Het Graanoffer (Spijsoffer)

Het Graanoffer (Spijsoffer)

Daniël profeteerde, dat Christus “slachtoffer en graanoffer” zou doen ophouden (Daniël 9:27). Hier wordt verwezen naar de grote tweedeling in offers: offers mét, en offers zonder bloed. De graanoffers behoren tot de laatste groep. In het graanoffer zit geen vlees en geen bloed. De oorspronkelijke betekenis van het woord “spijs”, zoals dat vroeger in de Bijbel gebruikt werd, is “voedsel” (Genesis 1:29). En dit is de betekenis, die bij het Spijsoffer (Graanoffer) bedoeld wordt. Het graanoffer bestond uit meelbloem, olie en wierook (Leviticus 2:1). Soms werd de bloem tot ongezuurde koeken, of wafels, gebakken, voordat het geofferd werd. Het brood van het graanoffer mocht nooit met zuurdeeg worden bereid. Elk graanoffer werd met zout bereid. Over dit offer werd gezegd: “Het is het allerheiligste van de vuuroffers van de HEERE” (Leviticus 2:4–13; 6:17).

In geen enkel graanoffer mocht zuurdeeg of honing zitten. Zuurdeeg betekent “slechtheid en boosaardigheid.” En honing bederft en bevordert gisting.

De eigenschappen van zout zijn precies het omgekeerde. Zout verwijdert en voorkomt bederf. Het is ook een symbool van vriendschap. “Zout van het verbond” mocht bij het graanoffer nooit ontbreken. Zo herinnerde zout Gods volk aan Zijn beschermende zorg, en Zijn belofte te zullen verlossen. Het was ook een herinnering aan het feit, dat alleen de gerechtigheid van Christus dit offer aanvaardbaar voor God kon maken.

Een deel van het graanoffer werd op het koperen brandofferaltaar verbrand, zowel van het meelbloem als van de ongezuurde koeken. Dit gold ook voor een deel van de olie en de wierook (Leviticus 6:15). Wat overbleef werd door de priester in de voorhof gegeten (Leviticus 6:16–17). Als voor een priester een graanoffer werd gebracht, werd daar niets van gegeten, maar het hele offer werd op het koperen brandofferaltaar verbrand (Leviticus 6:20–22). De hogepriester bracht elke dag een graanoffer.

Telkens wanneer bloem of koeken werden geofferd in combinatie met een ander offer, werd dit een graanoffer genoemd. Het offer voor een zondaar, die te arm was om zelfs een wilde tortelduif te brengen, heette een graanoffer of schuldoffer. Bij dit offer was geen olie of wierook (Leviticus 5:11). Bij het offer wegens jaloersheid werden de olie en de wierook ook weggelaten. Wierook werd nooit toegevoegd aan een graanoffer, dat “herinnert aan de ongerechtigheid” (Numeri 5:15).

Het graanoffer was een heel gewoon offer. Het werd gecombineerd met alle brandoffers (Numeri 15:3–12). Het werd elke morgen en elke avond op het koperen brandofferaltaar gebracht, samen met het brandoffer dat ’s morgens en ’s avonds gebracht werd (Exodus 29:39–42).

Het graanoffer van de eerstelingen bestond uit “in het vuur geroosterde verse aren als graanoffer van uw eerste vruchten …gebroken korrels van vers graan” (Leviticus 2:14–16). We citeren Andrew A. Bonar over de betekenis van de verse (groene). aren: “Hierbij deed zich een bijzonderheid voor. Dit zijn ‘korenaren’, een symbool van Christus (Johannes 12:24). Het zijn ‘korenaren van de beste soort’, dat geeft het Hebreeuws tenminste aan. Ze zijn ‘in het vuur geroosterd.’ Dat is een beeld van Jezus, die de toorn van Zijn Vader voelde. Hij zei: ‘Mijn kracht is verdroogd.’ Dat wil zeggen, alle kracht van mijn wezen is verdroogd (Psalm 22:16). “Mijn hart is verschroeid en verdord als gras” (Psalm 102:5).

Wat een aangrijpend beeld van de Man van Smarten! Hoe uit het leven gegrepen! De beste aren van het fijnste koren op de velden van Israël worden geplukt, terwijl ze nog groen zijn. In plaats van dat ze kunnen rijpen in een koele bries, onder een milde zon, worden ze geroosterd in een verzengend vuur. Zo werd ook de enige zuivere mens, die ooit over de velden van deze aarde gewandeld heeft, drieëndertig jaar lang verteerd door de hitte van een toorn, die Hij nooit heeft verdiend. Hij was dag en nacht gehoorzaam, met heel Zijn ziel en met al Zijn kracht. Toch verdroogde de brandende toorn van God Zijn lichaam. ‘Gebroken korrels van vers graan.’ Die stellen de blauwe plekken en de slagen voor, waarmee Hij voor het altaar werd klaargemaakt. “Hoewel Hij de Zoon was, heeft Hij de gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij heeft geleden” (Hebreeën 5:8). Op grond van deze voorbereiding is Hij het volmaakte graanoffer, naar lichaam en wezen volledig aan de Heer toegewijd.

In dit alles is Hij de ‘Eersteling’, die erop wijst, dat er nog veel meer mensen zullen volgen. “Christus als Eersteling, daarna die van Christus zijn, bij Zijn komst” (I Korinthe 15:20, 23). Wij moeten in alles aan Jezus gelijkvormig worden. Hier wordt ons geleerd, dat we gelijkvormig aan Hem moeten worden in toewijding van onszelf – in het afstand doen van onszelf. Wij moeten de Vader behagen. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, doordat Hij zei: “De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, omdat Ik altijd doe wat Hem behaagt” (Johannes 8:29). En dat heeft Hij gedaan, zelfs onder de donkerste hemel.
Het graanoffer betekent de volledige overgave aan de Heer van alles wat we hebben, en alles wat we zijn. Dit offer werd altijd samen gebracht met het een of andere dieroffer. Daaraan kunt u zien, dat er een nauwe verbinding bestaat tussen het vergeven van zonden en het u toewijden aan de Heer. Nadat iemands zonden zijn vergeven, kan hij alles op het altaar leggen, om in dienst van God verteerd te worden.

Bij het graanoffer werd, net als bij het zondoffer, een speciale voorziening geschapen voor de armen. De rijkere mensen bakten hun graanoffers in de oven; iemand uit de middenklasse op de bakplaat. Maar de koeken, die de armen “in de pan” bakten, werden op gelijke voet aangenomen (Leviticus 2:4–8).

Schaduw
Leviticus 2:1–3: Het is het allerheiligste van de vuuroffers van de HEERE.”
Werkelijkheid
Romeinen 12:1: “Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend slachtoffer, heilig en voor God welgevallig, dat is uw redelijke godsdienst.”

Schaduw
Leviticus 2:9: Het graanoffer was “een aangename geur voor de HEERE.”
Werkelijkheid
Filippenzen 4:18: Wanneer Gods volk zich voor Hem opofferingen getroosten, is dit “een liefelijke reuk, een aangenaam offer, welgevallig voor God.”

Schaduw
Leviticus 2:13: “Elke offergave van uw graanoffers moet u met zout bereiden. … Bij al uw offergaven moet u zout aanbieden.”
Werkelijkheid
Markus 9:50: “Heb zout in uzelf.”; Kolossenzen 4:6: “Laat uw woord te allen tijde aangenaam zijn, met zout smakelijk gemaakt.”