07 De feesten, nieuwe manen en sabbatten der Israë

Opsomming der Israëlietische feesten - Het Pascha - Het Pinksterfeest - Het Loofhuttenfeest - De nieuwemaansdagen - De eerste en tweede jaarlijkse sabbatten - De derde, - de vierde, - de vijfde, - de zesde en zevende - De sabbat van het land - Het jubeljaar - Geen van deze feesten waren van kracht vóór de Israëlieten hun eigen land binnentrokken - Het contrast tussen de sabbat des Heren en de sabbatten der Israëlieten - Getuigenis van Jesaja - Van Hosea, Jeremia - Uiteindelijke afsluiting van deze feesten.



Tot dusver hebben wij de sabbat des Heren nagegaan door de boeken van Mozes heen. Een kort overzicht van de joodse feesten is noodzakelijk om te komen tot een volledig overzicht van het onderwerp waarmee wij ons bezig zullen houden. Ten eerste waren er drie feesten: het Pascha, het Pinksterfeest en het Loofhuttenfeest; dan was er elke nieuwe maan, dit is elke eerste dag van elke maand, het hele jaar door; er waren zeven jaarlijkse sabbatten, en wel de eerste dag der ongezuurde broden, de zevende dag van dat feest, de dag van het Pinksterfeest, de eerste dag van de zevende maand, de tiende, de vijftiende en de tweeëntwintigste dag van die maand. Daarnaast was elk zevende jaar de sabbat voor het land, en elk vijftigste jaar was het een jubeljaar.



Het Pascha ontleent zijn naam aan het feit, dat de engel des Heren “voorbij ging” aan de huizen der Israëlieten in die betekenisvolle nacht, toen de eerstgeborenen in elk Egyptisch gezin werden gedood. Dit feest werd ingesteld als herinnering aan de bevrijding van dat volk uit Egyptische slavernij. Het begon met het slachten van het paaslam op de veertiende dag van de eerste maand, en het duurde zeven dagen, waarin alleen maar ongezuurd brood mocht worden gegeten. Het grote tegenbeeld werd bereikt toen Christus als ons Paaslam voor ons werd geslacht. (1) Het pinksterfeest was het tweede joodse feest en duurde slechts één dag. Het werd gevierd op de vijftigste dag nadat de eerste vruchten van de gersteoogst aan de Here waren gebracht. Ten tijde van dit feest werden de eerstelingen van de tarweoogst aan God geofferd. Het tegenbeeld van dit feest werd bereikt op de vijftigste dag na de opstanding van Christus, toen de grote uitstorting van de Heilige Geest plaatsvond. (2)



Het Loofhuttenfeest was het laatste van de Joodse feesten. Het werd gevierd in de zevende maand, als men de vruchten van het land had binnengehaald, en duurde van de vijftiende tot de tweeëntwintigste dag van die maand. Het werd ingesteld als een feestdag voor de Here, en tijdens die periode woonden de Israëlieten in hutten, als herinnering aan hun manier van wonen tijdens hun zwerftochten door de woestijn. Waarschijnlijk is het een zinnebeeld van de grote vreugde die er zal zijn als al Gods kinderen samengebracht zullen zijn in zijn koninkrijk. (3) In verband met deze feesten werd ingesteld dat elke nieuwe maan, ofwel elke eerste dag van de nieuwe maand door bijzondere offers gevierd zou worden onder tekenen van blijdschap. (4) De jaarlijkse sabbatten der Israëlieten werden al opgenoemd. De twee eerste sabbatten waren de eerste en de laatste dag van het feest der ongezuurde broden, en wel de vijftiende en de eenentwintigste dag van de eerste maand. Deze werden als volgt door God ingesteld:



“Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten; dadelijk op de eerste dag zult gij het zuurdeeg uit uw huizen verwijderen, zowel op de eerste als op de zevende dag zult gij een heilige samenkomst hebben; generlei arbeid zal daarop verricht worden; slechts wat door ieder gegeten wordt, alleen dat mag door u bereid worden.” (5)

De derde van de jaarlijkse sabbatten was de Pinksterdag. Dit feest werd met de volgende woorden als rustdag ingesteld:

“Op deze zelfde dag zult gij een oproep doen uitgaan, gij zult een heilige samenkomst hebben, generlei slaafse arbeid zult gij verrichten; het is een altoosdurende inzetting, in al uw woonplaatsen voor uw geslachten.” (6)

De eerste dag van de zevende maand was de vierde jaarlijkse sabbat der Israëlieten. Mozes kreeg bevel:

“Spreek tot de Israëlieten: In de zevende maand, op de eerste der maand, zult gij een rustdag hebben, aangekondigd door bazuingeschal, een heilige samenkomst. Generlei slaafse arbeid zult gij verrichten en gij zult de Here een vuuroffer brengen.” (7)



De Grote Verzoendag was de vijfde van deze sabbatten. God sprak tot Mozes: “Maar op de tiende van die zevende maand is de verzoendag; een heilige samenkomst zult gij hebben... Generlei arbeid zult gij verrichten; het is een altoosdurende inzetting voor uw geslachten, in al uw woonplaatsen. Het zal u een volkomen sabbat zijn en gij zult u verootmoedigen. Op de negende maand, des avonds, van avond tot avond, zult gij uw sabbat vieren.” (8)

De zesde en zevende van deze jaarlijkse sabbatten waren de vijftiende en de tweeëntwintigste dag van de zevende maand, ofwel de eerste en de laatste dag van het Loofhuttenfeest. Deze werden op de volgende wijze door God geboden:

“Doch op de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer gij de opbrengst van uw land inzamelt, zult gij zeven dagen het feest des Heren vieren; op de eerste dag zal er rust zijn, en op de achtste dag zal er rust zijn.” (9)



Daarnaast was elk zevende jaar een sabbatsrust voor het land. Het volk mocht als gewoonlijk zich met andere zaken bezighouden, maar zij mochten het land niet bewerken, opdat het land zelf kon rusten. (10) Na zeven van deze sabbatten, het volgende of vijftigste jaar, volgde het jubeljaar, waarin iedereen zijn erfbezit terugkreeg. (11) Er is geen bewijs dat het jubeljaar ooit werd gevierd, en zeker is dat het sabbatsjaar vrijwel volkomen werd veronachtzaamd. (12) Dit waren de feesten, nieuwe maansdagen en sabbatten der Israëlieten. Enkele woorden zijn voldoende om het grote verschil tussen deze feesten en de sabbat des Heren aan te tonen. Het eerste van de drie feesten werd ingesteld als gedachtenis aan hun bevrijding uit Egyptische slavernij, en moest gevierd worden wanneer zij hun eigen land zouden binnengaan. (13) Het tweede feest kon, zoals wij gezien hebben, pas worden gevierd nadat de Israëlieten zich in Kanaän hadden gevestigd; want het moest gevierd worden als de eerstelingen van de tarweoogst aan de Here zouden worden geofferd. Het derde feest werd ingesteld als gedachtenis aan hun reis door de woestijn, en moest door hen elk jaar worden gevierd na de inzameling van de gehele oogst. Natuurlijk kon dit feest, net als de andere feesten, pas worden gevierd toen het volk zich in hun eigen land had gevestigd. Zoals wij al hebben gezien, werden de nieuwe maansdagen pas ingesteld nadat deze feesten waren geboden. De jaarlijkse sabbatten maakten deel uit van deze feesten, en kregen pas zin nadat de feesten, waarmee ze waren verbonden, waren ingesteld. De beide eerste sabbatten waren dus de eerste en de zevende dag van het Paasfeest; de derde was identiek aan het feest van Pinksteren; de vierde was dezelfde als de nieuwe maan in de zevende maand; de vijfde was de grote Verzoendag; en de zesde en zevende waren de vijftiende en de tweeëntwintigste dag van de zevende maand, ofwel de eerste dag van het Loofhuttenfeest en de dag na de laatste dag van dat feest. Omdat deze feesten pas gevierd konden worden nadat de Israëlieten hun eigen land in bezit hadden genomen, konden de jaarlijkse sabbatten voordien niet worden gevierd. Dat was ook het geval met de sabbatten van het land. Ze konden pas gevierd worden als de Israëlieten hun eigen land bezaten en konden bewerken; na het land zes jaar achtereen te hebben bewerkt, moest dit het zevende jaar rusten en braak blijven liggen. Na zeven van zulke sabbatten voor het land kwam het jubeljaar. Het contrast tussen de sabbat des Heren en deze sabbatten der Israëlieten (14) wordt duidelijk aangegeven.



1. De sabbat des Heren werd ingesteld aan het einde van de eerste week, terwijl deze waren ingesteld in aansluiting op de Joodse feesten.

2. De ene sabbat werd door God gezegend en geheiligd, omdat Hij op die dag had gerust van het scheppingswerk; de andere sabbatten maken geen aanspraak op iets van dien aard.

3. Toen de Israëlieten in de woestijn kwamen, was de sabbat des Heren een reeds bestaande inzetting, waartoe zij waren verplicht; maar de jaarlijkse sabbatten onstonden eerst in die tijd. Het is niet moeilijk om precies aan te geven wanneer God, Die dat volk leidde, deze sabbatten had geboden; terwijl elke verwijzing naar de sabbat des Heren laat zien dat deze was ingesteld alvorens God dat volk had verkoren.

4. De Israëlieten werden buiten het beloofde land gehouden omdat zij de sabbat des Heren in de woestijn hadden ontheiligd; maar de jaarlijkse sabbatten werden pas gevierd nadat zij dat land waren binnengegaan. Dit contrast zou inderdaad heel vreemd zijn als de sabbat des Heren pas werd ingesteld toen de Israëlieten in de woestijn Sin kwamen; want zeker is dat twee van de jaarlijkse sabbatten werden ingesteld voordat zij het land Egypte verlieten. (15)

5. De sabbat des Heren werd gemaakt voor de mens; maar de jaarlijkse sabbatten waren alleen bedoeld voor bewoners van het land Palestina.

6. De ene dag was wekelijks, als aandenken aan de rust van de Schepper; de anderen waren jaarlijks, verbonden met de gedachtenissen aan de bevrijding van de Israëlieten uit Egypte.

7. De één wordt “de sabbat des Heren”, “mijn sabbatten”, “mijn heilige dag”, en dergelijke genoemd; terwijl de andere dagen worden aangeduid als “uw sabbatten”, “haar sabbatten” en soortgelijke uitdrukkingen. (16)

8. De één werd door God verkondigd als één van de tien geboden, en werd met Zijn vinger geschreven temidden van de zedenwet op stenen tafelen, en werd neergelegd in de ark onder het verzoendeksel; de andere sabbatten hadden geen betrekking op de zedenwet, maar waren belichaamd in het handschrift, uit inzettingen bestaande, welke een schaduw was van de dingen die komen zouden.

9. Het onderscheid tussen deze feestdagen en de sabbat des Heren werd zorgvuldig door God aangegeven, op het moment dat Hij de feestdagen en de daarmee verbonden sabbatten instelde, want Hij zegt aldus: “Dit zijn de feesttijden des Heren, waarop gij heilige samenkomsten zult uitroepen... BEHALVE de sabbatten des Heren.” (17)



De jaarlijkse sabbatten worden door Jesaja in een heel ander licht voorgesteld dan de sabbat des Heren. Van de eerste zegt hij:

“Gaat niet voort met huichelachtige offers te brengen - gruwelijk reukwerk is het Mij; nieuwe maan en sabbat, het bijeenroepen der samenkomsten - Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke vergadering. Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel mijn ziel, zij zijn Mij een last. Ik ben moede ze te dragen.” (18)

In treffende tegenstelling hiermee zegt dezelfde profeet het volgende over de sabbat:

“Zo zegt de Here: Onderhoudt het recht en doet gerechtigheid, want mijn heil staat gereed om te komen en mijn gerechtigheid om zich te openbaren. Welzalig de sterveling die dit doet, en het mensenkind dat daaraan vasthoudt; die acht geeft op de sabbat, zodat hij hem niet ontheiligt, en acht geeft op zijn hand, zodat zij niets kwaads doet. Laat dan de vreemdeling die zich bij de Here aansloot, niet zeggen: De Here zal mij zeker afzonderen van zijn volk; en laat de ontmande niet zeggen: Zie, Ik ben een dorre boom. Want zo zegt de Here van de ontmanden, die mijn sabbatten onderhouden en verkiezen wat Mij behaagt en vasthouden aan mijn verbond: Ik geef hun in mijn huis en binnen mijn muren een gedenkteken en een naam, beter dan zonen en dochters; Ik geef hun een eeuwige naam, die niet uitgeroeid zal worden. En de vreemdelingen die zich bij de Here aansloten om Hem te dienen, en om de naam des Heren lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn, allen die de sabbat onderhouden, zodat zij hem niet ontheiligen en die vasthouden aan mijn verbond: hen zal Ik brengen naar mijn heilige berg en Ik zal hun vreugde bereiden in mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar, want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken.” (19)



Hosea noemt duidelijk de jaarlijkse sabbatten in de volgende profetie:

“Ik zal doen ophouden al haar vreugde, haar feest, haar nieuwemaansdag en haar sabbat, ja, al haar hoogtijden.” (20)

Deze voorzegging werd geproken in 785 v. Chr. en ging ten dele in vervulling toen Jeruzalem ongeveer 200 jaar later door Nebukadnessar werd verwoest. Over deze gebeurtenis in het jaar 588 v. Chr. zegt Jeremia het volgende:

“Toen haar volk in de hand van de vijand viel en zij geen helper had, aanschouwden haar vijanden haar, en lachten om haar ondergang... De Here is vijand geworden, Hij heeft Israël verslonden, al zijn paleizen vernietigd, zijn vestingen vernield, en bij de dochter van Juda vermenigvuldigd geklag en geklaag. Hij heeft zijn tent omvergehaald als ware het een omheining, zijn plaats van samenkomst heeft Hij vernield. De Here heeft in Sion doen vergeten feestgetij en sabbat, en in zijn grimmige toorn versmaad koning en priester. De Here heeft zijn altaar verworpen, zijn heiligdom ontwijd, Hij heeft overgegeven in de macht van de vijand de muren van haar paleizen. Zij hebben in het huis des Heren getierd als op een feestdag.” (21)



De feesten des Heren moesten gehouden worden op de plaats die de Here verkozen had, namelijk in Jeruzalem; (22) en toen die stad, de plaats van plechtige samenroepingen, verwoest werd en het volk in ballingschap werd gevoerd, moesten hun feesten, en bijgevolg de jaarlijkse sabbatten, als speciale dagen tijdens die feesten wel ophouden. De vijanden spotten met hun sabbatten door “een getier te maken in het huis des Heren als op een feestdag”. Maar de viering van de sabbat des Heren eindigde niet bij de verstrooiing van de Israëlieten uit hun eigen land; want dat was geen plaatselijke inzetting zoals de jaarlijkse sabbatten. Het schenden ervan was één van de voornaamste oorzaken van de Babylonische ballingschap; (23) en hun uiteindelijke terugkeer naar hun eigen land vond plaats op voorwaarde dat zij de sabbat zouden vieren tijdens hun ballingschap. (24) De feesten, nieuwemaansdagen en jaarlijkse sabbatten werden hersteld toen de Israëlieten terugkeerden uit de ballingschap, en deze feesten werden met korte onderbrekingen gehouden tot de uiteindelijke verwoesting van stad en volk door de Romeinen. Maar voordat Gods voorzienigheid op deze wijze een eind maakte aan deze joodse feesten, werd het hele ceremoniële stelsel afgeschaft, doordat schaduw en werkelijkheid elkaar ontmoetten, toen onze Here Jezus Christus stierf aan het kruis. Omdat het handschrift, uit inzettingen bestaande, toen werd afgeschaft, kan niemand meer geoordeeld worden inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat “die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is”. Maar de sabbat des Heren maakte geen deel uit van dit handschrift van inzettingen; die was immers ingesteld voordat de zonde in de wereld kwam, en bijgevolg voor er een schaduw van het verlossingswerk was; deze was door Gods vinger geschreven in het hart van de zedenwet, en niet temidden van schaduwen en zinnebeelden. De dag, volgend op de dag waarop de ceremoniële sabbatten aan het kruis werden genageld, was de sabbat van de zedenwet en dit gebod werd nadrukkelijk erkend. Meer nog, toen de Joodse feesten volledig hadden afgedaan door de verwoesting van Jeruzalem, werd met name de sabbat des Heren in de herinnering van zijn volk gebracht. (25)



Wij hebben nu de jaarlijkse sabbatten nagegaan tot hun absoluut einde, zoals Hosea had voorzegd; ons rest nu nog de sabbat des Heren na te gaan tot wij de eindeloze eeuwigheid van de nieuwe aarde bereiken, waar wij alle verlosten voor God vergaderd zien om Hem elke sabbat te aanbidden.

Voetnoten

Verwijzingen:

(1) Ex.12; 1 Kor.5:7,8.

(2) Lev.23:10-21; Num.28:26-31; Deut.16:9-12; Hand.2:1-18.

(3) Lev.23:34-43; Deut.16:13-15; Neh.8; Openb.7:9-14.

(4) Num.10:10; 28:11-15; 1 Sam.20:5,24,27; Ps.81:3.

(5) Ex.12:15,16; Lev.23:7,8; Num.28:17,18,25.

(6) Lev.23:21; Num.28:26.

(7) Lev.23:24,25; Num.29:1-6.

(8) Lev.23:27-32; 16:29-31; Num.29:7.

(9) Lev.23:39.

(10) Ex.23:10,11; Lev.25:2-7.

(11) Lev.25:8-54.

(12) Lev.26:34,35,43; 2 Kron.36:21.

(13) Ex.12:25.

(14) Hier gebruikt Mr. Miller de volgende bewoording; “Adam kreeg slechts een bepaalde sabbat, en voor ons blijft een bepaalde sabbat over. Zie Hosea 2:11. “Ik zal doen ophouden al haar vreugde, haar feest, haar nieuwemaansdag en haar sabbat, ja, al haar hoogtijden.” Alle Joodse sabbatten eindigden toen Christus ze aan het kruis nagelde. Kol.2:14-17. Dit werden terecht Joodse sabbatten genoemd, Hosea zegt: “haar sabbat”. Hier is een duidelijk verschil tussen de sabbat van de schepping en de ceremoniële sabbat. De één is eeuwig; de anderen waren slechts schaduwen van wat komen moest.” Life and Views, p.161,162.

(15) Ex.12:16.

(16) Ex.20:10; 31:13; Jes.58:13 verg. met Lev.23:24,32,39; Klaagl.1:7; Hosea 2:10.

(17) Lev.23:37,38.

(18) Jes.1:13,14.

(19) Jes.56:1-7; 58:13,14.

(20) Hosea 2:10.

(21) Klaagl.1:7; 2:5-7.

(22) Deut.16:16; 2 Kron.7:12; Ps.122.

(23) Jer.17:19-27; Neh.13:15-18.

(24) Jes.56. zie hfdst.8, van dit boek.

(25) Zie hfdst. 10 van dit boek.