14 De Klederen van de Hogepriester

Zijn eenvoudige linnen gewaden

De hogepriester had twee stel klederen. Eén was van eenvoudig wit linnen (Ex.39:27,28) gelijk aan die van de gewone priester, met uitzondering van de tulband en de gordel. De priesters droegen sierlijke hoofddoeken (Ex.39:28) maar de linnen tulband van de hogepriester was min of meer kegelvorming. De gordel van de gewone priester diende louter om rond het gewaad gebonden te worden en pastte alleen om het middel. Josephus zegt dat de gordel van de hogepriester over de schouders liep, kruiselings over de borst onder de armen door en twee maal rond het lichaam, van voren vastgebonden, terwijl de einden afhingen tot aan de voeten. Dit maakte de hogepriester eerbiedwaardiger. De hogepriester droeg deze eenvoudige kleding slechts op Grote Verzoendag, als hij het heilige der heiligen binnenging om dienst te doen voor zijn eigen zonde zowel als die van het volk. Dan verscheen hij in het nederige karakter van een smekeling. Als hij naderde in de heilige nabijheid van God, gesymboliseerd door de Schêchina, deed hij dat in zuivere witte linnen kleding (Lev.16:2-4) zonder ornament of versiering van enig soort, kleding die uitdrukking gaf aan eerbied en nederigheid. Deze klederen waren ook de uitdrukking van die volmaakte reinheid, welke gezocht werd voor de verzoening van die dag (Lev.16:30-33). Deze speciale kleding, door de hogepriester op Grote Verzoendag gedragen, had geen tegenbeeld in het werk van de hemelse Hogepriester sinds 1844 omdat, toen Christus Zijn werk in het heilige der heiligen van het hemelse heiligdom begon, Hij niet naar binnenging om verzoening te doen voor Zijn eigen zonden; want Hij had geen zonde. Hij ging naar binnen om verzoening te doen voor de zonden van het volk. Daarom wordt in dit zinnebeeld van Grote Verzoendag Jezus gepresenteerd als gekleed met kostbare gewaden, met de <%-2>klokjes en de granaatappelen en met de borstplaat die schitterde als diamanten (EW 251; EG 301). Maar het eenvoudige linnen kleed van de aardse hogepriester was een beeld van het feit dat Jezus Zichzelf ontledigde en de gestalte van een dienstknecht aannam (zie 1BC 1111 en Fil.2:5-10).

Het geborduurde overkleed

Het met gouddraad geborduurde gewaad van de hogepriester werd direct over het onderkleed gedragen. Evenals al de klederen van de priesters en de hogepriester was deze mantel van fijn linnen gemaakt en uit één stuk geweven. Het was rijk geborduurd.
In zijn Bijbel-Dictionaire beschrijft Smith dit borduurwerk als bewerkt op een mozaïekachtige wijze, in vierkantjes zoals stenen gezet worden. Webster’s dictionaire zegt: “Geruit, gevormd uit kleine vierkantjes, langwerpig of rechthoekig, gelijk mozaïekwerk.” Het hebreeuwse woord voor borduren in Ex.28:39 wordt aangegeven met het inweven van gekleurde draden, in vierkanten, om edelstenen in goud te vatten. Dit moet een exclusief soort borduurwerk zijn geweest, dat grote zorg en bekwaamheid vereistte.
Bij Jezus reikte dit kleed tot aan de voeten (Openb.1:13). Geen scheur mocht er in de priesterlijke gewaden zijn, want dit zou de voorstelling van de hemelse dingen ontsieren. De hogepriester die in een gescheurd kleed durfde te verschijnen, werd aangezien voor iemand die zich van God had gescheiden. Hij werd niet langer door God aanvaard als een officiële priester. Kajafas veroordeelde Christus als een lasteraar en drukte dit uit door het scheuren van zijn kleed, maar in deze handeling beging hij zelf de zonde van laster. Zelfs na de dood van Christus als vervulling van de profetie, werd Zijn kleed niet gescheurd (Joh.19:23,24; Psalm 22:19; WdE 587).

De geborduurde gordel

In het oosten werd grote waarde toegekend aan de gordel, die als deel van de militaire uitrusting met het zwaard en de boog verbonden was. Dit was vooral waar, wanneer het werd gedragen door een souverein of zijn zoon en erfgenaam. Toen Jonathan zijn kleed aan David gaf, gaf hij met zijn zwaard en boog, ook zijn gordel (1 Sam.18:4). Dit was niet slechts een bekrachtiging van hun verbond... van broederschap voor het leven, maar ook een teken dat hij aan David zijn erfdeel had overgedragen. Een gordel van een zak gemaakt, drukte rouw uit; een gordel van leder, zoals die door Elia en Johannes de Doper werd gedragen, was een uitdrukking van diepe nederigheid. De gordel was ook een symbool van kracht en overwinning (Psalm 18:39,40).
Kostbare gordels werden soms als beloning aan soldaten gegeven. Paulus verwijst naar deze gewoonte toen hij zei: “Hebt uw lendenen omgord met de Waarheid.” Ef.6:14. Zo zien we, dat de gordel een uitdrukking was van verschillende emoties en betekenissen. Hoe dieper en meer verheven het idee dat er mee werd uitgedrukt, hoe rijker en meer bewerkt de gordel was. De gordel die de hogepriester om zijn geborduurde kleed droeg, was gemaakt van fijn getweernd linnen (met blauw, blauw purper, roodpurper, veelkleurig weefwerk en toepasselijk versierd met naaldwerk) (Ex.28:39; 39:29). Zoals altijd symboliseerde het zuivere witte linnen smetteloze rechtvaardigheid, en fijn getweernd was rechtvaardigheid van de hoogste orde; de gerechtigheid van Christus. Het blauw, scharlaken en purper correspondeerde met de koninklijke kleuren van het heiligdom zelf; het duidde gehoorzaamheid aan goddelijke waarheid aan, een volledige en onzelfzuchtige offerande en koninklijke waardigheid. Dit alles waren kentekenen van Jezus Christus onze Hogepriester, het grote Tegenbeeld.
Een hogepriester met minder bekleed kon Christus niet als onze zondendrager verzinnebeelden. Daarom betreffende Jozua, de hogepriester, die bekleed “met vuile klederen” was, beval de Here: “Doet hem de vuile klederen uit.” Hij zeide tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestklederen aan.” En de engel des Heren stond erbij (Zach.3:3-7). Vuile klederen presenteren zonde; in dit geval de zonden van Israël, welke de hogepriester in de waardigheid van zijn ambt moest dragen (Num.18:1) terwijl de zuivere witte kleding de gerechtigheid van Christus symboliseerde, waarmee de hogepriester moest worden bekleed na de zonden van Israël te hebben gedragen.

Het blauwe gewaad van de Efod

Dit was het kleed dat direct over het geborduurde kleed werd gedragen. Het was geweven en helemaal blauw. Deze kleur is altijd het symbool van de waarheid of van de hemel zelf. Gelijk aan het geborduurde kleed was het uit één stuk. Het was mouwloos en had slechts openingen voor de armen aan de zijkant en aan de bovenkant voor het hoofd. Op de zoom van het kleed waren de klokjes van zuiver goud aangebracht, met daartussen granaatappelen van blauw, purper en scharlaken en getweernd fijn linnen. Beide waren een uitdrukking van het karakter en werk van onze hemelse Hogepriester (Ex.28:31-35; 39:22-26). De Bijbel vertelt niet hoeveel van deze ornamenten er waren, maar de joodse traditie zegt, dat het er 72 waren (klokjes). Anderen verklaren dat er 72 ornamenten waren, van elk 36 stuks. Dit lijkt redelijker. Iemand zei echter eens wijselijk: “Het is bescheidener stil te zijn waar God zwijgt, dan ons over te geven aan grenzeloze en grondeloze speculatie.”

Lessen van de gouden klokjes

Wat betekenen de gouden klokjes en granaatappelen? Omdat zij gelijk in aantal waren, heeft iemand eens gesuggereerd dat het de les illustreerde, dat er in onze christelijke ervaring evenveel vrucht als geluid van belijdenis moest zijn. De klokjes klonken niet als schallend koper, symbool van gemis aan liefde (1 Cor.13:1), maar als zuiver goud, wat een grote waarde aanduidde. De klokjes hadden ook een speciaal doel op de Grote Verzoendag. Hun vreugdevol geluid beduidde aan het volk, dat de hogepriester zijn werk veilig had beëindigd en dat God de offerande voor de zonden aanvaard had.

Lessen van de granaatappelen

Waarom beval God dat het tweede ornament een granaatappel zou zijn en geen andere vrucht? De granaatappel is een ronde vrucht ter grote van een appel. Haar purperrode schil is volledig volgepakt met zaadjes, die elk in een bloedrood zakje met heerlijk, soms bitter smakend sap is gevat. Elke vrucht is werkelijk een zaadmand met kostbaar zaad. Het zaad is het Woord van God (Luc.8:11). Bij het tellen van een gewone granaatappel, bleek het 650 zaadjes te bevatten, hetgeen betekent dat het woord van God letterlijk volgepakt zit met kostbare beloften. Het bloedrode sap duidt op het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van alle zonden. Het fijn gevlochten linnen in koninklijke kleuren van blauw, purper en scharlaken waarvan deze ornamenten gemaakt waren, heeft hier dezelfde betekenis als érgens anders in het heiligdom... hemelse waarheid, koninklijk en offervaardig. Het scharlaken duidt niet alleen op het offer en het werk van Christus, maar ook op de opoffering van Zijn volgelingen; zelfs tot de dood die dikwijls noodzakelijk is om de waarheid van God uit te dragen aan hen die in de duisternis zijn. Het linnen is niet alleen een voorstelling van de gerechtigheid van Christus, maar ook van de gerechtigheid die vereist wordt van allen die God roept voor Zijn werk. “Reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt.” Jes.52:11. Zij zaaien het kostbare zaad langs alle wateren en brengen oude en nieuwe waarheden uit het woord van God. “Hij gaat al wenende voort die de zaadbuidel draagt, voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven.” Psalm 126:6.

Anderen lessen van deze ornamenten

De klokjes en granaatappels hingen niet aan de witte linnen kleding, noch aan de gouden efod, maar zij hingen aan het blauwe gewaad, blauw een symbool van Gods eeuwige waarheid. Hoe prachtig is de gedachte in de granaatappel-zaadbuidel uitgedrukt, als uur na uur de hogepriester zijn dagelijkse plichten vervulde, in het belang van de berouwvolle zondaar, en “zaad” verspreidde van hoop en moed, troost en onderwijzing uit het woord van God, die wondervolle zaadbuidel! Met wat voor blijdschap neemt hij van zijn “zaadbuidel” en geeft aan de berouwvolle zondaar het zaad van bemoediging: “Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden.” 1 Joh.1:7. Een andere: “Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede.” Marc.5:34. “Zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkome.” Joh.5:14. Als de zondaar het Woord in zijn hart ontvangt en het vreugdevolle geluid van de klokjes hoort, komt dat inspirerende zaad: “Vreugde zal er in de hemel zijn over één zondaar die zich bekeert.” Luc.15:7. Als de gouden klokjes aan de zoom van het blauwe kleed van de hogepriester, hun blije geluid uitzenden, wordt het antwoord in de hemel gegeven door de engelen, als zij de snaren van hun harpen bewegen (Luc.15:7).

Dit doet denken aan het kinderliedje:
“Luidt de klokken van de hemel daar vandaag blijdschap want de verdwaalde is nu verzoend.”
En dan het koor:
“Glorie, glorie hoe de engelen zingen” Glorie, glorie hoe hun harpen klinken!”

Als u nooit een groep onschuldige kinderen hoorde die met hun lieve stemmen dat lied zongen, dan heeft u een hemelse trilling gemist!

De Efod

De Efod die boven op het blauwe gewaad gedragen werd was het bijzondere officiële kledingstuk van de hogepriester van Israël. Het woord efod wordt soms vertaald met “overgooier”, dat korter is dan het blauwe kleed en mouwloos (PP 314N). Het was het kostbaarste en prachtigste van zijn gewaden, geheel van goud, blauw purper en scharlaken en van getweernd fijn linnen gemaakt (Ex.39:3). Iedere draad daarvan verzinnebeeldde het volmaakte karakter van Christus. Dit schitterende materiaal, rijk geborduurd met echte gouden draden, vereenzelvigde de hogepriester persoonlijk en officieel met de poort van de voorhof, de deur van de tabernakel, het voorhangsel en de prachtige binnenste dakbedekking van het heiligdom, waar alles van hetzelfde kostbare materiaal en met vakmanschap gemaakt was als de efod. Dit verklaart misschien ten dele het feit, dat bij de dood van de hogepriester zijn klederen aan zijn zoon werden overgedragen (Ex.29:29).

De chrysopraasstenen

De vóór en achterkant van de efod waren met twee chrysopraasstenen aan elkaar verbonden op de schouders. Op iedere steen waren zes namen van de stammen van Israël gegraveerd (Ex.28:10; 39:6). Deze stenen waren bijna wit met roze strepen, gelijk een agaat. Zij waren in een gouden zetting gevat en de namen waren gegraveerd als zegelgraveerwerk (Ex.39:3,7). Het signatuur van een zegel wordt door een koning gebruikt om officiële documenten te verzegelen. Het geeft waarde aan de documenten en laat het gezag van de regerings-ambtenaar zien. Op dezelfde wijze duiden de namen op de chysopraasstenen aan, dat zij die op deze wijze voorgesteld worden, apart waren gezet en officieël verzegeld, om trouwe dienstknechten van de hemelse Koning te zijn. Tekenen van eer en gezag worden dikwijls op de schouders van regeringsbeambten gedragen, of door anderen die een onderscheiding verkregen hebben. Zoals de Messias de heerschappij op Zijn schouders droeg (Jes.9:5), zo waren ook de schouderstenen van de hogepriester een uitdrukking van de door God gegeven eer en verantwoordelijkheid. De lastdragende schouder betekent onderwerping aan dienst. Issaschar “boog zijn schouder om te dragen en leent zich tot slaafse herendienst.” Gen.49:15. De chrysopraasstenen, aan de schouder van de efod vastgemaakt, beduidden dat de hogepriester de lichamelijke lasten van Israël droeg, zoals de hemelse Hogepriester onze lasten draagt! “Werp uw bekommernissen op Hem en Hij zal voor u zorgen” (Psalm 55:23) is geen ijdele belofte; en voor ieder van ons is het lastdragen voor God een hoge en hemelse eer! De namen van Israël in de chrysopraasstenen waren “naar de volgorde van hun geboorte gegraveerd.” Ex.28:10. Ruben de oudste tot en met Benjamin de jongste. Zoals de lammeren van de kudde op de schouders werden gedragen, zo werden ook de pas bekeerden in het gezin van God gedragen (Luc.15:4-6). Deze namen stellen de nieuwe recruten voor, die zich voorbereiden op de roeping van hun machtige Generaal, om in Zijn koninklijk leger te worden ingelijfd, zoals verzinnebeeld in de borstplaatjuwelen. Beide stenen en de borstplaatjuwelen waren “voor een herinnering gegraveerd,” iets dat God nimmer zou vergeten! “Al heeft u Mij vergeten, nochtans zal Ik u niet vergeten want Ik heb u niet gegraveerd op kostbare stenen, maar wat meer is in de palmen van Mijn handen.” Ex.28:12,29; Jes.49:15,16. God zal hen die zich op Zijn dienst voorbereiden of die in Zijn dienst staan nooit vergeten! Dit is de belofte van de Heer aan Sion.

De borstplaat der beslissing

Evenals de efod was de borstplaat van goud gemaakt (goud, blauw, purper, scharlaken en fijn gevlochten linnen). Dit rijk geborduurde stuk brokaat was vierkant en dubbel, iedere zijde ongeveer 22 cm lang. In gouden kassen (Ex.39:13) waren vier rijen kostbare stenen gevat. Op elk van de stenen was de naam van één van de stammen van Israël gegraveerd (Ex.28:15-21). Zij glinsterden als diamanten, weerkaatsten het licht en vergrootten de daarin gegraveerde namen (EG 301). Deze juwelen, elk van 5 keer 7.5 cm, waren niet alleen prachtig, maar ook van onschatbare waarde. Hebreeuwse schrijvers zeggen dat het vaandel van elke stam dezelfde kleur droeg als de juwelen in de borstplaat van de hogepriester.
Aäron zal de namen van de kinderen Israëls in de borstplaat der beslissing op zijn hart dragen, wanneer hij het heilige binnengaat tot een voortdurende gedachtenis (Ex.28:29). Op dezelfde wijze houdt Christus onze hemelse Hogepriester Zijn volk voortdurend in gedachten. Hij draagt de namen van iedere berouwvolle zondaar die in Hem gelooft op Zijn hart (PP 351E; PP 314N). Hij denkt voortdurend aan iedere arme en noodlijdende (Psalm 40:18). Hij draagt niet alleen hun lichamelijke lasten maar ook de zorgen die hun hart drukken.
Deze twaalf borstplaatjuwelen, geen twee aan elkaar gelijk, gedragen op het hart van de hogepriester, stellen Gods bijzondere schat voor, “Mijn juwelen.” (KJV Mal.3:17). Zij komen overal vandaan; uit de twaalf stammen en uit elk volk, elke stam en natie. Uit de eilanden der oceaan en uit de donkere oerwouden. “Zij zijn Mij ten eigendom... op de dag die Ik bereiden zal, zegt de Here der heerscharen”. Mal.3:17.

De volgorde der namen

De namen, in de borstplaat gegraveerd, waren overeenkomstig de twaalf stammen (Ex.28:21). Alleen zij behoorden tot de getelden die oud genoeg waren om voor Israël te strijden (Num.1:3). En zij waren volwassen genoeg om de geestelijke strijd des Heren te strijden. In hun strijd en dienst voor Hem draagt Christus hen voortdurend op Zijn hart. Hij houdt hen voordurend in gedachtenis (Ex.28:29). De volgorde van deze namen is natuurlijk dezelfde als de legering van de stammen rond de tabernakel, toen zij van plaats tot plaats trokken (Num.2:3-13).

De Urim en de Tummim

En gij zult in het borstschild der beslissing de Urim en de Tummim leggen; zij zullen op het hart van Aäron zijn, wanneer hij voor het aangezicht des Heren komt, en Aäron zal de beslissing voor de Israëlieten voortdurend op zijn hart dragen voor het aangezicht des Heren (Ex.28:29-30).
In het Oude Testament vinden wij een aantal gevallen, waarin gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden die binnen het bereik lagen van iedere Israëliet, door de Urim en de Tummim. Wij lezen van koning Saul het volgende. “En Saul vroeg de Here, maar de Here antwoordde hem niet, noch door dromen noch door de Urim noch door de profeten.” 1 Sam.28:6. Dat betekent dat Saul nu aan het einde van zijn leven afgesneden was van drie bronnen van informatie, die hem in het begin van zijn koningschap wel ter beschikking stonden. De profeet, de Urim en de droom. Maar nu, aan het einde van zijn leven, is Samuël gestorven; Saul heeft de priesters gedood, op één na, en dié heeft de efod met de Urim bij zich. De Here antwoordt, hem ook niet meer door een droom, omdat hij geen acht heeft geslagen op een boodschap van God en daardoor ongehoorzaam is geworden aan de God van Israël. Al deze dingen stonden niet alleen de koning ter beschikking maar iedere Israëliet. In het Nieuwe Testament hebben wij een soortgelijke informatiebron.
“Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt, en zij zal hem gegeven worden. Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. Want zo’n mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen.” Jac.1:5-8.

Maar nu specifiek de Urim en de Tummim

David kende het gebruik van de Urim en de Tummim. Op zekere dag komt de priester Abjathar bij David. Hij is de enige die ontkomen is uit de moordpartij in Nob, waarbij de priesters des Heren gedood werden. Maar Abjathar komt niet alleen; hij heeft de efod bij zich (1 Sam.23:6). En vanaf dat moment speelt de efod een belangrijke rol in alle “beslissingen” die David neemt. In 1 Sam.23 vanaf vers 1 kunt u een aantal gevallen lezen. David gaat tegenover de efod staan (1 Sam.23:10) en stelt de vragen aan de Urim en de Tummim met de volgende aanhef: “Here God van Israël” en dan volgt de vraag. En het merkwaardige is dat David steeds onmiddellijk antwoord ontvangt. David vraagt: “zullen de burgers van Kehila mij aan Saul uitleveren?... De Here zei: Zij zullen u uitleveren.” 1 Sam.23:10-13. En zo ontkomt David altijd aan Saul. D.w.z. David legde de beslissing van zijn dagelijkse leven in het antwoord van de Urim en de Tummim. In 1 Sam.30:7-10 ziet u een soortgelijk iets. David gehoorzaamde het antwoord van de Urim en hij heeft een geweldig succes! In Deut.33:8-11 ziet u, dat met de Urim en de Tummim een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verbonden is. De stam van Levi kreeg haar op die voorwaarde. Voor Levi stond God op de eerste plaats en iedereen was daaraan ondergeschikt, of dat nu vader of moeder, broer of kind was. Toen God dat gezien had kreeg Levi de Urim en de Tummim. Maar zij was voor elke Israëliet (Num.27.21).
In twijfelgevallen moest de Urim geraadpleegd worden (Ezra 2:59-63; Neh.7:61-65). U zult zich afvragen hoe werkte dat nu? Ellen White geeft ons daar antwoord op: «Rechts en links van de borstplaat bevonden zich twee stenen van buitengewone helderheid. Deze werden de Urim en de Tummim genoemd. Door middel van deze stenen werd Gods wil bekend gemaakt aan de hogepriester. Wanneer vragen werden gesteld voor het aangezicht van de Here, omringde een cirkel van licht de kostbare steen rechts, als teken van Gods goedkeuring of toestemming, terwijl een schaduw op de linkersteen een bewijs was, dat God zijn goedkeuring onthield of het verzoek weigerde.» PP 314N.
De vraag die nu in alle redelijkheid gesteld kan worden is deze: Is er in de Nieuw Testamentische bedeling een soortgelijk iets? Hoe kom ik achter mijn plicht? In de eerste plaats is daar natuurlijk het woord van God. Waar een woord van God is, daar is natuurlijk geen nieuwe uitspraak nodig. Dat zou niets meer of niets minder zijn als God verzoeken. In Ezechiël 20 zien wij een voorbeeld van mensen die naar de profeet gaan, om een uitspraak aan de profeet te ontlokken over een onderwerp. Maar de Here is er niet erg tevreden over en de Here zegt tegen de profeet: “Zeg maar tegen hen zo waar Ik leef, Ik laat Mij door u niet raadplegen, luidt het woord van de Here Here.” Ezech.20:3. En uit de rest van het verhaal blijkt dat het antwoord heel duidelijk geschreven stond in de geschiedenis van Israël.
Maar niet al onze plichten staan zwart op wit. Wat dan? In Jacobus wordt ons verteld, dat wij tot God kunnen gaan en die wijsheid zeker ontvangen zullen. Onze hemelse Hogepriester draagt op Zijn borst ook de beslissing voor uw leven. Als u deze wilt leren kennen en de beslissing neemt om die beslissing te volgen, dan zal Hij u die beslissing bekend maken en de kracht om haar ten uitvoer te brengen. Luister wat Ellen White zegt:
«De Here wil ons even bereidwillig wijzen op onze plicht als Hij dat aan een ander wil doen. Als wij in geloof tot Hem komen, zal Hij Zijn verborgenheden aan ons persoonlijk bekend maken. Onze harten zullen branden in ons, als Hij ons nadert om met ons te spreken, zoals Hij dat met Henoch heeft gedaan. Zij die zich voornemen niets te doen wat God kan mishagen, zullen precies weten wat te doen nadat zij hun problemen aan God hebben voorgelegd. Zij zullen niet alleen wijsheid maar ook kracht ontvangen. Zij zullen kracht ontvangen om te gehoorzamen en te dienen, zoals Christus beloofd heeft.» WdE 555 (oude WdE 585).
En de dienstmaagd des Heren zegt dit: “Ik ontvang dikwijls brieven van personen die mij hun moeilijkheden en zorgen vertellen, en mij vragen of ik God wil vragen wat hun plicht is. Degenen over wie God mij geen licht gegeven heeft, heb ik dikwijls geantwoord: Ik ben niet door God aangewezen om dit werk te doen. De Here Jezus heeft u uitgenodigd om al uw moeilijkheden voor te leggen aan Iemand Die elke omstandigheid van uw leven kent.” Jac.1:5-8.
«Ik zal mijn Heer niet ontmoedigen door het volk aan te moedigen om naar mij te komen voor raad, terwijl zij een voortdurende uitnodiging hebben om te gaan tot Eén Die in staat is om hen en al hun moeilijkheden te dragen.» TM 487.
Leer uw Hogepriester kennen en Zijn beslissing voor u, in uw leven.

De stenen van Eden, de borstplaat en het nieuwe Jeruzalem

In Exodus 28:15-21, Ezechiël 28:13 en in Openbaring 21:19-20 komen de edelstenen voor die in het borstschild van de hogepriester zaten. In Ezechiël 28 worden 9 verschillende edelstenen genoemd en in Openb.21 alle 12. Het loopt dus van Eden (Ezechiël 28:13) via de hogepriester naar het nieuwe Jeruzalem.

Ephraïm en Dan afgesneden... Waarom?

In de lijst van de stammen van Openbaring 7 en die welke namen zijn geschreven boven de poorten van de heilige stad, neemt Jozef de plaats van Ephraïm in van wie geschreven is: “Verknocht aan beelden is Efraïm. Laat hem geworden.” Hos.4:17-18. Een ieder die met zijn afgoden verbonden blijft, de afgoden van zilver, goud, alcohol, tabak, koffie, thee, heroïne, juwelen of wat voor afgod dan ook, zal op den duur hetzelfde vonnis ontvangen “laat hem geworden.” “Dan” staat symbolisch voor een hielenbijter, een slang op de weg en een adder op het pad, die in de hielen van het paard bijt zodat de ruiter achterover valt (Gen.49:17). Hij valt af en Levi neemt zijn plaats in. Wat een waarschuwing aan een ieder die zich overgeeft aan afbrekende kritiek, en achterklapperij of roddel in elke vorm. Het zou op z’n minst raadzaam zijn om, vóór we op dit punt verleid worden, deze welbekende woorden te overdenken:

“Er is veel goeds in het slechtste van ons,
en zoveel slechts in het beste van ons,
dat het nauwelijks iemand van ons betaamt,
om te spreken over de rest van ons.”

Wanneer wij ons herinneren, dat satan “de slang” is “de aanklager van onze broederen”, (Openb.12:10) zouden we dan niet voor altijd zo’n geest afwerpen, opdat we niet met hem gerangschikt en tenslotte met hem verworpen, zullen worden en onze plaats onder de verlosten van Israël verliezen?

Chrysopraasstenen en de borstplaat samengebonden

Toen de borstplaat gereed was, werd een ring van zuiver goud op elke hoek geplaatst, twee boven en twee onder. De twee bovenste “gevlochten kettinkjes” van zuiver goud waren met ringen vastgemaakt. Deze kettinkjes reikten tot de ringen van de stenen in de schouderstukken van de efod, waaraan ze met gouden ringen waren vastgemaakt en welke de onyx-stenen met de borstplaat verbonden. Deze kettingen waren dubbel sterk gemaakt als snoeren; vlechtwerk van zuiver goud (Ex.28:13,14; 39:15-18). Zo verbindt Christus Zijn kinderen tezamen; jong en oud. Volgens Zijn woord zal “niemand hen uit Mijn Vaders hand rukken.” Joh.10:29. Wat belangrijk dat deze kettingen van gevlochten goud waren. Met de twee onderste ringen werd de borstplaat met gouden ringen aan de twee zijden van de efod vastgemaakt, op de bijzondere gordel met een blauw-purperen snoer (Ex.28:28). Denk eraan: een blauw snoer verzinnebeeldt gehoorzaamheid aan hemelse waarheid; het werd door Israëls krijgers dicht aan de gordel gebonden. Dat deel van de militaire uitrusting waaraan het zwaard was bevestigd (en in overdrachtelijke zin het zwaard des Geestes), is het Woord van God (Ef. 6:17). Zo verenigd en toegerust, waren Israëls strijders zeker van de overwinning in hun geestelijke oorlogen.

De gordel aan de Efod

Deze gordel (Ex.28:8) was ongeveer een hand breed, tweemaal rond het bovenste deel van de heupen gedraaid en van voren vastgemaakt; de lange uiteinden hingen naar beneden af. Evenals de efod waren zij in koninklijke kleuren rijk geborduurd met draden van goud, Christus voorstellende, Die immers rond de borst met een gouden gordel was omgord (zie Openb.1:13). Zo’n gordel was het kenmerk van uitnemende eer, majesteit en koninklijkheid. De rijke gouden gordel van Christus duidt op Zijn excellente bediening als Hogepriester.
De tulband met daarop de heilige diadeem

De tulband was evenals de andere kleding van fijn linnen gemaakt; aan de voorkant daarvan werd met een blauw snoer een gouden plaat, “de heilige diadeem”, vastgemaakt waarin gegraveerd stond “Den Here Heilig.” Ex.39:30,31.
Deze plaat met haar blauwe koorden, verbonden met de tulband, moest op het voorhoofd van Aäron zijn, een symbool dat hij als hogepriester het woord van God begreep en het gehoorzaamde, een ware vertegenwoordiger van Christus. Wanneer aan het begin van de duizend jaren de verlosten met Christus als priesters zijn verbonden (Openb.20:4,6), dan zullen zij ook een heilige kroon dragen. Bij de aanvang van deze heilige dienst, plaatst Jezus op elk hoofd de kroon der heerlijkheid, Zijn eigen nieuwe naam dragende en met de inscriptie «De Here heilig.» GC 646, GS 596; Jes.62:2; Openb.2:17; 3:12; 22:4. Diegenen die uiteindelijk deze heilige kroon zullen dragen, zullen in hun dagelijks leven op aarde dàt zijn wat het vóórstelt.
De heilige diadeem had echter nog een diepere betekenis in het verlossingsplan. Mozes zegt uitdrukkelijk: “Zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn en Aäron zal de schuld dragen, gelegen in de heilige dingen die de Israëlieten zullen heiligen in alle gaven van hun geheiligde dingen; ja, zij zal voortdurend op zijn voorhoofd wezen, zodat zij welgevallig zijn vóór het aangezicht des Heren.” Ex.28:38.
De Israëlieten brachten veel heilige gaven, maar in al die gaven was ook schuld met zonde bevlekt. Gaven van tienden, offers, gebeden, aanbidding, lof, eerstelingen, ja, àl hun heilige gaven waren met zonden bevlekt. In Haggaï 2:11-15 vertelt de Here dat alles wat het volk offert, al is het nog zo goed, het onrein is: “Zo staat het met al het werk van hun handen, en wat zij daar offeren, dat is onrein” (Haggaï 2:15), niet in en van zichzelf, maar omdat het van zondige mensen komt is het onrein. Welnu, deze onreinheid, deze zonden in de goede werken - “want niemand op aarde is zo rechtvaardig, dat hij goed doet zonder te zondigen” (Pred.7:20) -, deze zonden werden gedragen door de hogepriester op de heilige gouden diadeem (Ex.28:38). Opdat Israël welgevallig zou zijn voor Gods aangezicht. Dus de hogepriester werden de zonden, in de goede werken gelegen, toegerekend, en hij droeg ze; en het volk was dáárdoor welgevallig voor God. M.a.w. het volk stond schuldeloos en de priester schuldig door deze heilige diadeem. In het Nieuwe Testament vinden wij overal deze schuldwisseling. Goede werken zijn Gode aangenaam door Jezus Christus.
Geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn “door” Jezus Christus (1 Petr.2:5; 1 Petr.4:11; Filipp.1:11; Col.3:17 en Jac.5:16).
In het licht van Num.28:22 vindt er in 2 Kron.26:20 iets bijzonders plaats. Uzzia wordt melaats aan zijn voorhoofd. Hij was het heilige binnengegaan en had zonde op zich geladen (Num.28:22), en werd melaats op de plaats waar de hogepriester de zonde droeg. Wij zijn Gode alleen aangenaam door Jezus Christus de middelaar, omdat wij zondaren zijn. Wat een reiniging moet er dan plaatsvinden voordat de middelaar terug kan treden en de genadetijd kan eindigen, (zie GS 575; EG 76) en op ons voorhoofd het zegel “de Here heilig” geplaatst kan worden. “Die heilig is, hij worde nog meer geheiligd.” Openb.22:11.
Dus nog eens: de woorden op de heilige diadeem, de gouden plaat “de Here heilig”, sloegen niet op de hogepriester, maar op het volk dat de hogepriester vertegenwoordigde. Dat was de Here welgevallig en “de Here heilig” en de priester werd “in hun plaats” met schuld beladen. Hiermee werd de “toegerekende gerechtigheid” uitgebeeld.
(“HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)