07 Arbeiders, wijs van hart

Bezaleël en Aholiab bij hun naam geroepen

De Here zei tot Mozes: “Ik heb Bezaleël bij naam geroepen en naast hem gesteld Aholiab.” Het is gemakkelijk voor ons te geloven, dat God toegewijde godsdienstige mannen oproept tot Zijn dienst of een belangrijke positie, en om een geheiligde verantwoordelijkheid te vervullen in Zijn werk. Maar hoe staat het met mannen die met hun handen werken? Is het werk van de timmerman of een metaalbewerker of een metselaar van voldoende belang voor Gods aandacht? Dat was wel het geval bij Bezaleël. Waarom dan niet bij godvruchtige werklieden vandaag de dag? Van Bezaleël zei God: “Ik heb hem vervuld met de Geest van God in wijsheid en inzicht en kennis en dat voor allerlei werk, om ontwerpen te bedenken en die uit te voeren in goud, zilver en koper om stenen te bewerken om die in te zetten en hout te snijden.” Ex.31:1-6. Aholiab werd door God geroepen “om te maken al het werk van een handwerker, van een kunstenaar, van een maker van veelkleurig weefwerk in blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen en van een wever; uitvoerders van allerlei werk en makers van ontwerpen.” Ex.35:34,35.

Al de wijzen van hart werden geroepen

Nu waren Bezaleël en Aholiab niet de enigen die voor het werk van het heiligdom werden geroepen. Degenen die de priesterklederen maakten werden tot dit soort werk geroepen door God, toen Hij tot Mozes zei: “Spreek tot allen, die wijs van hart zijn, wien Ik vervuld heb met de Geest van wijsheid, dat zij de klederen van Aäron maken.” Ex.28;3. Ook vrouwen die wijs van hart waren, werden arbeidsters tezamen met God. Zij sponnen met hun handen blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen. Al de vrouwen wier hart daartoe werd opgewekt sponnen geitenhaar (Ex.35:25-26). En dat wat zij sponnen werd geweven en geborduurd in gordijnen voor de ingang, de deur en het voorhangsel en in de eerste en de tweede bedekking van het heiligdom en voor de priesterklederen. Verder zei God tot Mozes: “In de harten van alle wijzen heb Ik wijsheid gelegd, dat zij alles zullen maken, zoals Ik dat aan u geboden heb.” Ex.31:6. God legt wijsheid in allen die wijs van hart zijn, dat betekend allen die van harte hun talenten wijden aan Hem.

Wie was Bezaleël

Wie waren deze jonge mannen Bezaleël en Aholiab, die door God bij hun naam werden geroepen? De naam Bezaleël betekent, “in de schaduw van God.” Dit suggereerde dat, toen hij geboren werd, zijn ouders leden onder de wreedheden van de Egyptische slavernij en voor hen was het, als waren zij onder een wolk in de schaduw van God. Hun vertrouwen was in Hem en daarom noemden zij hun kind Bezaleël. Bezaleël was van de stam van Juda, de sterkste en de meest invloedrijke van alle stammen. Van Juda wordt gezegd: “Juda, u zullen uw broeders loven. Uw hand zal zijn op de nek uwer vijanden. Voor u zullen uw vaders zonen zich neerbuigen”. Gen.49:8. Juda had de overhand over zijn broederen (1 Kron.5:2). Waarom was dit zo? Het was om het karakter van Juda, zijn persoonlijk karakter voor recht en onzelfzuchtigheid en zijn strikte onkreukbaarheid ten aanzien van beginselen. Van hem wordt gezegd: «Meer karaktertrekken zijn bewaard van hem, dan van enige ander patriarch met uitzondering van Jozef.» SBDict. Juda was de enige stam die trouw bleef aan David, toen de scheuring van het rijk van Salomo plaatsgreep en deze stam was de laatste die in gevangenschap werd weggevoerd naar Babel (1 Kron.9:1). Een illustere stamboom is de vrucht van een karakter, zoals van de stam van Juda. Daniël, die de beproeving van de leeuwenkuil doorstond aan het hof van Babel, en zijn drie waardige metgezellen die de beproeving van de vurige oven doorstonden (Dan.3:6), waren uit de stam van Juda (Dan.1:6).
Christus Zelf was uit deze stam; Hij was de leeuw uit de stam van Juda (Openb.5:5; Gen.49:9,10). Bezaleël was de achterkleinzoon van Kaleb wiens naam “geschikt” betekent en deze Kaleb was de grootvader van de Kaleb die als spion met Jozua bij hun terugkeer van de spionagetocht, door het land Kanaän, zo standvastig tegenover het ongeloof en de oppositie van alle mede-spionnen stond en trouw en vol moed verklaarde: “Laat ons gerust optrekken en het in bezit nemen, want wij zullen het zeker kunnen overmeesteren.” Num.13:30. Bezaleël was de kleinzoon van Hur, dezelfde die samen met Aäron de handen van Mozes ophield in de strijd met Amelek te Raphidim, op de weg naar Sinaï. De joodse traditie wil, dat Hur, de echtgenoot van Mirjam de profetes was, die na de overtocht door de Rode Zee al de vrouwen leidde in de vreugdevolle zang van bevrijding met de woorden: “Zingt de Here, want Hij is hoog verheven.” Ex.15:21. Wat een beroemd voorgeslacht had Bezaleël.

Wie was Aholiab?

Hoe anders was het voorgeslacht van Aholiab. Hij was uit de stam van Dan. Van hun vader Dan is geschreven: “Moge Dan een slang op de weg zijn, een hoornslang op het pad, die in de hielen van het paard bijt, zodat de berijder achterovervalt.” Gen.49:17. En door dit van achteren bijten, zich met afbrekende kritiek opstellen, dat hij nimmer overwon, is de naam van Dan uit de geslachtsregisters van de stammen weggelaten (1 Kron.).
Ook is de naam van Dan weggelaten uit de lijst van de stammen der verzegelden van Openb.7. Indien we ooit geneigd zijn tot “achterklap” of tot kletsen over iemand, of toegeven aan onvriendelijke kritiek, dan doen we er goed aan, ons het lot van Dan te herinneren. Een andere glimp over het karakter van Dan, wordt ons in Leviticus gegeven (Lev.24:10-16). Hier is een zoon uit de stam van Dan wiens moeder een Israëlitsche en zijn vader een Egyptenaar was. Op een dag worstelde de zoon met een Israëliet in het kamp en in zijn boosheid lasterde hij de naam van de Heer en vloekte. Lichtvaardig de naam van de Schepper en Verlosser noemen, die Naam welke boven elke naam is, die Naam, bij het noemen waarvan iedere knie zich eens zal buigen is vreselijk (Phil.2:9-11). Want er is onder de hemel geen andere naam gegeven, waardoor de mensen behouden moeten worden (Hand.4:12). Deze zonde wordt door God als een hoofdzonde beschouwd, een zonde strafbaar op de vreselijkste manier; dat is stenigen tot de dood (Lev.24:13-16).
Door deze zonde werd deze man uit de stam van Dan in verzekerde bewaring gesteld, om uiteindelijk buiten het kamp gestenigd te worden (Richt.19;30,31). Het edelen karakter van Aholiab, hoewel een afstammeling van Dan, toont dat wat onze omgeving of afstamming ook moge zijn, het niet nodig is om God ongehoorzaam te zijn; zelfs als ons toevallig hetzelfde lot beschoren is. Aholiab was de zoon van Ahisamach. En wie was Ahisamach? Het enige bericht daarover is, dat hij de vader van Aholiab was, zeker een geëerde vader van een edele zoon. Was het niet om deze edele zoon geweest, de naam van Ahisamach zou nimmer in de Bijbel vermeld zijn. Waarschijnlijk hebben deze jonge mannen, Bezaleël en Aholiab, wijze toegewijde moeders gehad. De geschiedenis van Bezaleël en Aholiab verschaft ons een uitnemende voorstelling van de waarheid, dat bij God geen aanzien des persoons is, maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig (Hand.10:34,35).

Bezaleël en Aholiab als leraars

God legde het in het hart van Bezaleël en Aholiab “om anderen te onderrichten.” Ex.35:34. Waarom eerde God deze jonge mannen op deze wijze? Ongetwijfeld in de eerste plaats, omdat zij in Egyptische slavernij niet alleen God trouw bleven onder moeilijke omstandigheden, maar zij hadden hun kansen benut en verbeterd door het leren van het timmeren, graveren en steenzetten, borduren en weven. En wat voor taak ook door hun opzichters aan hen werd opgedragen... zij deden dat met al hun kracht en gehele inzet van hun Godgekregen talenten. Zo eerden zij God en nu eerde God hen. Zij hadden hun omstandigheden verbeterd en nu vertrouwde God hen grotere verantwoordelijkheden toe. Zij hadden hun talenten van hart, verstand en wijsheid ontwikkeld, en nu geeft God hen grotere talenten. Het fundamentele talent dat God aan ieder geeft die Hij roept voor Zijn werk, is gewilligheid en wijsheid van hart. Het waren zulke werkers die God met Zijn Geest vervulde en met wijsheid van hart (Ex.31:3; 35:35). Daarom was het heiligdom in al haar delen niet alleen het werk van bekwame mensen; het was inderdaad de inspiratie van de Heilige Geest.

Een Model-School

Al de wijze en gewillige werkers namen deel aan de instructies van Bezaleël en Aholiab. Deze leraars waren kundige werkers, mannen wijs van hart, die door God werden geroepen en dagelijks door God werden onderricht. De studenten waren ook wijze en gewillige mannen en vrouwen. Zij werden allen door God geleerd. Dit was een school naar Gods eigen plan, een vakschool, waarin de studenten vele geestelijke waarheden leerden van het werk van hun handen. Het was een school, waarin het hoofd, de hand en het hart gelijke aandacht ontvingen. Het was een voorbeeld voor alle tijden.

Alle talenten zijn Gods gaven

Zoals Bazeleël tot smid en houtbewerker werd “geroepen” en Aholiab tot graveerder, borduurder en wever, zo zijn er mannen en vrouwen geroepen naar het beroep dat zij uitoefenen zoals dokters, verpleegsters, kooplieden, leraars, studenten en ouders en alle beroepen waarvoor God talenten gaf om ze voor Hem te gebruiken. En allen die wijs van hart waren, legden hun talenten op het altaar om geheel voor God gebruikt te worden. De “geroepen” werker in elk vak doet zijn werk grondig, nauwkeurig en eerlijk en met wijze toewijding. Een christen verricht geen slordig, oneerlijk of zorgeloos werk. Hij houdt zich voortdurend voor ogen, dat hij door God is “geroepen” aan Wien hij eenmaal verantwoording moet afleggen. Iemand die geneigd is om over zijn verworvenheden op te scheppen, die roept de Heer met de vraag: “Wie gaf u de kracht om deze rijkdom te verkrijgen? Om te doen wat gij wilt?” Deut.8:17,18. “Ook ieder mens, aan wie God rijkdom en schatten geeft, en die Hij in staat stelt daarvan te eten en zijn deel te krijgen, en zich bij zijn zwoegen te verheugen- dat is een gave Gods.” Pred.5:18.

Noodzakelijkheden voor succesvolle dienst

Is het dan niet duidelijk dat, als we enig werk doen dat God kan aanvaarden, wat het ook is, hout, metaal of steen of het maken van kleding of enig ander soort werk, ons hart recht moet zijn voor God, onze motieven geheel onzelfzuchtig moeten zijn, zodat God dag op dag ons hart kan vullen met Zijn wijsheid. Die wijsheid die van boven komt is ten eerste zuiver, daarna vreedzaam, vriendelijk en gewillig in de omgang, vol van genade en goede vruchten, zonder terughoudendheid en zonder huichelarij (Jac.3:17). Vervuld met zulke wijsheid, zal er geen plaats zijn voor onheilige ambities, zelfzucht, strijd, hardnekkigheid en onvriendelijkheid met onze medewerkers. Alles zal vrede, goede wil en eerlijkheid zijn. Met zulk mensen kan God werken en Zijn werk zal voorspoedig zijn. Is het niet bemoedigend te weten, dat, wat onze afkomst ook is en hoe weinig onze talenten ook mogen zijn, indien we getrouw onze omstandigheden verbeteren, trouw aan God op alle tijden gewillig en wijs van hart, God ons in Zijn werk zal plaatsen in overeenstemming met onze bekwaamheden, om voor Hem de aan ons toevertrouwde talenten te gebruiken (Matt.25:15). Laten we het noteren als op een gedenkteken, zodat het nimmer wordt vergeten, «er is geen grens aan de bruikbaarheid van iemand die met het opzij zetten van zijn eigen ik, plaats maakt voor de werking van de Heilige Geest op zijn hart, en een leven leeft dat geheel aan God is toegewijd. Allen die lichaam, ziel en geest wijden aan Zijn dienst zullen voordurend aangedaan worden met lichamelijk, verstandelijke en geestelijk kracht.» MH 159.
(Uit het boek “HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)