Is er nog een wet die het gehele mensdom betreft ?

Zoals duidelijk is aangetoond, bestaat in Gods Woord geen tegen­strijdigheid tussen de nieuwtestamentische teksten die spreken over de wet. Wanneer het Nieuwe Testament spreekt over een wet die haar einde vond bij de kruisdood van Christus, dan is daarmede de schaduwachtige, specifiek joodse ceremoniële wet bedoeld, de wet van Mozes, en wanneer Gods Woord spreekt over de wet die als onveranderlijke regel geldt voor het leven der gelovigen, dan is dat de Wet des Heren, de wet der Tien Geboden. Wij citeerden in het voorgaande een tekst uit Hand. 15 en wel het 24ste vers. Hier wordt gezegd, dat sommigen ten tijde van de apostelen leerden, dat men de wet moest onderhouden. Dit was niet de wet der Tien Geboden, want daarover zou wel geen meningsverschil hebben bestaan. Neen, het betrof hier de wet van Mozes en wel speciaal de inzetting der be­snijdenis. U kunt dit in uw eigen Bijbel naslaan; in het vijfde vers lezen wij, dat het geschil ging over de wet van Mozes. Hier zegt de Bijbel dus heel duidelijk van welke wet hier sprake was. We hebben al eerder opgemerkt, dat van Godswege onder het Oude Verbond een opmerkelijk verschil gemaakt is tussen de wet der Tien Geboden en de overige Joodse wetten. Het is niet alleen de tekst in 2 Kon. 21 : 8 die daarvoor het bewijs levert, maar ik wil u thans enkele bijzondere verschilpunten noemen.

De Wet des Heren, d.i. de wet der Tien Geboden, werd door God op de berg Sinaï aan Mozes gegeven. In Deut. 10 : 4, 5 wordt be­richt, dat God met eigen vinger de Tien Geboden had neergeschreven. We lezen hieromtrent: „Toen schreef Hij (nl. God) op de tafelen, naar het eerste schrift, de woorden die de Here, ten dage der ver­gadering, op de berg uit het midden des vuurs tot ulieden gesproken had; en de Here gaf ze mij. En ik keerde mij en ging af van de berg, en leidde de tafelen in de kist die ik gemaakt had, en aldaar zijn ze,

gelijk als de Here mij geboden heeft.", Op enkele bijzonderheden in dit tekstwoord wil ik gaarne uw aandacht vestigen. Ten eerste : nadat God de Tien Geboden persoonlijk had afgekondigd, heeft Hij deze wet een en andermaal eigenhandig neergeschreven. Wel een bewijs voor de grote waarde die God aan de decaloog toekent. Ten tweede God schreef deze wet op stenen tafelen, een teken van duurzaamheid, en tenderde: deze wet werd in de ark des verbonds bewaard. Laten we nu een ogenblik over die andere wetten spreken, over de wet van Mozes. We vinden daarover een bericht in Deut. 31 : 24-26, dat ik u thans voorlees: „En het geschiedde toen Mozes voleind had de woorden dezer wet te schrijven in een boek, totdat zij voltooid waren, zo gebood Mozes de Levieten die de ark des verbonds droegen, zeg­gende : Neemt dit wetboek en legt het aan de zijde van de ark des verbonds des Heren uws Gods, dat het aldaar zij ten getuige tegen u." Opmerkelijk is het, dat in deze teksten juist de tegenovergestelde bijzonderheden worden genoemd, die wij zoëven lazen over de wet Gods in hoofdstuk 10, nl. ten eerste, niet God, maar Mozes schreef deze wet; ten tweede, ze werd niet op stenen tafelen maar in een boek, op papyrusrollen, een teken van vergankelijkheid, geschreven; en ten derde, deze wet werd niet bewaard in de ark des verbonds, zoals Gods wet, maar naast, ter zijde van de ark. En dit handschrift van Mozes was een wet in inzettingen bestaande en gegeven „ten getuige tegen u". Nu komen we tot de vraag : Welke wet heeft Christus afgeschaft? Het Oude Testament heeft ons thans voldoende ingelicht om in het Nieuwe Testament een heerlijke harmonie te ontdekken tussen de teksten die over beide wetten spreken. Wij citeren allereerst de Schriftuurplaats waarin gezegd wordt, wat door Christus weg­genomen en aan het kruis genageld is. Gods Woord zegt in Col. 2 :13, 14 aldus : „En Hij heeft u, toen gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vlezes, mede levend gemaakt met Hem, al uw mis­daden u vergevende, uitgewist hebbende het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, welke, zeg ik, enigerwijze tegen ons was en heeft dat uit het midden weggenomen, het aan het kruis ge­nageld hebbende." In dit tekstwoord wordt dus gezegd, dat het hand­schrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, door Christus is weggenomen en aan het kruis genageld. Een ieder die opmerkzaam

bovenstaande uiteenzetting over Gods wet en de wet van Mozes heeft gevolgd, zal dadelijk begrijpen welke van deze twee in Col. 2 : 14 wordt bedoeld, nl. de joodse wetten en inzettingen die door Mozes geboden waren. Alle ceremoniële wetten, die betrekking hebben op de tempel- en offerdiensten, waren een voorafschaduwing van het ware grote offer dat eenmaal door de Messias zou worden gebracht. Toen Jezus Christus op Golgotha als een zoenoffer voor onze zonden stierf, vervielen daardoor natuurlijk de tijdelijke, schaduwachtige, ceremoniële en specifiek joodse wetten. Wanneer nu Paulus in zijn brieven spreekt over een wet die vervallen en afgeschaft is, dan be­doelt hij daarmee dus de wet van Mozes, de schaduwachtige, cere­moniële wet. En wanneer hij spreekt over de heerlijkheid en de heilig­heid van Gods geboden, dan zinspeelt hij op Gods wet, de Wet des Heren, de Tien Geboden. Er is dus geen sprake van dat de wet der Tien Geboden door Christus op Golgotha is afgeschaft. Wel is er door de kruisdood van Christus een wet vervallen, nl. de joodse ceremoniële wet, maar Gods geboden zijn onveranderlijk en bindend, ook voor de gelovigen onder het Nieuwe Testament. In onze volgende beschouwing willen wij aantonen, dat juist de Wet des Heren de maatstaf is voor het leven van de wedergeboren mens, dus voor diegenen die leven onder de genade van Christus.

GEBED

Getrouwe God en liefderak Vader in de hemel. Wij naderen voor de troon Uwer genade met innige dank dat we mogen weten, dat Gij deze wereld zo hebt liefgehad, dat Gij ons allen genade hebt ge­schonken, die Gij geopenbaard hebt in het zenden van Uw geliefde Zoon, door Wiens verzoenend sterven wij het eeuwige leven als een genadegift hebben mogen ontvangen. Wij danken U, dat Uw Evan­gelie der genade kracht geeft om als nieuwe schepselen overeenkom­stig Uw geboden te leven. Zegen allen die Uw hulp en bijstand be­hoeven en laat ook deze overdenkingen een krachtig middel zijn tot uitbreiding van Uw Koninkrijk. Om Jezus' wil. Amen.