der week? Is uit deze tekst op te maken, dat er nu een andere door God verordineerde dag is? Neen immers. Geen enkel woord, geen enkele zinspeling wordt gebezigd dat van meet af deze dag een heiligheid dient te worden toegekend. Hoe men de tekst ook bekijkt, hij zegt eenvoudig, dat de vrouwen op de eerste dag der week naar het graf gingen. Van een viering van de zondag is geen sprake : de vrouwen waren in de veronderstelling dat de Heiland nog in het graf lag. De zondag­viering gronden op deze tekst is niet alleen lezen wat er niet staat, maar ook lezen wat er niet bedoeld wordt.

„OP DE EERSTE DAG DER WEEK"

Marc. 16 : 2 : „En zeer vroeg op de eerste dag der week kwamen zij tot het graf, toen de zon opging." Het eerste vers van hoofdstuk 16 luidt : „En toen de Sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magda­lena en Maria de moeder van Jacobus en Salome specerijen gekocht, opdat zij kwamen en Hem zalfden." Deze teksten zijn als het ware





een aanvulling op Matth. 28 : 1. Marcus geeft te kennen met welke bedoeling de vrouwen naar het graf gekomen waren, nl. om hun Here te zalven.

Nu nemen wij gaarne aan, en zijn daar ook zeer van overtuigd, dat de discipelen, overstelpt door droefheid, in het geheel niet meer dach­ten aan de woorden van de Here Jezus, dat Hij zou sterven en na drie dagen zou opstaan (Matth. 20 : 19; Marc. 10 : 24; Luc: 18 : 33; e.a.). De Heilige Geest zou hen later alles indachtig maken (Joh. 14 : 26). Maar hoevele malen de discipelen ook spreken over het grote heilsfeit dat Christus uit de doden opstond, nimmer verbinden ze de opstanding aan een verandering van het gebod aangaande de rustdag.



Marc. 16 : 9: „En toen Jezus opgestaan was des morgens vroeg op de eerste dag der week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had." Uit deze tekst zouden wij kunnen opmaken, dat Maria Magdalena niet in gezelschap was van de andere vrouwen, die wellicht langs een andere weg zouden gaan. (Zie ook joh. 20 : l).

Voor sommigen is deze tekst aanleiding geweest tot de bewering, dat de Heiland alleen maar op de eerste dag der week verscheen aan Zijn discipelen. Op zichzelf betekent dat in het geheel geen verandering van gebod. Daarvoor is een „Zo zegt de Here!" nodig. Nu zegt de Bijbel, dat de Heiland diezelfde avond nogmaals verschijnt (Luc. 24 :36; Joh. 20 : 19; Marc. 16 : 14) ; „acht dagen" daarna ver­schijnt Hij weer, om de ongelovige Thomas, die op de eerste avond niet tegenwoordig was, te overtuigen (Joh. 20 :26). Op welke dag de derde verschijning plaatsvond, wordt ons niet bericht. Wel wordt in joh. 20 : 1-14 gezegd, dat zeven discipelen het visnet hadden uitgeworpen en aan de arbeid waren. En de opgestane Heiland heeft goede aanwijzingen gegeven voor een rijke vangst. Het is best mogelijk, dat deze verschijning heeft plaatsgevonden op de eerste dag der week. Maar ze weerspreekt een heiliging van de eerste dag der week dan ook volkomen. En volgens Hand. 1 : 3 is Hij „veertig dagen lang" door de apostelen gezien, en geen enkel Bijbels bewijs is er, dat dit alleen op de eerste dag der week was.





EEN RUST OP DE SABBAT



Luc. 24 : 1 : „En op de eerste dag der week, zeer vroeg in de morgen­stond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen die zij bereid hadden, en sonunigen met haar." Ook Lucas geeft volkomen de ge­dachte weer wat Mattheus en Marcus hebben bericht over de op­standing en de daaraan voorafgaande gebeurtenissen. Dat Lucas met geen mogelijkheid iets in den zin gehad heeft aangaande een zondag­viering, blijkt duidelijk uit de voorgaande verzen, Luc. 23 : 54-56: „En het was de dag der voorbereiding, en de Sabbat kwam aan. En ook de vrouwen die met Hem gekomen waren uit Galilea, volgden na, en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd werd. En wedergekeerd zijnde bereidden zij specerijen en zalven, en op de Sabbat rustten zij naar het gebod."

Het S. D. A. Bible Commentary op Luc. 24 : 1 luidt o.a.: „En. Gr. de, ,maar', of ,en', de eerste zin van hoofdst. 24 heel nauw ver­bindende met de laatste verklaring van hoofdst. 23. Het verband wordt nog duidelijker gezien wanneer men vertaalt: Zij rustten dan ook op de Sabbat naar het gebod, maar op de eerste dag der week. ..' Deze overzetting geeft heel duidelijk de heiligheid te ken­nen welke deze eerste Christen-gelovigen hechtten aan de zevende­dags Sabbat. Hun laatste daad op vrijdag was, het bereiden van specerijen en zalven (hoofdst. 23 : 56). Dan legden zij alles terzijde naar het (Sabbat) gebod (zie hierover Ex. 20 : 8-11) , en hervatten hun liefdearbeid niet eerder dan 's zondagsmorgens vroeg. Het felle contrast tussen de heiligheid van de Sabbat en het ongewijde karakter van de zondag hier neergelegd in het Evangelieverhaal, spreekt duide­lijke taal. .."

Verschillende vertalingen geven het nauwe verband tussen de laatste verzen van hoofdstuk 23 en de eerste van hoofdstuk 24 heel goed weer. Zo laat de Leidse Vertaling Luc. 23:56b-24: 1 beginnen met als een nieuwe pericoop: „Nadat zij op de sabbat volgens het gebod gerust hadden, gingen zij des zondags in de vroege morgen naar het graf, met de geurige stoffen die zij gereed gemaakt hadden." Prof. Brouwer laat dit verband nog duidelijker uitkomen, door zelfs de tekstindeling te wijzigen. Deze theoloog vertaalt het eerste gedeelte

van Luc. 23 : 56 met : „En teruggekeerd, bereidden zij specerijen en mirre." Het laatste gedeelte van vers 56 voegt hij bij hoofdstuk 24, dat als een nieuwe pericoop begint. Luc. 24 : 1 luidt : „En op de sabbat hielden zij rust, naar het gebod. Maar zeer vroeg op de eerste dag der week kwamen zij bij het graf en brachten de specerijen die zij gereed hadden gemaakt."

De (R.K.) Petrus Canisius Vertaling volgt de klassieke versindeling, en laat Luc. 24 beginnen als een nieuwe pericoop. Toch komt in deze vertaling de betekenis van het Griekse woord d e duidelijk naar voren. Luc. 23 :56-24 : 1 wordt weergegeven als volgt : „Daarna gingen ze heen, en maakten specerijen en balsem gereed; maar op de sabbat hielden ze de voorgeschreven rustdag. Maar op de eerste dag der week, zeer vroeg in de morgen, gingen ze naar het graf met de specerijen, die ze hadden bereid." De Nieuwe Vertaling volgt eveneens de klassieke versindeling, maar volgt de pericoopindeling van de Leidse Vertaling en de Vertaling van Prof. Brouwer. Luc. 23 : 56b - Luc. 24 : 1 is in de Nieuwe Ver­taling : „En op de sabbat rustten zij naar het gebod, maar op de eerste dag der week gingen zij reeds vroeg in de morgenstond met de specerijen die zij gereed gemaakt hadden, naar het graf." Lucas, door de Heilige Geest geïnspireerd, maakt een scherpe tegen­stelling tussen hetgeen de vrouwen deden op de Sabbat en hetgeen ze deden op de eerste dag der week. Het Griekse woord de, dat in het Nieuwtestamentisch Grieks door hem en ook door andere schrij­vers gebruikt wordt als tegenstellend voegwoord, is in bovengenoemde vertalingen weergegeven door ons tegenstellend voegwoord „maar". Bovengenoemd Schriftgedeelte is dus een duidelijke bevestiging dat de zondag niet anders is dan hij wordt aangeduid : de eerste dag der week. Voor de vrouwen was de Sabbat de dag des Heren, de rustdag, en de eerste dag der week werkdag.

„WIE MIJ VROEG ZOEKEN..."

Joh. 20 : 1 : „En op de eerste dag der week ging Maria Magdalena vroeg, terwijl het nog duister was, naar het graf, en zag de steen van het graf weggenomen." Hetgeen in deze tekst gezegd wordt, is ten





dele al besproken bij onze beschouwing over Marc. 16 : 9. Geen enkele aanwijzing is erin te vinden voor een vermeende zondags­viering. Wat wij wel uit deze tekst kunnen leren, is, dat het woord des Heren, door de mond van Salomo gesproken : „Wie Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden", hier opnieuw bewaarheid wordt. Jezus vroeg zoeken, vroeg op de dag, en ook vroeg in de week, betekent, dat we Hem dan ook vinden. Met een godsdienst die niets anders is dan Hem alleen dienen op de dag die Hij voor Zijn dienst gesteld heeft, zijn we niet gebaat. Wij moeten Hem gedurig zoeken, om steeds bij vernieuwing Hem te vinden. Maar zulk een weg der toe­wijding aan Hem is, evenmin als dat bij Maria Magdalena was, een weg buiten Zijn geboden om. Dat heeft Luc. 23 :56 ons geleerd.



Joh. 20 : 19: „Toen het dan avond was op die eerste dag der week, en terwijl de deuren gesloten waren, waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen : Vrede zij ulieden." Het is opmerkelijk, dat Johan­nes hier de Romeinse tijdsaanduiding volgt, volgens welke rekening, precies zoals bij ons in het burgerlijke leven, de dagen aanvangen te middernacht. De joodse tijdsindeling, die zich naar de scheppings­ordinantie richtte, rekende de dag vanaf zonsondergang (Zie Gen. 1 : 5 ; Lev. 23 : 32). Waarom Johannes hier, in tegenstelling met verschillende plaatsen, de Romeinse tijdsaanduiding gebruikt, wordt ons duidelijk wanneer wij D~chsels verklaring over Matth. 27 : 30 lezen. Deze Schriftverklaarder citeert bij Matth. 27 : 30 Riggen­bach, die o.a. zegt

„Het was, als Pilatus het vonnis uitsprak, de rustdag op Pasen, ongeveer de zesde ure (Joh. 19 : 11) . Deze aanwijzing is bevreem­dend, daar toch Marcus (15 : 25) uitdrukkelijk zegt, dat Jezus reeds op de derde ure gekruisigd werd, en ook de andere Evangelisten melden, dat op de zesde ure, d.i. des middags ten 12 ure, de duister­nis een aanvang nam."

Dan laat hij Wieseler volgen : „Maar bij de haast, met welke het verhoor van Jezus had plaatsgehad, en daar Jezus volgens al de Evangelisten reeds in de vroegte tot Pilatus werd gebracht, is het nauwelijks denkbaar, dat Pilatus zijn vonnis eerst tegen de middag

zou hebben uitgesproken. Hierbij komt nog, dat daar de dag van Jezus' dood ook volgens Johannes op de 15de Nisan viel, de tijd van het gericht zo onpraktisch mogelijk zou gekozen zijn, daar de heilige feesttijd reeds drie uren vroeger ten tijde van het morgenfeest be­gonnen was. Zeer waarschijnlijk is daarom de gissing, dat Johannes Romeinse uren bedoeld heeft, die geheel als bij ons van middernacht zijn gekozen, zodat de zesde ure geheel als bij ons met 6 uur in de morgen zou overeenkomen. Werd Jezus in die tijd veroordeeld, zo blijft voor de vele voorbereidingen tot Zijn kruisiging, voor Zijn lang­zame gang ten dode naar het buiten de stad gelegen Golgotha genoeg­zaam tijd over, en Hij kon, zoals Marcus bericht, werkelijk ten 9 uur inde morgen op Golgotha gekruisigd worden. Johannes telde opzette­lijk op Romeinse wijze, daar van een gerechtshandeling voor de Romeinse landvoogd sprake is, en hij deed dat te liever, daar ook de feestdag van 15 Nisan, in zijn onderscheiding van het pascha van de voorafgaande avond (om Exod. 12 : 29) juist te middernacht begon."

Wij achten dit de meest aannemelijke verklaring om de uitdrukking „avond op die eerste dag der week" in overeenstemming te brengen met eenzelfde bewoording in het verslag van Lucas over de bijeen­komst in Troas (Hand. 20 : 7), waarover wij straks nog iets willen zeggen. Welke tijdrekening men echter wil nemen, de tekst geeft geen enkele aanleiding tot een verheffing van de zondag. De treurende discipelen waren bijeen, maar niet om de opstandingsdag te vieren. Marc. 16 : 12, 13 laat zien, dat het merendeel van de discipelen geen geloof hechtte aan de berichten over de opstanding. Noch het verslag der vrouwen, noch de woorden van Petrus, noch de ervaring van de Emmausgangers kon de bolster van ongelovigheid en hardigheid des harten breken. En de Heiland Zelf moest verschijnen om aan dat dispuut een einde te maken (Luc. 24 : 36; Marc. 16 : 14).



Joh. 20 : 19 spreekt niet over zondagsheiliging. Wij lezen, dat de opgestane Heiland hen de handen oplegde, en hen hun zendingstaak aankondigde. Hij opende hun verstand, opdat zij de Schriften ver­stonden. Zij kregen een inzicht in het grote heilsplan dat God voor een gevallen mensheid heeft bereid. En ook ontvingen zij de belofte,





dat zij kracht zouden ontvangen voor hun wereldomvattende op­dracht (Joh. 20 : 21-23; Luc. 44 : 49). Vele belangrijke dingen mochten de discipelen vernemen. Echter niet, dat de „Here van de Sabbat" (Marc. 2 : 28) nu een „Here van de zondag" was geworden.

PAULUS' AFSCHEIDSREDE TE TROAS

Hand. 20 : 7 : „En op de eerste dag der week, toen de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijn rede uit tot middernacht." Deze tekst is de enige in het Nieuwe Testament die spreekt van een godsdienstige vergadering der Christen-gelovigen op de eerste dag der week. Maar omdat het de enige is, is het ook een zeer waardevolle in onze beschouwing. Zal dit Schriftgedeelte het bewijs zijn, dat er een verandering van het vierde gebod heeft plaats­gehad? Te meer, daar hier sprake is van een vergadering die vieren­twintig jaar na de opstanding plaatsvond, nl. in 58 na Chr., en dat men op deze bijeenkomst het Heilig Avondmaal nuttigde, een gebruik dat in de meeste Christelijke kerken op zondag wordt gehouden, zij het dan meestal eenmaal per kwartaal.

Laten wij de tekst eerst afzonderlijk lezen en hem daarna in zijn ver­band zien. Dat de discipelen op de eerste dag der week bijeenkwamen, is op zichzelf geen bewijs van een vroegtijdige zondagviering. Het Nieuwe Testament, Nieuwe Vertaling van 1866: „De eerste dag der week. Of die toen reeds voor gemeenschappelijke godsdienstoefening afgezonderd werd, ... is onzeker." - Aant. bij Hand. 20 : 7. Vol­gens Commentaar op de Heilige Schrift, Protestants deel, blz. 1212, is uit Hand. 20 : 7 niet met beslistheid af te leiden, dat de Christenen op de eerste dag der week geregeld bijeenkwamen. Op welke dag de nieuwtestamentische gemeente bijeenkwam, is geen kwestie van onzekerheid. Aan de hand van onderstaande opsomming kan men nagaan, hoevele malen men heilige samenkomsten had op de Sabbat.

Datum

Gemeente

Aantal
vergaderingen

Schriftuurplaatsen

A.D. 45

Antiochië

2

Hand. 13 :14, 42-44

A.D. 53

Filippi

1

„ 16 : 12, 13

A.D. 53

Thessalonica

3

„ 17 : 1, 2

A.D. 54

Corinthe

84

„ 18 : 1-4, 11

En, zoals reeds in de radiolezingen naar voren is gebracht, betroffen deze vergaderingen niet enkel Christenen uit de joden, maar ook uit de Heidenen.

Wanneer wij Hand. 20 : 7 in zijn verband lezen, dan zien wij des te duidelijker, dat deze avondvergadering geen enkele sanctie verleent voor een zondagviering. De verzen 1 - 16 laten ons zien, dat Paulus met zijn reisgenoten Macedonië verlaat en door Klein-Azië trekt om zo spoedig mogelijk Jeruzalem te bereiken. Het gezelschap, dat niet al de tijd gezamenlijk kon reizen, is weer bij elkaar in Troas, waar een oponthoud van zeven dagen is. Het is heel wel mogelijk, dat geen boot voorhanden was die richting Patara (hoofdst. 21 : 1) voer, en Paulus zal ongetwijfeld de gemeente aldaar gediend hebben met het Woord. Het ligt voor de hand, dat Paulus de Sabbat heeft door­gebracht te midden van de gelovigen, nog de avondmaaltijd met hen gebruikte en daarna zijn afscheidswoord tot hen richtte. In die tijd was het de gewoonte, het Avondmaal te verbinden aan een liefde­maaltijd, waaraan iedereen kon deelnemen. Die veel hadden, zorgden ervoor, dat ook de armen konden aanzitten. Langzamerhand ont­aardden deze maaltijden, zodat judas, die zijn brief niet na het jaar 60 geschreven moet hebben, moest waarschuwen tegen misbruiken (judas: 12). Paulus had, korte tijd voorafgaand aan de bijeenkomst te Troas, evenzo zijn stem moeten verheffen tegen de gemeente te Corinthe, waar toen al verschillende ongeregeldheden zich voor­deden. Blijkbaar had de gemeente te Troas niet te kampen met derge­lijke moeilijkheden.

Sprekende over de a g a p e n (liefdemaaltijden), zegt Herzog: „Deze maaltijd vond waarschijnlijk in de eerste Christelijke gemeenten dage­lijks plaats (Hand. 2 : 42, 46), en wel des avonds, en afgezonderd van de overige godsdienstige vergaderingen." D~chsel, aant. bij 1 Cor. 11 : 21.





Bijbelsch Woordenboek voor het Huisgezin, art. „Avondmaal", zegt o.a. „Het Avondmaal, ook als gemeenschapsmaal, schijnt dus een deel van de liefdemaaltijd geweest, en bij de afschaffing van deze als een op zichzelf staande plechtigheid behouden te zijn ..."

En in het artikel „Liefdemaaltijd" zegt dit werk o.a.: ,,... de maal­tijd die de gelovigen met elkander hielden en waarbij zij de dood van Christus verkondigden, zodat hij de eerwaardigste plechtigheid des Christendoms of het H. Avondmaal insloot. Lucas bedoelt die, als Hij van de Jeruzalemse gemeente schrijft (Hand. 2 : 42) : Zij waren volhardende in het onderwijs der Apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods en in de gebeden.' " Commentaar op de Heilige Schrift, aant. bij Hand. 20 : 7 zegt onder meer het volgende : „Om brood te breken ... meestal ziet men hierin een avondmaalsviering of eucharistische dienst, zoals deze later als bijzondere kerkdienst gehouden is; uit de teksten blijkt echter, dat men dit niet te veel in technische zin moet nemen; het was een ge­meenschappelijke maaltijd, die ook voorde versterking van het lichaam diende, zo zelfs, dat Paulus in 1 Cor. moest waarschuwen, dat men er geen eet- en drinkgelag van zou maken; maar deze maaltijden hadden een sacraal karakter door de zegenbede, die de gastheer uit­sprak en in het bijzonder door de verbinding die met Jezus' laatste maaltijd gelegd werd, een herinnering aan Zijn dood en de inwijding van het Nieuwe Verbond. - De toespraak is hier kennelijk het voor­naamste (vs 7 en 11) ; wilde hij nog eens zijn laatste vermaningen, een geestelijk testament geven (vgl. vs 38) ?" Met betrekking tot deze rede van de apostel, schrijft D~chsel : „Wat het prediken van de apostel in de vergadering der gemeente te Troas ... aangaat, is op te merken, dat in de grondtekst niet zozeer een plechtige rede tot lering en vermaning, maar meer een vriend­schappelijk, vertrouwelijk onderhoud gemeend is." - Aant. bij Hand. 20 : 7.

Een heiliging van de zondag omdat het avondmaal op die avond werd gehouden, is niet steekhoudend. En daarbij komt nog, dat het een zaterdagavondvergadering betrof, zoals reeds in het kort naar voren is gebracht. Commentaar gevend op Hand. 20 : 7 zegt Ds. Visser : „De joodse dag begon immers op de avond, i.c. de zaterdag­

avond. Paulus spreekt die avond en nacht en vertrok op zondag naar Assus." - Zondag en zondagsheiliging, blz. 78, aant. 94.

Dr. Horatio B. Hackett, professor in het Nieuwtestamentisch Grieks aan het Theologisch Seminarie van Rochester, zegt in zijn Com­mentary on Acts: „De joden rekenden de dag van de avond tot de avond, en volgens deze beginselen zou de avond van de eerste dag van die week onze zaterdagavond zijn. Als Lucas hier zo ge­rekend heeft, zoals vele Bijbelverklaarders ook menen, dan heeft de apostel gewacht op het eindigen van de joodse Sabbat, en zijn laatste dienst voor de broeders te Troas ... gehouden op zaterdagavond, en zijn reis 's zondagsmorgens voortgezet." - Blz. 329, 330. Geciteerd in C. B. Haynes, Van Sabbat tot Sondag, blz. 20. Uitg.: Die Sentinel Uitgewers-Maatskappy, Kaap.



Maar wat gebeurt nu terwijl de apostel zijn afscheidswoorden tot de gemeente richt? Om dit te verstaan, dient men te bedenken, dat de streek daar een landengte vormt. Op het achter in het boek aan­gebrachte kaartje is dit duidelijk te zien. Wilde men in deze uithoek van Klein-Azië van Troas naar Assus, of omgekeerd, gaan, dan was de kortste verbinding over land. De reis kon in betrekkelijk korte tijd worden afgelegd, daar de afstand niet meer dan 32 km bedroeg. Was men echter per boot, dan moest de grote omweg om de „kaap" worden gemaakt. Van deze omstandigheid nu maakt Paulus dank­baar gebruik. Terwijl hij met de andere gelovigen nog bijeen is op die zaterdagavond, roeien zijn metgezellen de boot naar Assus. Op de Sabbat hadden zij gerust, maar nu gaan zij weer aan de arbeid. Die nacht en de daaropvolgende zondagmorgen hebben zij dapper de woeste baren getrotseerd. Hand. 20 : 13, 14 zegt ons: „Maar wij vooruit naar het schip gegaan zijnde, voeren af naar Assus, waar wij Paulus zouden opnemen. Want hij had het alzó bevolen, en hijzelf zou te voet gaan. En toen hij zich te Assus bij ons gevoegd had, namen wij hem op.. ."

Ds. Visser in zijn voornoemd werkje, blz. 18, ondersteunt de gedachte, dat uit Hand. 20 : 7 niet strikt bewezen kan worden dat deze samen­komsten alleen gehouden werden op de eerste dag der week, en even­min dat deze samenkomsten reeds gewoonte waren. „Wel blijkt," zo





vervolgt Ds. Visser, „uit wat wordt meegedeeld, dat Paulus het zonder meer geoorloofd achtte op zondag te reizen, ook al was er van directe noodzaak of van reizen voor de eredienst geen sprake."

Wanneer wij de Handelingen der Apostelen bestuderen, zien wij, dat Paulus op zijn derde zendingsreis verschillende afscheidsvergaderingen heeft gehouden. D~chsel is de mening toegedaan, dat die welke Paulus te Efeze hield, op zaterdag moet zijn geweest (Aant. op Hand. 20 : 18). In Efeze, de plaats waar Paulus zoveel heeft ervaren, maar wier gelovigen hij toch zo dierbaar was, gelijk zij hem dierbaar waren, sprak hij een rede waarvan de voornaamste onderwerpen worden weergegeven door Lucas.

Wij mogen aannemen, dat Paulus evenzo belangrijke waarheden te Troas heeft verkondigd. Er wordt echter niets van vermeld. Maar het is duidelijk, hetgeen reeds in de radiolezingen tot uiting is gekomen, dat niet de afscheidsrede op de eerste dag der week, maar de opwek­king van Eutychus de aanleidende oorzaak was van Lucas' bericht­geving. Het moet op Lucas, die geneesheer was, maar ook op de aanwezigen, een bijzondere indruk hebben gemaakt, dat de Here door Zijn dienstknecht zulk een groot wonder had verricht. Ten slotte willen wij nog opmerken, dat een inzetting als het Avond­maal, dat op donderdagavond werd ingesteld, moeilijk als bewijs kan dienen voor zondagviering, te meer daar het Avondmaal niet het ge­dachtenismaal is aan Zijn opstanding, maar aan Zijn lijden en sterven. De Here heeft aan Zijn dood en opstanding niet een dag gegeven ter herdenking, maar twee inzettingen, nl. het Avondmaal en de Doop. Aangaande de inzetting van het Avondmaal lezen wij: „Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en deze drinkbeker zult drinken, zo verkondigt de dood des Heren totdat Hij komt" (1 Cor. 11 : 26). En betreffende de Doop schrijft de apostel : „... zijnde met Hem be­graven in de doop, in welke gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft" (Col. 2 : 12. Zie ook Rom. 6 : 4).

GEEN KERKELIJKE INZAMELING OP ZONDAG

1 Cor. 16 : 2 : „Op elke eerste dag der week legge een iegelijk van u iets bij zichzelf weg, vergaderende een schat, naar dat hij welvaren





verkregen heeft; opdat de inzamelingen alsdan niet eerst geschieden, wanneer ik gekomen zal zijn." Door vele voorstanders van de zondags­viering wordt deze tekst aangehaald als een bewijs van kerkelijke activiteit op de zondag. Volgens dit Schriftwoord echter is er geen sprake van een kerkelijke inzameling of collecte. Verzocht werd, thuis een bedrag weg te leggen dat evenredig was aan de inkomsten van de afgelopen werkweek. Deze bezigheid was een gepast werk om de nieuwe week te beginnen. Commentaar op de Heilige Schrift geeft deze tekst weer : „Elke eerste dag na Sabbat legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden." Ds. H. v. d. Loos in De Hervormde Kerk van 10 sept. 1949: „Over een openbare inzame­ling wordt niet gerept."

Vele Schriftverklaarders zijn eveneens van mening, dat uit deze teksten niet kan worden afgeleid, dat er kerkelijke samenkomsten plaatsvonden op de eerste dag der week. Op welke dag de Christenen te Corinthe bijeenkwamen, is een vraag waarover de Bijbel ons niet in het onzekere laat. Men leze slechts Hand. 18 : 1-4, 11. De tekst uit 1 Cor. 16 : 2 is de enige verwijzing in al de zendbrieven naar de eerste dag der week. Een eerlijke be­schouwing leert ons, dat uit deze tekst in geen enkel opzicht kan worden opgemaakt, dat de zondag enige heiligheid wordt toege­schreven.

ALLE „EERSTE-DAGS-TEKSTEN"
TE ZAMEN BESCHOUWD

Wij hebben al de Schriftuurplaatsen waarin gesproken wordt over de eerste dag der week afzonderlijk nagegaan, en geen enkel bewijs gevonden voor een heiliging van de zondag. Ook deze Schriftgedeel­ten bij elkaar geven geen enkele verdere aanwijzing. Integendeel, de Sabbat blijft de dag des Heren, de rustdag door God bedoeld van paradijs tot paradijs. Niet één week, niet één ogenblik heeft God de weekcyclus onderbroken. Het Nieuwe Testament evenzeer onder­schrijft de eisen Gods, die bindend zijn voor alle geslachten van alle eeuwen.





DE DAG DES HEREN



Ook een beroep op Openb. 1 : 10, waar bericht wordt, dat Johannes in de geest was op ,,de dag des Heren", kan niet ten gunste van de zondag worden aangevoerd. Eerst willen wij de aandacht erop ves­tigen, dat de boeken van het Nieuwe Testament over het geheel genomen pas vele jaren na de opstanding werden geschreven. In de theologische wereld is men van gedachte, dat het Evangelie van Johannes het laatst geschreven boek is van onze canon (lijst van boeken die samen de Heilige Schrift vormen). Johannes zou dus De Openbaring geschreven hebben vóór zijn evangelie. Nu wordt in dit Evangelie van Johannes, evenals al de andere boeken waarin melding wordt gemaakt van de dag die volgde op de Sabbat, deze tijd slechts aangeduid met „eerste dag der week". Al de schrijvers van de gewijde bladen hebben op geen enkele wijze te kennen gegeven, dat onder de Nieuwe Bedeling het vierde gebod van de Wet des Heren een andere inhoud zou hebben verkregen. Het lag blijkbaar in de bedoeling van de Heilige Geest, Die hen inspireerde, dat er een duidelijk onder­scheid zou zijn tussen de heilige uren van de Sabbat en het profane karakter van de werkweek.

Maar, en dit willen we bijzonder onderstrepen, om uit Openb. 1 : 10 op te maken welke dag de ,,dag des Heren" is, is beslist niet aan menselijke willekeur overgelaten. Het Woord des Heren zal ons zeggen welke de dag des Heren is. En wanneer wij nu nagaan wat de Here Zelf schrijft over de Sabbat in Ex. 20 : 8-11, Jes. 58 : 13, en onze Heiland Zichzelf noemt „een Here ook van de Sabbat" (Marc. 2 : 27, 28), dan blijkt overduidelijk, dat ,Johannes in de geest was op de Sabbat, de dag die door de Here afgezonderd is voor Zijn dienst en tot Zijn eer.



A smaller dictionary o f the Bible, door William Smith, art. The Lord's Day (de dag des Heren) zegt met betrekking tot de teksten die spreken over de eerste dag der week : „Afzonderlijk genomen misschien, of zelfs alle te zamen, schijnen deze Schriftuurplaatsen nauwelijks voldoende het bewijs te leveren dat de wijding van de eerste dag der week voor bovenstaande doelen (nl. samenkomsten

houden en de heilige handelingen verrichten; C.D.) een zaak was van apostolische inzetting, of zelfs van apostolisch gebruik."

Steunend op Geesink, van Veen, Molle en Koole, schrijft Ds. P. Visser in zijn reeds meermalen geciteerd werkje Zondagsrust en zondags­heiliging, blz. 8: „De Christelijke kerk in de apostolische tijd kende geen viering van de zondag."

Ook het argument dat het Sabbatgebod ten dele moreel, ten dele ceremonieel zou zijn heeft geen enkele grond. Op zichzelf zou het al heel vreemd zijn : een ceremonieel gebod in de boezem van een morele wet. Met onderstaande getuigenissen gaan wij eerder akkoord. In een bewoording die niet mis te verstaan is, zegt Dr. Abraham Kuyper : „Het vierde gebod is een van de tien zedelijke geboden, en moet niet op een bijzondere wijs, maar naar de regel der overige negen geboden verklaard." - Tractaat van den sabbath, blz. 154 v.v. En Ds. Nomes geeft in De Goede Tijding van 7 oct. 1949 antwoord op de vraag : „Zijn de Tien Geboden alleen van kracht voor het oude volk van Israël, of zijn ze ook voor ons, moderne mensen, van kracht?" o.a. het volgende : „Deze Wet der Tien Geboden geldt voor alle mensen en alle tijden. Dat ze niet afgeschaft is heeft Jezus gezegd (Matth. 5 : 17) : Meent niet dat IK gekomen ben om de Wet of de Profeten te ontbinden; IK ben niet gekomen om die te ont­binden, maar te vervullen! De hoofdsom der Wet wordt ook door Jezus genoemd, namelijk : God liefhebben boven al en de naaste liefhebben als zichzelf. Zie Matth. 22 : 37-40.

Dat de omstandigheden waarin de mensen leven, veranderd zijn, maakt de Wet Gods niet krachteloos. De eis blijft, door God als Schepper aan Zijn schepsel gesteld : Hem liefhebben en daarom ook de medemensen liefhebben. Dit laatste is het zogenaamde tweede ge­bod. Onze verhouding tot God is het voornaamste. Tegenwoordig zijn er velen die menen dat de oude geboden geen waarde meer hebben, en daarom trekken zij zich van Gods Wet weinig meer aan. Voor wie buigt voor het Woord Gods is het niet twijfelachtig of de Wet geldig is of niet. Jacobus 2 : 8-11 spreekt duidelijke taal."

Wanneer wij zó de Schrift lezen, horen wij geen disharmoniërende klanken, maar een welluidende melodie.





SAMENVATTING



De zondagviering heeft niet alleen de schijn tegen, zoals uit de vele uitspraken van vooraanstaande zondagvierende theologen blijkt, maar wat meer is, ze heeft de Schrift tegen. Wanneer er een „Zo zegt de Here" kan aangevoerd worden, dan is het goed. Doch zulk een woord als bevel tot zondagviering, is nooit uit 's Heren mond uitgegaan en zal ook nooit komen. De Sabbat is de gedenkdag, de geboortedag van de schepping (Gen. 2 : 4). En op grond van het feit dat God de Sabbat heeft ingesteld als gedenkdag van Zijn schepping, en deze tevens gedenkdag is van de herschepping, zal de Sabbat zijn tot in alle eeuwigheid.

„De wet des Heren is volmaakt, bekerende de ziel; het gebod des Heren is zuiver, verlichtende de ogen ... De rechten des Heren zijn waarheid ... In het houden van die is groot loon" (Ps. 19 : 8-12). ;,De wet des Heren is volmaakt." Ze behoeft niet een andere dag. Het teken van de schepping is en blijft het teken van de herschepping (Ex. 31 : 13). „De Sabbat is de dag die Israël de Here zijn God moest heiligen, dewijl God die bij de schepping der wereld, door op die dag te rusten, gezegend en geheiligd had ... Ook is dit rusten niet enkel voorbeeld voor de rust van de mens, ... maar als de vol­eindiging der schepping is de rust van God zijn zaligheid bij het aan­schouwen van het volbrachte werk, het welbehagen Gods in Zijn werk, hetwelk op de schepselen overgaat om hen gelukkig te maken... Daarom is de rust van God het doel, hetwelk de ganse schepping eenmaal moet bereiken ... Niet de physieke verkwikking van land en volk, hoe noodzakelijk ... ook, wil God door de Sabbat Zijn volk doen verzekeren, maar veeleer de ware geestelijke rust en verkwik­king, die uit heiliging voortspruit. .." Keil, Handboek der Bijbelsche Archeologie, blz. 281, 399. Die ware sabbatrust vinden wij in Chris­tus, zo zegt ons Hebr. 4.



Wij vragen ons af, hoe zondagvierende theologen Marc. 2 : 27, 28 zouden verklaren, als er had gestaan „De Zoon des mensen is een Here ook van de zondag". Maar nu moeten kromme wegen gegaan worden om aan het eenvoudig getuigen van 's Heren heilig Woord





te ontkomen. Het is geen lichte zaak, de geboden des Heren eigen­machtig te verklaren. Wèl geeft de Here vele waarschuwingen om het Woord te laten wat het is, opdat het niet tegen ons getuige in de dag der dagen.

Laten wij niet wijzer zijn dan de Schrift, en niet aan het heilig Woord af- of toedoen (Openb. 22 : 18).

Van harte stemmen wij in met het Commentaar op de H. Schrift blz. 909, aant. bij Marc. 2 : 28: „De sabbath is een geschenk Gods, niet een object waaraan de mens door vrome prestaties zijn heil kan verdienen. Het gaat niet om het afschaffen van de rustdag, maar om hem het grote werk Gods te laten dienen."

Moge alles strekken tot verhoging van de heilige Naam van Jezus Christus, Die is „een Here ook van de Sabbat" (Marc. 2 : 28).