06 Geven met een gewillig hart

Sabbat-houden van het hoogste belang

Toen Mozes van de berg afdaalde, vergaderde hij heel het volk. En zijn eerste woorden tot hen gingen niet over het wonderlijke door God aan hem geopenbaarde plan van het heiligdom,... neen, zijn eerste woorden tot hen waren Gods laatste woorden tot hem: “Deze zijn de woorden die de Here heeft bevolen, dat men ze zou doen.” Hij zei: “Zes dagen zult gij werken; maar de zevende dag zal voor u een heilige dag zijn, een Sabbat van rust voor de Heer; wie daarop enig werk doet, zal ter dood worden gebracht.” Ex.35:1,2.
Er was geen spoor van compromis in deze woorden van God, zij waren zonder omhaal en beslist. Iedereen die de Sabbat schendt zal zeker ter dood worden gebracht; hij zal van zijn volk worden afgesneden (Ex.31:14).

Christus of Lucifer

Waarom zo’n verschrikkelijk vonnis tegen de ontheiliging van de Sabbat? Omdat ware Sabbatviering aanduidt, onder wiens banier we verkiezen te staan. Onze houding ten opzichte van de Sabbatviering bepaalt waar we staan, onder de zwarte banier van de overste van de macht der lucht of onder de met bloed bevlekte banier van de vorst Immanuël. Toen zonde het hart van Lucifer binnenkwam, ging het over de kwestie van het gezag. Waarom zou zo’n mooie wijze en met talenten begiftigde engel geen aanspraken hebben op de troon? Waarom zou God en niet hij aanbeden worden? Waarom zou zijn naam niet het zegel zijn van Gods wet —- een teken van zijn autoriteit?
Lucifer besloot dat het zo zou zijn! Maar hij kon de eeuwige wet van God niet vernietigen. Daarom verving hij deze door een wet van hemzelf, waaraan hij zijn eigen zegel hechtte. Overal om ons heen zien we de resultaten van zijn aanmatigend leiderschap, met al haar verschrikkelijke gevolgen; Misdaad van iedere soort. Rampen op zee, op het land en in de lucht. Ziekte, lijden smartelijk verdriet en aan het eind een grimmige dood. Onder welke banier wilde Israël staan? De juiste waarneming van de Sabbat zou dat beslissen. Ongehoorzaamheid zou hen automatisch van Gods volk afsnijden. Sabbats-ontheiliging plaatste hen onder de zwarte banier van satan. Realiseren wij ons de sublieme heiligheid waarmee God de Sabbatdag beschouwt; het zegel van Zijn heilige wet? Zullen we haar geheiligde uren niet beter doorbrengen door niet onze eigen wegen te gaan, niet ons eigen genoegen doen, noch onze eigen woorden spreken? (Jes.58:13).

Slechts vrijwillige gaven aanvaard

Dit is de zaak die de Here gebied, vervolgde Mozes: “Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij mij een offergave brengen van iedere man die het met zijn hart vrijwillig geeft, zult gij een offergave nemen.” Ex.35:5; 25:2. Toewijding aan God en een geest van offervaardigheid waren de eerste vereisten bij de bereiding van een woning voor de Allerhoogste (PP 345E; PP 308N). Geen onvrijwillige offergave mocht voor de bouw van het heiligdom aangenomen worden, want slechts vrijwillige gaven, een liefde gave, kon Gods gave aan de mensen geschikt uitbeelden. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij gaf.” Joh.3:16. In de gave van Zijn Zoon, gaf God alles! De Zoon van God heeft mij lief en gaf Zichzelf voor mij (Gal.2:20). God en Christus gaven alles met een hartelijke vrijwillige liefde. Onze gaven aan God, als ze aanvaardbaar willen worden, moeten van dezelfde geest zijn. Indien we minder doen dan alles voor Hem geven, waarderen we dan werkelijk wat Hij voor ons heeft gedaan?

Liefde - niet de hoeveelheid - is echt geven

De hoeveelheid heeft niet te maken met het ware geven. Van de arme weduwe is gezegd: “Van allen die in de schatkist hebben geworpen, heeft zij het meeste gegeven.” Waarom? Omdat al wat zij inwierpen kwam van hun overvloed, maar door haar liefde en toewijding wierp zij van haar armoede al wat zij had, haar ganse levensonderhoud (Marc.12:43,44). Een zeker kerklid dat gevraagd werd om voor de zaak van God te geven vroeg eens: “Moet ik dan altijd maar blijven geven?” Iemand vertelde deze ervaring in een vers:

“Wat! Opnieuw geven?” vroeg ik ontzet.
“En moet ik blijven geven telkens weer?”
“Oh, nee,” zei de engel indringend tot mij.
“Geef slechts, tot de Vader stopt met geven aan u.”

Eens zei een arbeider voor Christus, aanwezig in een grote vergadering waar een oproep voor de zending werd gedaan: “Wel broeders, ik heb $300 op de bank, u mag het allemaal hebben.” “Zo is mijn man”, vertelde zijn vrouw. “Want wanneer hij thuiskomt van een lange trip naar zendingsgebieden is hij altijd platzak en dikwijls in de schulden gestoken”. De noden van de zaak voor God gingen hem zo aan het hart, dat hij niet alleen alles gaf maar hij onttrok het ook aan zijn toekomstig inkomen. Hoewel hij geen huis bezat aarzelde hij niet al wat hij had te geven, want hij wist, dat de God die hij diende in alles zou voorzien. “In al uw behoeften naar zijn rijkdom heerlijk voorzien, in Christus Jezus.” Phil.4:19. Zoals deze arme weduwe en deze christelijke werker, zouden wij ook alles moeten inwerpen niet met tegenzin of uit noodzaak, maar vriendelijk door onze oprechte liefde voor God en Zijn werk. Indien we dit niet vrijwillig doen zijn onze gaven hoe groot ook, niet aanvaardbaar voor God en zullen weinig of niets aan de zaak van God bijdragen.

Israëls antwoord

Toen Mozes het volk Gods opriep om te geven, voor de bouw van het heiligdom, kwamen zij, zowel mannen als vrouwen, een ieder gewillig van hart. In het hebreeuws wordt hier een uitdrukking gebruikt die in een commentaar als volgt uitgelegd wordt: «Een uitdrukking welke benadrukt dat de vrouwen een belangrijk aandeel hadden. Zij presenteerden als eerste hun offergaven en werden daarop gevolgd door hun mannelijke gezellen met dezelfde gezindheid.» J.F.B. Com. Zij kwamen dan, de mannen zowel als de vrouwen. En een ieder bracht, gewillig van hart, neusringen, oorringen, zegelringen, halssieraden, en allerlei gouden voorwerpen. Iedere man die een beweegoffer van goud voor de Here bewoog en iedere man die blauw purper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitehaar, roodgeverfde ramsvellen, tachasvellen in zijn bezit had, bracht dit... zilver en koper, acaciahout, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en het fijne linnen. Alle kunstvaardige vrouwen, wier hart hen daartoe dreef, sponnen het geitehaar. De vorsten brachten de chrysopraasstenen en de vulstenen voor de efod en voor het borstschild, de specerijen en de olie voor het licht voor de zalfolie en voor welriekend reukwerk. Alle mannen en vrouwen, wier hart hen drong om iets te brengen voor al het werk dat de Here door Mozes geboden had te maken. De Israëlieten brachten het als een vrijwillige gave voor de Here (Ex.35:22-29). Goud en geitehaar; God wilde het minste evengoed gebruiken als het meer kostbare, indien slechts met een vrijwillig hart gegeven. Van deze grote variëteit van gaven werd een tabernakel in eenheid en verscheidenheid gebouwd. Hoe wondervol werkt God met onze vrijwillige gaven —- en met ons!

De gaven werden door God verschaft

Waar kwamen deze gaven vandaan? Toen de mensen de Egyptenaren een vergoeding vroegen voor hun onbetaalde arbeid, voordat Egypte werd verlaten, wist God precies welke materialen nodig waren voor de bouw van het heiligdom. Hij hield de wacht over Zijn eigendom, zodat de Egyptenaren juist die dingen aan de Israëlieten gaven die vereist waren. Deze buit van Egypte, de gave van Israël, was daarom Gods Eigen voorziening. Zoals al de gaven van Israël van de buit van Egypte kwamen, zo hebben ook wij - wanneer we tot God komen - niets te brengen dan dat wat voor zondige genietingen werd gebruikt, toen we in de slavernij van de zonde waren. Maar indien vrijwillig gebracht kan Hij het zuiveren en reinigen en het maken tot een plaats waar het licht van de Shekina kan schijnen, zodat het helder mag branden, het hart verlichten met de heerlijkheid van God en zijn stralen kan uitzenden in een duistere wereld van zonde (R.S. Owen in R&H Maart 26, 1925, blz.12).

Onvruchtbare gaven

Kort tevoren had het volk haar oorringen tot Aäron gebracht, waarvan hij een gouden kalf maakte. Hoeveel was hun gave toen waard? Het kalf dat hij gemaakt had was met vuur verbrand, toen tot poeder vermalen en op het water gestrooid dat het volk dronk. Zo hield het volk haar goud. Is het voor het volk van God mogelijk van haar gaven een afgod te bouwen? Indien dat zo is, dan zullen zulke gaven nimmer onze stappen naar Kanaän richten, zij zullen slechts onze harten naar Egypte keren. Door Israëls afgoderij vielen er drieduizend door één plaag (Ex.32:20,28,35). En het goud, gebruikt voor het maken van het gouden kalf, werd geheel verspild. Het kon de proef van de zuiveringstest niet doorstaan (1 Cor.3:13-15). Indien onze gaven niet met een zuiver motief worden gegeven, kunnen we even goed onze gaven van goud en zilver voor onszelf behouden; maar als we het zo doen mogen we er zeker van zijn, dat in het einde onze schatten geheel verbrand worden en dat wij zullen omkomen.

Ware milddadigheid

Nadat Israël van haar afgoderij berouw had getoond en bekeerd was, terwijl het bouwen van het heiligdom voortging, bleef het volk, oud en jong, mannen, vrouwen en kinderen doorgaan met het brengen van offergaven, totdat zij die het opzicht hadden tot Mozes zeiden: «Het volk brengt veel meer dan nodig is voor de dienst van het werk.» PP 346E; PP 309N. En Mozes liet in de legerplaats afkondigen: “Laat geen man of vrouw meer enig werk voor de offergave van het heiligdom maken.” Zo werd het volk weerhouden om nog meer te brengen. De voorraad die zij hadden was voldoende om het hele werk te maken en het was zelfs teveel (Ex.36:5-7). “Wat staat dit in een treffend contrast”, zegt Allen Moore “met onze tegenwoordige methoden, nu kaartspel, dansen, concerten en andere wereldse middelen aangewend worden met de bedoeling geld bijeen te krijgen voor de bouw van een kerk.” (De geschiedenis van de tabernakel, blz.59) Zullen we onze gaven niet brengen als vrijwillige gaven van ons hart en niet omdat een of ander winstgevend plan ons aanzet tot zogenaamde vrijgevigheid? En zullen we onze gaven niet vrijwillig brengen tot God, terwijl er nog nood is in deze tijd? Want de tijd is niet ver wanneer Hij zal zeggen: “Daar is geen verdere nood meer.”
(Uit het boek “HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)