13 De Priester en zijn Klederen

Waar de priesters dienst deden

De hogepriester had gedurende het jaar niet alleen een functie in de voorhof, maar ook in het heilige. En op de laatste dag van het jaar, op Grote Verzoendag, brachten zijn plichten hem binnen in het heilige der heiligen om de speciale plichten voor die dag te verrichten (Hebr.9:7; Lev.16:17). In het heilige der heiligen ging de hogepriester eenmaal per jaar. De gewone priesters deden hun dienst in de voorhof en in het heilige (Hebr.9:6). Zij kwamen nooit in het heilige der heiligen. De Levieten, hoewel door God aangesteld om de priesters te assisteren, betraden zelf nooit het heiligdom, met uitzondering als het kamp verhuisd werd van plaats tot plaats en zelfs alleen dan, als de gebruiksvoorwerpen bedekt waren (Num.3:6,9; 4:15,20-33). Op andere tijden werden hun diensten beperkt tot de voorhof. Een gewone Israëliet had slechts toegang tot de voorhof wanneer hij zijn offerande voor de zonde bracht (PP 318N). Gedurende Zijn aardse leven kwam Christus nooit in het heilige, omdat Zijn werk als Priester na Zijn Offerande begon. Nadat Hij ten hemel gevaren was begon Zijn werk als Hogepriester in het heilige van het hemels heiligdom (Hebr.9:12,24).

De klederen van de gewone priester

De klederen van de priester en de hogepriester verschilden, omdat zij symbool waren van de verschillende functies die zij hadden. Maar allen waren heilige gewaden; “een prachtig sieraad.” Ex.28:2,40.
Zij waren van fijn geweven linnen uit één stuk en zonder smet. (Ex.39:27; DA 709). D.w.z: Zij mochten niet gescheurd worden of vuil zijn. Slechts zó konden zij het smetteloze karakter van de hemelse Priester, Jezus Christus, hun grote Tegenbeeld, verzinnebeelden. Het maken van deze kleding was een heilige taak en werd slechts aan wijzen van hart toevertrouwd, die door God met de Geest der Wijsheid vervuld waren (Ex.28:3). “Gij zult voor Aärons zonen klederen maken en gij zult voor hen gordels en mutsen maken.” Dit vormde hun bovenkleding. De onderkleding of linnen broeken waren vanaf de heupen tot even boven de knie (Ex.28:40,42). De gordel was van fijn geweven linnen, doorwerkt met blauw, purper en scharlaken; veelkleurig weefwerk (Ex.39:29). De kleding correspondeerde met de eenvoudige kleding van Jezus, die zonder naad en van boven naar beneden uit één stuk geweven was (Joh.19:23). De naadloze mantel waarover de soldaten het lot wierpen was voorzegd (Psalm 22:19). De gordel werd gebruikt om de kleding op te binden om zodoende gemakkelijk de werkzaamheden te doen.
Het was een onveranderlijk teken om gereed te zijn voor de dienst. Jezus zegt: “Laat uw lendenen omgord zijn en uw lampen brandende.” Luc.12:35. D.w.z. wees ijverig. Van Christus wordt gezegd: “Gerechtigheid zal de gordel van Zijn lendenen zijn en getrouwheid de gordel van Zijn heupen.” Jes.11:5. Bij de brandende braambos zei God tot Mozes: “Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop gij staat is heilige grond.” Ex.3:5. Op gelijke wijze wandelden de priesters van het heiligdom op heilige grond en droegen daarom tijdens hun dienst géén schoeisel. De grond waarop het heiligdom was geplaatst was door God uitgekozen, en door Zijn aanwezigheid was het heilige grond.

Geestelijke lessen van deze kleding

Alles wat met de kleding en het gedrag van de priesters te maken had, had ten doel de toeschouwer een indruk te geven van de heiligheid van God, de heiligheid van Zijn dienst en van de zuiverheid die geëist werd van hen die tot Hem naderen (PP 351E; PP 315N). Het fijn geweven witte linnen, waarvan de eenvoudige kleding was gemaakt, was een symbool van gerechtigheid (Openb.19:8). Het verzinnebeeldt de schoonheid van Christus’ karakter van wie de priesters een type waren. Duidt het ook niet aan, dat de kleding van de evangeliedienaar - de vertegenwoordiger van Christus op aarde - vlekkeloos zonder smet en eenvoudig van patroon moet zijn? Het materiaal en de eenvoud van de priesterkleding duidde ook op de schoonheid van karakter, die iedere christen die een gezant van Christus is bezit. Eenvoudige bescheiden kleding is een aanwijzing van de verborgen mens des harten (1 Petr.3:3,4), wiens versierselen bestaan uit zuiverheid, waarheid, oprechtheid, onzelfzuchtigheid, en andere gaven van de Geest. Dit is de heilige kledij “het prachtig sieraad”, dat onsterfelijk is. De uitwendige versiering, het vlechten van het haar, goud of kostbare snoeren behoren tot Babylon de Grote, de moeder van alle hoeren en gruwelen van deze aarde (1 Tim.2:9; Openb.17:4,5). Zij duiden op een gebrek aan de ware versiering van hart en leven. Toen Adam en Eva geschapen werden, waren zij bekleed met een mantel van licht en heerlijkheid, welke ook de engelen dragen (PP 20E). Dit prachtige gewaad van licht was een zinnebeeld van hun geestelijk gewaad van hemelse onschuld (COL 310-311; LLD 190). De verlosten worden met fijne witte klederen bekleed, welke de gerechtigheid van de heiligen is (Openb.19:8). Zoals de priesterkleding uit één stuk was geweven, zo was Christus’ leven voor één doel geweven, waar niets Hem vanaf kon brengen. Gelijkerwijs moet de ervaring van de christen er een zijn van voortdurende gestage vooruitgang. En zijn motto moet zijn: “Dit ene doe ik.” Phil.3:13,14. Geloof in Christus en niet onze gevoelens moeten ons aan wáre plicht, trouw en aan Gods eeuwige Waarheid vasthouden. Emoties zijn onvast, op en neer. Als wij door onze gevoelens geleid worden zullen wij lijken op een golf der zee, gedreven door de wind en heen en weer geslingerd (Jac.1:6). Zoals het linnen kleed moest dienen om de naaktheid te bedekken (Ex.28:42), zo zegt Christus tot hen die beweren zich voor Zijn komst voor te bereiden: “Ik raad u van Mij klederen te kopen, witte kleding, opdat gij bekleed moogt worden en de schande van uw (geestelijke) naaktheid niet zichtbaar worde.” Openb.3:18. Geestelijke naaktheid duidt op een afvallen van trouw aan God, wat gelijk staat aan geestelijk overspel.

De straf op ongehoorzaamheid

Het dragen van deze heilige kleding door de priesters, als zij in de tent der samenkomst kwamen, of wanneer zij tot het altaar naderden om te dienen, was een uitdrukkelijk bevel van God. Enige nalatigheid van de zijde der priesters om daaraan te gehoorzamen, betekende de dood (Ex.28:43). Waarom zo’n strenge straf? Omdat het dan in dit geval voor de priester onmogelijk zou zijn om de ongerechtigheden van Israël te dragen als een type van Christus (Num.18:1). Onder zulke omstandigheden konden zij geen ongerechtigheid dragen en zouden sterven. Zij stierven omdat zij Christus, hun Tegenbeeld, verkeerd voorstelden. Het resultaat van de ontrouwe christen is hetzelfde, want om deze reden kan de ambassadeur van Christus niet met Zijn gerechtigheid bekleed worden. Hij kan anderen niet van hun ongerechtigheid afbrengen, maar hij zal ze misleiden. Als resultaat daarvan is hij de oorzaak van hun eeuwige ondergang en zal zelf mogelijk zijn ziel verliezen.

Het priesterschap een geboorterecht

Vanaf de vroegste tijden was het onder patriarchen de gewoonte, dat de oudste zoon voor het priesterschap werd aangewezen. Toen Ezau zijn eerste geboorterecht verkocht aan Jacob, verbeurde hij het heilige voorrecht van het priesterschap. In het levitische priesterschap werd Aäron, de oudste zoon van Amram en Jochebed, beiden van de stam van Levi, door God uitgekozen om hogepriester te zijn.
“Het priesterschap werd ingesteld, om het bemiddelend karakter en werk van Christus voor te stellen” (DA 165; WdE 129), Die “de eerstegeborene van de ganse Schepping is”. Col.1:15.

De dienst van de priesters

De aardse priesters werden aangesteld om offers te brengen als middelaars tussen God en de mens. De hogepriester onder God handelde niet slechts als middelaar van dag tot dag het hele jaar door, maar hij oordeelde Israël ook. Dit deed God door de Urim en Tummim, die op de borstplaat waren ingelegd, die hij droeg als een “borstschild der beslissing.” Ex.28:29,30.
Het hogepriesterlijk werk als rechter werd speciaal duidelijk op de Grote Verzoendag, wanneer God door hem oordeelde wie van Israël afgesneden zou worden. Dat waren zij, die hun harten niet nauwkeurig onderzocht hadden en de andere vereisten van God voor deze speciale dag niet hadden waargenomen (Lev.23:27-29). De anderen werden waardig bevonden om tot Gods volk gerekend te worden. De priesters waren ook leraars in Israël (Ed 78). Onder God handelden zij als bestuurders der natie. Hun dienst als bestuurders zette zich voort tot de tijd van Samuel. Toen eiste het volk een koning, opdat zij zouden zijn als de volken rondom hen (Sam.8:4,5,19,20).

Christus als het tegenbeeld van de priesters

Aan het kruis offerde Christus, het Lam Gods, Zichzelf, om de zonden van de wereld weg te nemen (Joh.1:29) Hijzelf de Priester, Hijzelf het Slachtoffer.
Bij Zijn hemelvaart, werd Hij tot Hogepriester gezalfd in de bevoegdheid van Middelaar. Al de engelen assisteren bij dit werk, want zij zijn dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen die het heil zullen beërven (Hebr.1:14). De Heilige Geest Zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom.8:26).
Sinds Zijn hemelvaart is Christus onze Hogepriester. Zoals op Grote Verzoendag, (het zinnebeeld van de oordeelsdag) de aardse hogepriester als rechter van Israël handelde, zo zal ook op de werkelijke oordeelsdag Christus onze hemelse hogepriester als rechter optreden en eerst het huis Gods oordelen (Joh.5:22; 1 Petr.4:17). Wanneer dit onderzoek - het “onderzoekend oordeel” genoemd, omdat dan gewoonweg de rechtszaken worden onderzocht - is beëindigd, sluit de genadetijd voor de mensheid en eindigt Jezus werk als Middelaar, omdat de genade niet langer aan zondaars verleend kan worden. Dan legt Christus zijn priesterlijk kleed af en bekleedt Zich met Zijn koninklijke kleding (EW 281; EG 336). Dan komt Hij als bruidegom om Zijn bruid, de verlosten, op te halen. Hoe toepasselijk voor dit hoogtepunt van Zijn offervaardig leven, wanneer Hij Zijn priesterlijke kleding aflegt en zich tooit met Zijn koninklijk kleed. Het feit, dat Hij Zijn priesterkleding aflegt duidt er op dat Hij dan geen Priester meer is. Voor een gedetailleerd verslag, over het einde van het priesterschap en het begin van Jezus’ Koningschap in het Koninkrijk der genade en het Koninkrijk der heerlijkheid (Raadpleeg de Grote Stijd 324-325). Dat Jezus Zijn koningschap in het koninkrijk der genade zal afleggen wordt duidelijk geleerd in 1 Cor.15:23-28. Paulus haalt hier de profetieën over het priesterschap aan uit Psalm 110:1, en zegt dat dit Koningschap een einde neemt. Jezus als Koning in het Koninkrijk der genade is Priester. Volgens Hebr.7:3 blijft Jezus Priester tot dat alles tot stand gebracht is. De Konkordante Wiebergabe zegt: “Priester bis zur durchführung.” Het Griekse woord “diênekës” dat hier gebruikt wordt betekent “carried through”, in gewoon Hollands: “tot Zijn werk klaar is”. Het woord eeuwig, in relatie tot het priesterschap van Jezus, betekent: “Hij houdt er niet mee op voordat Zijn werk klaar is.”
Dat is een geweldige belofte! Hij zet door en bereikt Zijn doel; dat is een heerlijke gedachte.

De drie priesterorden

Vanaf de tijd dat de zonde deze wereld binnenkwam worden drie onderscheiden priesterorden door de Schrift naar voren gebracht:

De eerste:
De patriarchale periode vanaf Adam tot Jakob, waarin iedere patriarch tevens priester van zijn huisgezin was. Dit zou dan de patriarchale orde van priesters genoemd kunnen worden. Het werd tenminste nog enige tijd gedurende de slavernij van Israël in Egypte voortgezet. In deze gehele periode was het enige altaar het familiealtaar. Voor de zondvloed stond dit altaar aan de poort van Eden (PP 36N en PP 62E), waar de cherubs verbleven met hun flikkerend zwaard om de boom des levens te bewaken (Gen.3:24). Later zouden de leden van ieder gezin bijeenkomen voor het morgen en het avondgebed, en voor het offeren van slachtoffers die hun geloof in de komende Verlosser tot uitdrukking brachten.

De tweede:
Toen Israël uit Egypte bevrijd werd en nadat ze de Sinaï bereikt hadden koos de Heer de stam van Levi voor de dienst van het heiligdom, dat toen vervaardigd werd, en Hij plaatste Aäron van de stam van Levi apart om hogepriester te zijn. Zo werd de aäronitische of levitische priesterorde gevestigd. Dit teken van gunst werd aan de stam van Levi verleend, vanwege hun trouw aan God, toen Israël afvallig werd door de aanbidding van het gouden kalf (Ex.32:26). Het levitische of Aäronitische priesterschap (de ordening van Aäron: Hebr.7:11) strekte zich uit tot aan de kruisiging en kwam toen tot een einde. Van die tijd af was er op aarde geen door God aangewezen priesterorde. Het aardse priesterschap eindigde aan het kruis.

De derde:
Bij de hemelvaart van Christus werd het priesterschap op het hemels heiligdom overgedragen. Toen werd Christus de gezalfde Hogepriester en het priesterschap van Christus ving aan.

Naar de ordening van Melchizédek

Bij Zijn hemelvaart, werd Christus Priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchizédek (Hebr.6.20).
Melchizédek wordt op slechts drie plaatsen in de Bijbel vermeld: Gen.14:18-20; Psalm 110:4 en Hebr.5:6,7. Hij was koning van Salem en Priester van de Allerhoogste God, levende in een gebied waar Abraham doortrok (Gen.14:18-20). Dit was meer dan vierhonderd jaar voordat het levitische priesterschap werd ingesteld. Hij was daarom niet van de stam van Levi noch was Hij een der patriarchen. Maar Hij was een Priester van de ware God. Het schijnt dat Abraham met Melchizedék bekend was, want hij vertrouwde in zijn rechtvaardigheid, vriendelijk de gastvrijheid aanvaardend, toen Melchizédek het leger brood en wijn aanbood (PP 136E; PP 109N). Abraham toonde vertrouwen in de positie van Melchizédek als Priester van de Allerhoogste, door het betalen van een tiende aan hem. In het geven van de zegen aan Abraham (Hebr.7:6,7), erkende Melchizédek dat God de bron was van zijn kracht en overwinning (Gen.14:19,20).

Christus en Melchizédek

In de Bijbel lezen we, dat onze Heer voortkwam uit de stam van Juda, hoewel we natuurlijk verwacht hadden dat Hij uit de stam van Levi zou komen die Hijzelf tot het priesterschap geroepen had. En verder staat er geschreven, dat naar de gelijkenis van Melchizédek er een andere Priester (Christus) zou komen; een Priester naar de orde van Melchizédek (Hebr.7:14-17). Melchizédek werd Priester met dezelfde kwaliteiten als de Zoon van God. (Gods Zoon gelijkende, Moffatt).

Wie is Melchizédek

Paulus maakt in de Hebreeënbrief heel duidelijk, dat de ordening van Melchizédek hoger staat dan die van Aäron, want hij zegt met zoveel woorden: “Nu is het onwedersprekelijk dat het mindere door het meerdere wordt gezegend... Ja om zo te zeggen is zelfs Levi die tienden heft, door Abraham aan het tiendrecht van een ander onderworpen, want hij was nog in de lendenen van zijn vader toen Melchizédek deze tegemoet kwam.” Hebr.7:7-10.
1. Dus in de eerste plaats is de ordening van Melchizédek hoger dan die van Levi.

2. In de tweede plaats wordt in Hebreeën 7 twee keer verteld dat Melchizédek nu nog leeft.

a. vers 3 zegt dat Melchizedék “Priester blijft voor altoos.”

b. vers 8 beweert dat er een getuigenis is dat hij nog leeft, “van wie getuigd wordt dat hij leeft.”

Men kan zich nu afvragen: “Waar wordt dat getuigd?” Dat is eigenlijk heel eenvoudig. Laten wij het priesterschap naar “de ordening van Aäron” (vers 11) nemen. Als het geslacht van Aäron uitgestorven was geweest b.v. in de tijd van David, had de ordening van Aäron dan nog kunnen voortbestaan? Neen, onmogelijk. Als de dynastie uitgestorven is dan is de ordening verloren.
M.a.w. Christus kon alleen Priester worden naar de ordening van Melchizédek, als Melchizédek of de dynastie nog leefde. Nu blijkt volgens Paulus, dat Melchizédek nog leeft (Hebr.7:8), en dat hij nog Priester is (Hebr.7:3). Paulus zegt: “Zo simpel is dat.”

3. Als het onder punt 2 aangehaalde echter waar is, dan werpt dat een enorm licht op Hebr.7:3. Dan moeten de uitdrukkingen “zonder vader, zonder moeder” “zonder geslachtsregister”, “zonder begin van dagen of einde des levens” en “aan de Zoon van God gelijk gesteld” opgevat worden in de meest letterlijke zin. Dan is deze Melchizédek inderdaad zonder vader, zonder moeder<%-2>, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens en aan de Zoon van God gelijk, en dat in alle delen.

De Here liet door Ellen White optekenen:
«Het was Christus die sprak door Melchizédek, “de Priester van de Allerhoogste God.” Melchizédek was niet Christus, maar hij was de stem van God in de wereld, de vertegenwoordiger van de Vader.» R&H 18-2-1890; BC 1093; 1 SM 409.

Wat is de stem van God in de wereld en wie is de vertegenwoordiger van de Vader? Is dat niet de Heilige Geest? Ellen White stond in deze opvatting niet alleen. Het Bijbelcommentaar van Mattheuw Henry en ons eigen Bijbelcommentaar maken duidelijk, dat er door de eeuwen heen mensen geweest zijn die gemeend hebben, dat Melchizédek de Heilige Geest was. Want is het werkelijk zo dat een aards priester vrede tot onze overheid kan maken en gerechtigheid tot onze heerseres? (Jes.61:17). Of is dat het werk van de Heilige Geest? Is niet de Heilige Geest de Koning des Vredes en de Koning der Gerechtigheid en is Hij daarin niet aan de Zoon van God gelijk? Christus is de Vredevorst (Jes.9:5). Jesaja zegt zelfs in de King James vertaling: “Aan de toename van vrede zal geen einde zijn”, bij deze Vredevorst (Jes.9:6). En is Jezus niet “de Here onze gerechtigheid.” Ik denk dat wij een aards priester, een geboren Kanaäniet, te veel eer geven als wij hem met dergelijke titels tooien.
Dus Melchizédek is de Heilige Geest en naar die ordening verricht Jezus Zijn dienst. Beide hebben een dienst des vredes en gerechtigheid en wel in de harten van de mensen. “De Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.” Rom.8:26.

«Christus onze Middelaar en de Heilige Geest, bemiddelen voortdurend ten behoeve van de mens, maar de Geest pleit niet voor ons op dezelfde wijze als Christus, Die Zijn bloed offert dat vergoten is vanaf de grondlegging der wereld: ‘De Geest werkt aan onze harten, ontlokt gebeden en berouw, lof en dankzegging.’» 1 SM 343-344 en 6 BC 1077-1078.

4. Wat is dan de ordening van Melchizédek in tegenstelling tot die van Aäron? Twee keer wordt er in Hebr. 7 gezegd, dat de ordening van Melchizédek eeuwig en die van Aäron tijdelijk is.

Vers 3 zegt: “blijft priester voor altoos” of zoals Strong en de Konkordante Wiebergabe weergeven: “Tot de totstandkoming”. Vers 8 zegt dat Melchizédek nog leeft: Melchizédek “van wie getuigd wordt dat hij leeft.”
Welnu, dat is de ordening. Het priesterschap van Melchizédek gaat door tot de tot standkoming, tot de “diênekés”. En dat is het priesterschap van Jezus.
a. Hij is Priester “krachtens een onvernietigbaar leven.” vers 16.
b. “Daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.” vers 25.

Wat betekent dat nu concreet? “Daarom (en daarom alléén) kan Hij ook volkomen behouden die door Hem tot God gaan.” vers 25.
Verder was het onderscheid dat het levitische priesterschap “krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke afkomst was.” Maar het priesterschap van Jezus kwam na deze wet en was met “het plechtige woord van de eed.” vers 28.
Om kort te gaan, de ordening van Melchizédek is de ordening van “de totstandkoming,” of te wel de ordening die haar doel bereikt. Zo lang duurt die ordening van de “diênekés.” Volgens de Konkordante Wiebergabe:

a. Hebr.7:3. “Blijf Priester tot de totstandkoming.”

b. Hebr.10:1. “Want daar de wet slechts een schaduw heeft der toekomstige goederen, niet de gestalte der dingen zelf, is zij nimmer in staat ieder jaar met dezelfde offeranden die onafgebroken gebracht worden, degenen die toetreden te volmaken tot de totstandkoming.”

c. Hebr.10:12. “Deze echter, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, zet Zich aan de rechterhand Gods tot de totstandkoming.”

d.Hebr.10:14. “Want door één offerande heeft Hij volkomen gemaakt tot de totstandkoming hen die geheiligd worden.”

M.a.w. een priester die Priester is naar de ordening van Melchizédek rust niet tot hij tot stand gebracht heeft wat hij zich ten doel heeft gesteld; en daarin is geen enkele belemmerende faktor. Zij die geheiligd worden zullen volmaakt worden door dit priesterschap. De ordening van Melchizédek staat daar garant voor. Tot zolang duurt dit priesterschap.

De verlosten een koninklijk priesterschap

Van de verlosten zegt Johannes, dat zij priesters van God en Christus zijn gedurende duizend jaar (Openb.1:6; 20:6). Sommige van dezen zijn reeds met hun opdracht bezig. Zij zijn de menigte die na Zijn opstanding uit hun graven te voorschijn kwamen (Matt.27:50-53; Ef. 4:8) en met Hem zijn opgevaren als een eerste vrucht van Zijn verlossing (Openb.4:4; 5:8-10). Uiteindelijk zullen alle verlosten, zij die deel hebben aan de eerste opstanding, priesters van God en Christus zijn (Openb.20:6). Petrus noemt hen een koninklijk priesterschap (1 Petr.2:9). Priesters van Christus zijn is inderdaad een grote eer. Gelijk Jezus deze eer voor de verloste claimt, zo werd ook Christus verheerlijkt door Zijn Vader (Joh.17.4,5,24). Op Zijn beurt zal Christus de verlosten, Zijn zonen en medepriesters verheerlijken (Joh.17:22,23).

Voorbereiding voor het koninklijk priesterschap

Aäron werd door God uitgekozen om de aardse hogepriester te zijn Niet slechts omdat hij de eerstgeborene was, maar door de bloedverwantschap met Mozes, die God vertegenwoordigde (Ex.4:16). Zo werd ook Christus door God uitverkoren, om de hemelse Hogepriester te zijn,... gekozen door God die tot Hem zegt: “Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt.” Hebr.5:5. Zoals Christus werd gekozen vanwege Zijn relatie met God, zo zijn ook de verlosten als broeders van Christus Zelf, hun oudste Broeder (Matt.12:50; Rom.8:29) door God uitverkoren om priesters te zijn, vanwege hun geestelijke relatie met Christus (Openb.20:6). In het levitische priesterschap werd elke vreemdeling die zijn afstamming niet rechtstreeks van Aäron (de hogepriester) kon bewijzen, uit het priesterambt gezet en zelfs ter dood gebracht (Ezra 2:26; Num.3:10). Gelijkerwijs kan de christen, die zijn bloedverwantschap met Christus (de hemelse Hogepriester) niet kan aantonen, geen deel hebben aan het koninklijk priesterschap en zal ook uiteindelijk buitengeworpen worden en de dood sterven. Wij hebben de belofte dat de verlosten “priesters van God en Christus” zullen zijn (Openb.20:6). Aangezien het priesterschap een geboorterecht is, is het de vraag, op welke gronden we deze belofte kunnen claimen. Hoe verkrijgen we bloedverwantschap met Christus? Dit is een geestelijke relatie die vergeleken kan worden met de wijze waarop we een lichamelijke bloedverwantschap kregen. Zoals de moeder haar levensbloed geeft en in pijn en moeite werkt om haar kind zijn eerste geboorte te geven, zo gaf Christus Zijn levensbloed op Golgotha opdat wij de wedergeboorte mogen ervaren. Wij zijn door Zijn bloed verkregen, gekocht met een prijs, verlost door Zijn kostbaar bloed (1 Cor.6:20; 1 Petr.1:18,19). Dit is het, dat voor ons de deur naar de familie van God opent, dat ons broeders van Christus maakt (Matt.12:50) en ons bloedverwantschap met Hem geeft.
Wanneer dezen, voor wie Christus Zijn kostbaar bloed heeft vergoten opdat zij in Zijn koninkrijk geboren zouden worden, ongerechtigheid in hun hart blijven koesteren ondergaat Hij opnieuw de zieleangst van de kruisiging (Hebr.6:6). Pas wanneer de verlossing is voleindigd en alle zonde voor eeuwig vernietigd is, pas wanneer Hij de vruchten van de moeite Zijner ziel tot verzadiging toe gezien heeft, zal Hij tevreden zijn (Jes.53:11). Dan zullen wij door de verdienste van onze geestelijke bloedverwantschap met Christus worden toegelaten tot de plaats van het koninklijke priesterschap.
Hoe wonderlijk is deze bloedverwantschap met Christus... menselijk en goddelijk het aardse en hemelse, de verborgenheid der Godzaligheid! Gelijk de aardse priesters in een priesterlijk gezin werden geboren, zo moeten wij geboren worden uit water en Geest in het gezin van God. Dan zullen wij deelnemers zijn aan des Vaders natuur en Zijn naam of karakter, zal op onze voorhoofden zijn (Ex.28:36-38; Openb.14:1). Dit is de hoge roeping van God in Christus Jezus, het doel waarnaar we ons uitstrekken om de prijs te behalen (Fil.3:14).
(“HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)