De doortocht door de Rode Zee

De uitspraken van Gods Woord hebben ons aangetoond, dat reeds dadelijk na de zondeval God Zijn genade aan het gevallen mensen­paar schonk. En dat tijdens de gehele Oudtestamentische Bedeling die genade zondaren tot God bekeerde en hun de kracht gaf tot een heilig leven. Hun verzoening met God geschiedde op grond van de bereidstelling van Gods Zoon om als Plaatsvervanger voor de zonden der mensen te boeten. De ceremoniële offerdienst van het Oude Ver­bond was een zinnebeeld van het grote Offer, dat eenmaal op Gol­gotha gebracht zou worden en welk uitzicht zo zeker was, dat de gelovigen des Ouden Testaments met die hoop in het hart zalig konden sterven.

We hebben reeds eerder aangetoond, dat genade niet enkel onver­diende gunst, maar ook - en bovenal - een kracht Gods is. Van het volk Israël wordt in Jer. 31 : 2 gezegd, dat zij genade hadden ge­vonden „inde woestijn". Die genade bestond niet enkel in de onver­diende gunst, dat ze uit Egypte waren uitgeleid, maar die genade bestond ook uit de kracht Gods, die hen in nood en dood bijstond. Gods genade was en is een realiteit, een dynamische kracht en niet enkel een theologisch begrip; dat heeft het volk Israël meerdere malen ervaren.

Zij hadden Egypte verlaten en doorkruisten de Rode Zee. Hoe deden ze dat laatste? Gingen ze over een pontonbrug? Doorkruisten ze de zee via een tunnel? Hadden ze misschien schepen? Niets van dat alles ! Ze doorkruisten de Rode Zee door een machtig wonder van Gods hand. Ze kwamen aan de oever van de zee en zagen geen uitweg. Achter hen bemerkten ze het naderend leger van Farao en ze be­gonnen te murmureren, en riepen : Wat moeten we nu beginnen? Wat moeten we nu beginnen? - En Mozes begon te bidden : Here, hier staan we. Gij hebt ons bevolen Egypte te verlaten en nu be­

r

vinden we ons in deze netelige positie. Wij kunnen niet voorwaarts en niet achterwaarts -vóór ons is de Rode Zee en achter ons naderen onze vijanden om ons te doden. En weet u wat God antwoordde op het gebed van Mozes? God zeide : „Zeg de kinderen Israëls dat ze

voorttrekken."

Laat mij u in dit verband mogen zeggen, dat wanneer God tot u of tot mij zegt, dat wij voorwaarts moeten gaan, voorwaarts misschien ineen richting die wij niet kennen, dat we dan toch rustig kunnen gaan, want Gods weg met de mens is steeds de beste weg. „Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken." En u kent de ge­schiedenis wel. Ze staat opgetekend in Ex. 14. Er wordt ons verteld, dat God, Die de hemel en de aarde heeft geschapen, Die de zon, maan en sterren in hun banen leidt en Wiens kracht ontdekt wordt in de atomen en moleculen, dat die God het water van de Rode Zee kliefde. De Nieuwe Vertaling zegt het kernachtig. „De watervloeden stolden in het hart der zee." Ik weet niet hoe God die watervloeden deed stollen, maar wel weet ik, dat het gebeurd is en dat het gehele volk Israël door -de Rode Zee trok en dat er geen voetzool nat werd. Wat had Israël die dag nodig? Gods genade, zult u zeggen. Dat is zeer juist. Maar in welke vorm? Misschien in de vorm van een Bijbelstudie over verlossing, of een theoretische uiteenzetting wat ge­nade wel of niet is? Neen, in dat uur hadden ze een uitweg nodig, dwars door de Rode Zee. En dat was het wat God hun ook juist gaf. Er was kracht voor nodig om dat mogelijk te maken; er was kracht voor nodig om die miljoenen kubieke meters water tegen te houden; er was kracht nodig om Israël te verlossen uit zijn precaire positie. Maar het volk in de woestijn had genade gevonden, en die genade was een Goddelijke kracht.

Zij trokken verder de woestijn in en hadden spoedig geen water meer. Wie van u wel eens een woestijn doorkruist heeft, weet wat het zeggen wil dorst te hebben. Ik heb dat een weinig ervaren op een reis per auto van het oosten naar het westen, dwars door Amerika. Maar dan heeft men in die woestijngebieden met een temperatuur van bij de 100 graden, om de paar honderd kilometer een benzine­station, waar men tevens iets drinken kan. Voor de Israëlieten echter was het een beetje anders. Een miljoenenvolk, mannen, vrouwen,







ouden van dagen en kinderen, schapen en runderen trokken langzaam door het hete en mulle woestijnzand zonder water. Ze waren uitgeput, hun tong was gezwollen van dorst, hun ogen stonden glazig. Water! water! dat was het enige waarnaar ze verlangden. Eindelijk zagen ze in de verte palmbomen, een kleine oase. Ze liepen erheen en slurp­ten het water, maar - ze moesten het weer uitspuwen, het was ongenietbaar, het was bitter. Welk een teleurstelling! En toen bad Mozes weer tot God. Ja, Mozes was een man des gebeds, hij was een machtig bidder. En God antwoordde Mozes. Hij moest een stuk hout, een tak, in het water werpen en het water werd zoet. Die tak was een symbool van Christus. Hij wordt in Zach. 6 : 12 immers een Spruite - een tak - genoemd, Die ons het water des levens heeft geschonken. Welke wonderlijke lessen bevat toch die geschiedenis van Israël, welke wonderlijke ervaringen van Gods genade. Hebt gij in uw leven Gods genade reeds ervaren? - Hebt ge Gods leiding reeds mogen bespeuren? Hebt gij reeds gedronken van het water des levens? Hebt gij reeds gehoor geschonken aan de uit­nodiging neergeschreven op de laatste bladzijde van de Bijbel: „En de Geest en de bruid zeggen : Kom ! En die het hoort, zegge : Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet"? Aarzel niet langer, maar aanvaard nog heden de genade, die Christus allen biedt.

GEBED

Trouwe Vader in de hemel. Wij danken U voor het voorrecht, dat wij wederom mochten hebben en dat wij ons mochten bepalen bij Uw heilig Woord. Wij hebben Uw genade gezien die Gij in Uw oneindige liefde bewezen hebt aan de gelovigen onder het Oude Verbond, en we weten dat diezelfde genade en diezelfde kracht die geopenbaard werden aan de Rode Zee en bij de bittere fonteinen van Mara, heden nog onverminderd ons deel mogen zijn. Gij hebt, o Heiland, die genade bevestigd op Golgotha en wij bidden U, laat die genade in ons aller leven openbaar worden, opdat wij mensen mogen worden die voor anderen tot zegen zin. Amen