Wekenfeest: Pinksteren

Wekenfeest: Pinksteren

Pinksteren wordt zo genoemd, omdat het vijftig dagen na het Beweegoffer van de Eerstelingen gevierd wordt (Leviticus 23:16). Het is het laatste jaarlijkse feest, dat in de eerste helft van het jaar gevierd wordt (Handelingen 2:1). Dit feest wordt ook het Wekenfeest (Sjavoe’ot) genoemd, omdat er zeven weken liggen tussen dit feest en Pesach (Deuteronomium 16:9–10). Het wordt ook wel “feest van de oogst” genoemd, want het viel aan het einde van de oogst in het voorjaar (Exodus 23:14–16). Het Wekenfeest was één van de drie voornaamste jaarlijkse feesten. Alle mannen van Israël moesten op die feesten in Jeruzalem voor de Heer verschijnen.

Wanneer de kinderen van Israël naar Jeruzalem reisden om dit feest bij te wonen, zagen ze aan alle kanten de stoppels van het binnengehaalde rijpe graan. Dat lag al op de dorsvloeren klaar om gedorst te worden.

Met Pesach was het nog onzeker, hoe de komende oogst zou zijn. Droogte of stormen zouden deze nog kunnen verwoesten vóór hij was ingezameld. Maar die onzekerheid was nu voorbij. De vruchten van het land waren binnen. Ze konden ze gebruiken om van te genieten; en om het werk van de Heer mee te ondersteunen. Niemand mocht met lege handen voor de Heer verschijnen. Ze mochten niet zomaar een paar aren meenemen, zoals in de lente. Ze moesten een vrijwillige gave brengen, naar de mate waarin de Heer hen gezegend had (Deuteronomium 16:10).

Dit feest wordt soms ook de Dag van de Eerstelingen genoemd (Numeri 28:26). Dat komt, omdat van de kinderen van Israël gevraagd wordt, op deze dag milde gaven aan de Heer te doen. Het is een tijd van grote vreugde voor het hele gezin. Daarin mochten de Levieten, de armen en de ellendigen ook delen (Deuteronomium 16:11, 14).

De dienst van het Wekenfeest, of Pinksteren, duurt maar één dag. Er werden in de tempel veel offers gebracht. Daaronder waren twee broden, met zuurdeeg gebakken. Die moesten voor de Heer bewogen worden. Het Wekenfeest wordt als een jaarlijkse sabbat gehouden. Er wordt een heilige samenkomst gehouden (Leviticus 23:21).

Toen Christus opvoer van de aarde, gebood Hij Zijn discipelen, dat zij alle volken moesten leren. Zij moesten het evangelie aan de hele wereld brengen. De discipelen zagen niet meer dan een handvol gelovigen als resultaat van drie-en-een-half jaar moeite en opoffering van Christus. Maar toen het ware Pinksterfeest aanbrak, kwam de oogst. Met andere woorden: Het zaad wat de Zoon van God Zelf gedurende die drie-en-een-half jaar van vermoeiende arbeid had gezaaid, was opgekomen. En daarna kwam de oogst (Handelingen 2:41).

De discipelen wisten niet, wat voor uitwerking het leven, het werk en het offer van de Heiland in de gedachten van de mensen had gehad. Christus had hen verteld, toen Hij de gelijkenis van het onkruid en de tarwe uitlegde: “Hij die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen” (Mattheüs 13:37). Maar zij begrepen het niet. Terwijl de Heiland door steden en gehuchten trok, zaaide Hij voortdurend “het goede zaad.” De oogst aan zielen, die uit dit zaad ontsproten, moest op het ware Oogstfeest worden binnengehaald. De kinderen van Israël hadden dit feest eeuwenlang gevierd. Ze brachten gaven van hun graanoogst. God had tegen iedereen gezegd, dat zij “op het feest van de oogst” gaven moesten brengen, “van de eerste vruchten van uw werk, nadat u op het veld gezaaid hebt.” De werkelijkheid van dit beeld kwam, toen de Zoon des mensen de “eerstelingen” van Zijn werk offerde, die Hij op het veld gezaaid had.

De discipelen hadden een taak te vervullen, zodat ze klaar zouden zijn voor het ware Feest van de Oogst. Ze moesten de Schrift bestuderen, al hun onderlinge verschillen uit de weg ruimen, en eendrachtig zijn. Dan konden ze de uitstorting van de Heilige Geest ontvangen. Die zou hen doen weten, hoe ze voor die grote oogst van drieduizend zielen moesten zorgen, die op hen wachtte als resultaat van het dienstwerk van de Heiland. Zij hadden deze bijzondere uitstorting van de Geest ook nodig, om hen voor te bereiden. Ze moesten dat wonderlijke werk, wat met Pinksteren begon, voortzetten, totdat ieder schepsel onder de zon het blijde nieuws van de verlossing gehoord zou hebben (Handelingen 1:14–26).

In Palestina is een vroege en een late regen. Die late regen komt op tijd, zodat de oogst kan rijpen. De profeet Joël gebruikt, wanneer hij spreekt over Gods werk in de eindtijd, de term “vroege” en “late regen.” Het is een beeld voor het uitstorten van Gods Geest. In de volgende woorden geeft hij de verzekering door, dat God bij de afsluiting van het evangeliewerk op aarde opnieuw Zijn Geest zal uitstorten: “Hij zal regen op u doen neerdalen, vroege regen en late regen in de eerste maand. De dorsvloeren zullen vol koren zijn” (Joël 2:23–24). Deze grote oogst aan zielen tijdens het ware Feest van de Oogst vormde nog maar het begin van de nog grotere oogst, die voor het einde van de wereld zal worden binnengehaald.

In de schaduwdienst brachten de kinderen van Israël bij het feest van de oogst gulle gaven aan de Heer. Mensen, die de geest ontvingen van het ware Feest van de Oogst, of Pinksteren, “verkochten hun goederen en bezit.” Ze gaven de opbrengst om het werk van de Heer te ondersteunen. Deze gaven stelden de discipelen in staat om het werk razendsnel uit te breiden. Binnen zo’n vierendertig jaar konden zij zeggen, dat het evangelie was verkondigd “in de hele schepping die onder de hemel is” (Kolossenzen 1:23). Mensen die de geest van de Late Regen zullen ontvangen, zullen net als de eerste discipelen alles op het altaar leggen, zodat de Heer het kan gebruiken voor het grote afsluitende evangeliewerk.

Het zaad dat de Zoon des mensen tijdens Zijn dienstwerk op aarde zaaide, bracht met Pinksteren een oogst aan zielen. Dit was de Vroege Regen. Zo zal ook het goede zaad, dat door de gezanten van Christus wordt gezaaid, in de tijd van de Late Regen een overvloedige oogst opleveren, wanneer Gods Geest wordt uitgestort over alle mensen. Zij zullen trouw de bedrukte bladen, vol met de boodschap van het evangelie, verspreiden. En ze zullen met hun stem en met hun leven de verlossende waarheid aan anderen leren. Dan zullen de vruchten worden binnengehaald van wat ieder op het veld gezaaid heeft.

“Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten” (II Korinthe 9:6). Dat is Gods belofte.


Schaduw
Leviticus 23:16: Het Wekenfeest wordt zeven weken, of vijftig dagen, na de Dag van de Eersteling gevierd.
Werkelijkheid
Handelingen 2:1: De Pinksterdag was volledig aangebroken. Dat wil zeggen: de volle zeven weken waren voorbij.

Schaduw
Deuteronomium 16:16: Alle mannen van Israël moesten tijdens dit feest in Jeruzalem voor de Heer verschijnen.
Werkelijkheid
Handelingen 2:7–11: Mannen uit alle delen van de toen bekende wereld waren met Pinksteren in Jeruzalem verzameld.

Schaduw
Exodus 23:16: Het Feest van de Oogst verwijst naar “de eerste vruchten van uw werk, nadat u op het veld gezaaid hebt.”
Werkelijkheid
Handelingen 2:41: De ware eerste vruchten waren de 3.000 zielen. Dit was de geestelijke oogst, die het resultaat was van Christus’ persoonlijke werk.

Schaduw
Deuteronomium 16:11–12: Voor mensen die de schaduw van dit feest vierden, gold het gebod “Verblijd u voor het aangezicht van de HEERE.” Ze moesten hun bevrijding uit de slavernij van Egypte gedenken.
Werkelijkheid
Handelingen 2:41, 46: Mensen, die deel hadden aan het ware Feest van de Oogst maakten dit tot een tijd van blijdschap over hun bevrijding uit de slavernij van de zonde.

Schaduw
Deuteronomium 16:10: De kinderen van Israël moesten milde gaven meebrengen naar dit feest, naar de mate waarin God hen gezegend had.
Werkelijkheid
Handelingen 2:44–45: Tijdens het ware feest verkochten “allen die geloofden” hun goederen en bezit, en gaven dit voor het werk van de Heer.