11 Gerechtigheid

Gerechtigheid is een veel besproken onderwerp. Maar wat is de betekenis van dit woord? Een van de meest eenvoudige definities is dat gerechtigheid wil zeggen 'recht doen' (COL312). De uitdrukking 'de gerechtigheid van Christus', heeft in algemene zin twee betekenissen.

De uitdrukking heeft in de eerste plaats betrekking op het zondeloze karakter van Christus, het kleed dat Hij weefde toen Hij hier op aarde was, en dat Hij ons wil toerekenen voor be­gane zonden (1SM392-3). Het is de gerechtigheid van Christus omdat Hij het volbracht heeft (COL312).

In breder verband betekent de uitdrukking 'de gerech­tigheid van Christus' het volgende:



a. het doen van de juiste handeling op de juiste wijze — d.w.z. doen wat God zegt. (DA310.2; FCE238)

b. gedreven door liefde (agape) — liefde tot God en lief­ de tot de naaste. (MB18.3)

c. in de kracht van God, die ons ter beschikking staat door het geloof in Jezus. (TM92.3; DA466; MH514.3)



Waar deze drie componenten werkzaam zijn in het leven van de navolgers van Christus, wordt dit ook 'de gerechtigheid van Christus' genoemd. Dan zijn wij een instrument in de hand van God , net zoals Jezus was. Het is datgene, wat Jezus onder de­zelfde omstandigheden zou doen. God werkte in Christus om rechtvaardig handelen tot stand te brengen en wil in ons werken met hetzelfde doel. (GC3A3.5)

'Menselijke gerechtigheid' bestaat uit 'goede daden' die een mens kan doen op grond van wat hij denkt dat juist is, en dat hij in eigen kracht kan doen. Beschaving en verfijning zijn niet noodzakelijkerwijs een teken van de Geest van God. (GC509.5; MB94.6) Sommi­gen mogen deze talenten openbaren om zichzelf of de duivel te dienen.

De Schrift is rijk aan grondstellingen en wetten om ons te leiden. Deze wetten kunnen in drie grote groepen onderschei­den worden.

a. God heeft wetten om handelingen te besturen. Deze wetten wijzen er op hoe iets gedaan en wat er gedaan moet wor­den. In deze categorie kunnen wij b.v. wetten onderbrengen die betrekking hebben op de heiligdomsdienst. Daarnaast heeft God

b. wetten die de motieven beheersen. De wet die hierbij een sleutelpositie inneemt is die, welke door Jezus het 'Nieu­we gebod' wordt genoemd (Joh.13:34). God heeft ook wetten,die

c. beslissen hoe we kunnen nakomen wat in de beide andere categorieen van wetten bevolen wordt. Dit is de 'wet van de geest des levens in Christus Jezus'. (DA209-10)

Sommige christenen, die belijden de geboden Gods te onderhouden, verwijzen, als u hen een beetje verder ondervraagt, naar “het nieuwe gebod”,dat betrekking heeft op de motieven. Zij zien weinig licht in het houden van de Sabbat van de Heer, omdat volgens hen de tien geboden aan het kruis zijn genageld. In feite komt hun redenering hierop neer, dat zij zeggen: “Als de liefde aanwezig is, dan heb je geen regels nodig, want als je iemand liefhebt, dan doe je automatisch datgene wat die persoon graag wil dat je doet.” Een duidelijk antwoord daarop is, dat wij niet weten wat Gods wil is, tenzij wij er naar vragen, dat geldt eveneens in de verhouding van mens tot mens. Je kunt pas iemand een plezier doen, als je weet wat die persoon fijn vindt. Wij moeten Zijn woord bestuderen en naar Zijn Geest luiste­ren, als wij Zijn wil willen leren kennen. Tenzij wij zo handelen, doen wij misschien dat wat Hem mishaagt, terwijl wij denken, dat wij Hem gehoorzaam zijn. Matth. 7:21-27.

Sommigen gaan nog een stapje verder en zeggen: “Heb God lief en doe waar je zin in hebt”.Zij menen, dat als de wens om God lief te hebben aanwezig is, dat al voldoende is. Deze manier om geboden te onderhouden werd door Satan uitgedacht, voordat hij uit de hemel werd geworpen. Zijn stelling was: “Enge­len, die hogere wezens zijn , hadden geen beperkingen nodig, want hun eigen wijsheid was een voldoende beveiliging. Zij waren geen wezens die God konden onteren; hun gedachten waren heilig; het was voor hen even onmogelijk om te dwalen als voor God.” (PP37.7; GC499.8) Satan heeft zijn stelregel tot op heden niet veranderd. Het spi­ritisme leert “iedere geest is zijn eigen rechter en geen ander” (GC554.8) Wij moeten deze opvattingen verwerpen. Iedereen heeft de vrijheid het met God eens te zijn of niet, de keuze is aan ons, maar de resultaten van de scheiding van God zijn niet die heilstaat, dat beloofde land, dat satan ons beloofd heeft. Er zijn andere christenen, die beweren dat zij 'gedoopt zijn met de Geest'. Zij spreken veel over “liefde”. Zij mogen enkele vruchten openbaren, die oppervlakkig gezien op het goe­de (Gen.3:6) lijken, maar ook zij leggen, wanneer het om gerechtigheid gaat, de sleutelpositie die Gods wet inneemt, aan de kant. Juist deze wet van God moet de daden van christenen regeren. In werkelijkheid worden zij gedreven door een boze geest, die het werk van de Heilige Geest nabootst.Noch het spreken in tongen, noch het doen van wonderen zijn een teken van de wer­king van de Heilige Geest, daar dit kan worden nagebootst. (2SM54.5; 5T698; EV599.3)

Zevende Dags Adventisten worden ervan beschuldigd, alleen die wetten te gehoorzamen, die de daden van mensen re­geren. Het is mogelijk om een zedig mens te zijn, zonder een ware navolger van Jezus te zijn. Wij moeten ons niet laten verleiden om alleen maar een 'menselijke zedenmeester' te zijn. (COL315.8)

Wij moeten ons niet tot ongehoorzaamheid aan één van de wet­ten in de drie categorieën laten verleiden, omdat sommigen niet de gehele wet zien, en ons daarom vals beschuldigen. Wij moe­ten tonen dat deze beschuldigingen een leugen zijn, door God in elk opzicht te gehoorzamen vanuit een oprechte liefde door de inwerking van de Heilige Geest in ons leven. Laten we de drie categorieën eens nader bezien.

DADEN: Er was niets verkeerds in het betalen van tienden zoals dat door de Farizeër werd gedaan. (MB79.2; DA617.2) Het ver­keerde zat niet zo zeer in de handeling als in het motief. Hij deed het om door de mensen gezien te worden of vanwege de beloning door God. Hij dacht, omdat hij tienden betaalde God verplicht was hem te rechtvaardigen. Ware goede werken worden in het geloof verricht, in vervulling van een uit­drukkelijk gebod van God, niet om loon te ontvan­gen of om de zaligheid te verdienen, maar eenvou­dig omdat dit van ons verwacht wordt. Luc 17:7-10 Het on­kruid in de gemeente heeft de schijn van goede wer­ken te zijn, maar zij worden gemotiveerd door vrees voor straf of door hoop op een beloning. (Col.71.8)

MOTIEVEN: Menselijk gesproken had Uzza een goed motief, toen hij zijn hand uitstrekte om de ark tegen te houden, maar zijn daad was verkeerd. Hij werd verantwoorde­lijk gesteld voor kennis, die hij zich misschien op dat moment niet herinnerde of zich bewust was. De les voor ons hierin is deze: wij kunnen niet dingen doen zoals de Filistijnen om ons heen, door het licht dat ons ter beschikking staat te negeren, zelfs dan niet wanneer wij er een goed motief voor zouden hebben. Door het licht dat op ons pad schijnt, wordt van ons geëist dat wij Gods wil doen, en geen misbruik maken van Zijn genade. (GC598)



KRACHT: Eva maakte de fout te denken dat zij in haar eigen wijsheid en in haar eigen kracht in staat was het kwade te onderscheiden en te weerstaan. (PP54.1;cf. 3T572.5) Abraham nam Hagar en trachtte met zijn eigen vermogens en in eigen kracht de vervulling van Gods belofte te bewerkstelligen, dat hij een zoon zou krijgen uit wie de Messias geboren zou worden.

Rede en kennis zijn belangrijk, maar zij moeten de hun toegewezen plaats innemen en behouden. “God is de bron van alle wijsheid ....Voordat de mens waarlijk wijs kan zijn, moet hij zich realiseren, dat hij afhankelijk is van God, en moet hij vervuld worden met Zijn wijsheid”. (CPT66) Het verstand moet erkennen dat er een Autoriteit is, die boven hem staat. (MH438.9) Ons geloof en vertrouwen moet gebaseerd zijn op datgene wat God geopen­baard heeft en op onze ervaringen in het verleden. Abraham werd gekozen een voorbeeld te zijn voor diege­nen die op God vertrouwen. (PP147.4) Hem werd gevraagd zijn eigen zoon te offeren, De zoon waaruit naar de belofte, eens de Zaligmaker voor Abraham en voor het gehele menselijke geslacht, gebo­ren zou worden. Tot op het moment dat dit van Abraham gevraagd werd, had er in het verleden geen opstanding uit de dood plaats gevonden, waarop Abraham zijn geloof had kunnen steunen. Daarbij kwam nog dat God een wet gegeven had, die zei, 'Gij zult niet doden'. God verwacht onvoorwaardelijke gehoorzaamheid des geloofs in Hem, of wij Zijn eisen kunnen verklaren of niet. Wij moeten wel zeker zijn, dat het de wil van God is en dat Hij het is die spreekt en niemand anders. In sommige dingen moeten wij ons geloof alleen baseren op Zijn woord. (5T701.1) Neem b.v. de Sabbat. Wat is er voor redelijks aan een tijdsperiode voor heilig te houden van vrijdag zonsondergang tot zaterdag zonsondergang? Zoudt u door beredenering zo'n wet kunnen verklaren? God heeft gezag, autoriteit, maar in tegen­stelling tot elke beschuldiging, handelt Hij niet willekeurig. Wij worden opgeroepen geloof te oefenen, om het verstand en alle geestelijke vermogens te ontwikkelen; maar als gehoorzaamheid niet nodig is, tenzij wij achteraf een reden voor dat gebod kunnen aangeven, waar blijft dan geloof en vertrouwen. (1BC1084; GC527.4)



De mens is begiftigd met geestelijke vermogens, hij bezit verstandelijke en geestelijke talenten. En toch kan hij met als zijn vermogens, zich niet één enkel ogenblik vrijwaren van zonde, noch ook maar één enkele verzoeking overwinnen. (DA676.3; ED29.3; MH180.1.451.5) Er is echter geestelijke en zedelijke kracht beschikbaar om de verzoeking te overwinnen en God te dienen. (MH514.4; 1SM101.7,381; DA604; MB142) Alles wat wij uit ons zelf doen zonder Gods hulp, is bevlekt met zonde. (COL311.8; 1SM364.4) Wij kunnen echter alle dingen goed doen, als wij erkennen dat wij Christus voortdurend nodig hebben en om Zijn hulp vragen. Fil.4:13

Christus maakte ten behoeve van zichzelf geen gebruik van krachten, waar niet ook de mens over beschikken kan in het geloof in Hem. (DA24.5, 664.8) Alle waarlijk recht­vaardige werken berusten op een kracht buiten onszelf. (8T316.4) Ellen White vertelt ons dat het geheim van succes ligt in het vragen om deze kracht in Zijn naam. (DA677.5; PP509.2) Jezus wacht op onze beslissing. (DA300.2) Hij dwingt niemand om Zijn kracht te benutten. (MH114.5) Zullen wij om Zijn hulp vragen of zullen vrij het alleen proberen?

Wij moeten er naar streven onder Zijn leiding te staan. (1SM409.4) Wij moeten niet alleen bij onze morgen- en avondaandachten onze zonden belijden en ons gehele leven, geest, ziel en lichaam Hem toewijden, maar als wij door moeilijkheden en verzoekingen aangeval­len worden moeten wij onmiddellijk gereed en bereid zijn Hem te hulp te roepen. (DA382.667.7; 5T177.5) Het moet voor ons een vaste gewoonte worden om Zijn hulp in te roepen op ieder moment van moeilijkheden. (8T314.4) Wij ont­vangen 'verleende' gerechtigheid, door om 'verleende' kracht te vragen, het goede te doen. (DA310.12, 668.8) Heiligmaking betekent gewend te zijn met God omgang te hebben, gemeenschap te oefenen. (7BC908) Dat was de manier waarop Henoch 'wandelde met God'. (1BC1087)



Als wij deze meegedeelde gaven ontvangen, moeten wij ze op onze beurt weer aan anderen doorgeven. (TM510.5) De kring van liefde­volle daden moet ononderbroken zijn. (DA21.7) Een van de goddelijke plan­nen tot groei is uitdelen. De christen ontvangt kracht door ande­ren te sterken. (7BC947) Dit is wat God in zijn gemeente wil zien. (DA827; 9T22) Er zijn nu misschien enkelen die zeggen, dat dit lijkt op gerechtigheid door werken. Broeders en zusters, God eist werken (1SM381.3; TM240.6), maar niet zulke, alleen maar met de hoop daarvoor beloond te wor­den of uit vrees voor straf. (PP523.6) Hij zegt: “Kom en werk in mijn wijn­gaard”. Het is waar, wij kunnen niet gered worden door onze werken, maar het is even waar, dat wij niet gered kunnen worden zonder werken. (4T89.2; 1SM377.9) Denk er maar eens over, of het mogelijk is iets mijzelf toe te schrijven van hetgeen ik doe of kan, als iedere rechtvaardige daad die ik doe, alleen maar mogelijk is door de mij verleende kracht van God. (SC63.4; TM377) Ik moet zulke denkgewoonten ontwikkelen bij het overwin­nen van de zonde, die mij behulpzaam zijn in de strijd tegen zonde en boze engelen, maar deze denkgewoonten zijn het resultaat van herhaal­de rechtvaardige handelingen, verricht door het geloof in Christus. (8T314.5 6T162.8; PP460.8) Deze goede gewoontes moeten door verdere rechtvaardige handelingen in stand worden gehouden. (4BC1182) Ware genade wordt alleen verkregen door geloof en nederige gehoorzaamheid, die gepaard gaat met gebed. (4T89.3)

Ons begrip en onze voorstelling van gerechtigheid door het geloof moeten in overeenstemming gebracht worden met b. v. de volgende citaten:

De mens kan zonder God niets tot stand brengen en God heeft Zijn plannen zo gelegd, dat Hij niets tot stand brengt tot herstel van de menselijke ziel, zonder de samenwerking van het menselijke met het goddelijke. Het deel hierin dat van de mens verlangd wordt is anmetelijk klein, maar toch is dit volgens Gods plande kracht die noodzakelijk is om het werk tot een succes te maken. (MS113, Sept.8,1898)

“Het trotse hart streeft ernaar de zaligheid te verdienen: echter, zalwel onze aanspraak op de hemel als onze geschiktheid voor de hemel, worden gevonden in de gerechtigheid van Christus. De Here kan niets tot stand brengen voor het herstel van de mens, totdat deze, overtuigd van zijn eigen zwakheid en ontdaan van alle zelfgenoegzaamheid, zich aan de leiding van God overgeeft.” (DA300.2)

“Maar de mens is geen passief wezen zodat hij gered zou worden in luiheid en traagheid. Er wordt van hem verwacht elke spier te strekken en elk talent te oefenen in de strijdt voor de onsterfelijkheid; toch is het God die de bekwaamheden schenkt.” (CPT366.4)

Voor zowel het natuurlijke als voor het geestelijke leven moeten wij ons voordeel doen met de middelen die ons ter beschikking staan. (AA284; PP279.2) God wil ons niet gedwongen voeden, noch geestelijk, noch ma­terieel. Voor zowel het een als het ander, moeten wij ons inspannen. God verlangt naar ons met tederheid en Hij raakt ons aan door Zijn geest, omdat wij zo zwak zijn, dat het enige wat wij kunnen doen is te zijn, om gewillig gemaakt te worden. (MB142.8) Wat wordt bedoeld met "gerechtigheid door werken"? Als ie­mand goede werken doet, met het doel voor ogen daardoor de zaligheid te verdienen, dan is dat gerechtigheid door werken. Hoe kunnen wij dat wat Paulus schreef, doen in overeenstemming met hetgeen Jacobus schreef; zij waren toch beide geïnspireerde mannen. (Rom.3:20-31; Jac. 2-14-26)

Paulus was TEGEN werken die gedaan werden om een belofte van God aan de mens in vervulling te doen gaan of door God schuldenaar tegenover de mens te maken. (Rom.4:4) Om dit punt duidelijk te maken, gebruikt Paulus het voorbeeld van Abraham, Hagar en Sara (Gal.4:24). Ook is een voorbeeld de slimheid van Rebecca om Jacob aan het eerstgeboorterecht te helpen. Zij probeerden God uit een, in hun ogen, precaire situatie te helpen. Als we doen wat God zegt dat wij doen moeten, betekent dat niet, dat wij ook maar op enigerlei wijze iets gedaan hebben, waardoor wij de rechtvaardiging, de heiligmaking of welk ander loon verdienen. (Gal. 2:16; Da300.2) In de gelijkenis in Luk.17.7-10 vertelt Jezus dat wij moeten doen, wat God ons opdraagt; en nadat wij alles gedaan hebben, moeten wij zelfs geen dank verwachten, maar onszelf als onnutte dienstknechten beschouwen. Wij hebben alleen dat gedaan, wat van ons verwacht werd. Sommigen hebben echter deze gedachte te ver naar de andere kant doorgedreven. Zij laten zich in hun geestelijke leunstoel terugvallen met de gedachte: …..omdat de voorwaarden zo moeilijk zijn en wat wij doen niet veel waard is, kunnen we net zo goed alles aan de Here overlaten en Hem alles laten doen'. Misschien voegen zij de gedachte er nog aan toe, "tenslotte is het Gods werk ". Is misschien onze ijver om onze critici in andere kerken, te laten weten, dat wij niet in 'gerechtigheid door werken' geloven, de oorzaak, dat wij niet gezegd hebben welke waarde God aan onze goe­de werken hecht? God vergelijkt ware rechtvaardige daden met zuiver goud. (4T88-89; l SM381.3) De werken die God aanvaardt, de werken die Jacobus aanbeveelt (zie: Jac.2:20-24), zijn werken, die voortvloeien uit het geloof en uit vertrou­wen in God Zijn gebod te vervullen.

Er is niets dat de ijver van een arbeider meer kan doen afkoelen, dan te zeggen, nadat u hem een opdracht hebt gegeven:'Het heeft allemaal weinig zin wat je moet doen' . Verwacht u veel zendingsijver van gemeenteleden, die in zo'n opvatting geloven? De enige goede werken, die "verdienste" hebben in het verlossingsplan zijn de werken van Christus. Verder geldt echter, dat, hoewel ik mij in alle oprechtheid bewust moet zijn een onnutte dienstknecht te zijn, de Here mijn goede daden als van echte waarde beschouwt, "in Zijn goddelijke beschikking, door Zijn onverdiende gunst, heeft de Here bepaald, dat goede werken zullen worden beloond" (5BC1122) Ik stel voor dat wij de waarschuwing van onze Heiland ter harte nemen, om van Hem te kopen 'geloof, dat door de liefde werkt en de ziel reinigt' ….. (Openb.3:18; 4T88-89) Laten wij daarom de raad van Paulus op­volgen en 'hen (de broeders, die onder ons werken) zeer hoog te schatten in liefde, om hun werk' 1 Thess.5:13