Het Dankoffer (of Vredeoffer)

Het Dankoffer (of Vredeoffer)

De hele wereld zoekt vrede. Landen vechten ervoor. En duizenden mensen verkopen hun ziel om rijkdom te vergaren – in de valse hoop, dat die rijkdom hen vrede en geluk zal brengen. Maar er bestaat geen echte, blijvende vrede, buiten die welke de grote Vredevorst schenkt. En die vrede ontvang je nooit als beloning voor oorlog en bloedvergieten. En ook niet via de graaizieke hebzucht van de wereld. Het laatste wat de Heiland aan Zijn discipelen naliet, was vrede: “Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u” (Johannes 14:27).

De blijvende vrede van God in je hart krijg je niet door wereldse roem of rijkdom na te jagen. Het dankoffer in het dienstwerk van de Levieten was een prachtige les in beelden en schaduwen, hoe je deze felbegeerde schat wel kunt verkrijgen.

Het dankoffer verschilde in heel veel opzichten van alle andere offers. Het was, met uitzondering van het pesachlam, het enige offer waarvan het volk het vlees mocht eten. Anders dan Pesach kon men het dankoffer het hele jaar door brengen.

De dieren voor het dankoffer werden uit de kudde of de diergroep gekozen. Ze moesten zonder gebrek zijn, want een misvormd dier kon een goede afbeelding zijn van de Vredevorst (Leviticus 3:1). Dankoffers werden als teken van dankbaarheid gebracht. Deze offers werden daarnaast gebruikt als bekrachtiging van een gelofte of een overeenkomst. En ook als vrijwillig offer (Leviticus 7:12, 16). Mozes bevestigde het oude verbond met Israël door een dankoffer (Exodus 24:5–8). We lezen in het Oude Testament, dat het dankoffer werd gebracht in tijden van bijzondere vreugde. Toen David de ark Jeruzalem binnen bracht, offerde hij dankoffers. Hij “deelde uit aan alle Israëlieten, mannen zowel als vrouwen, ieder een brood, een stuk vlees en een druivenkoek” (I Kronieken 16:1–3).
Het dankoffer werd vaak samen met andere offers gebracht. En waar het volk ook vlees at, met uitzondering van Pesach, was dit ter gelegenheid van een dankoffer.

Iemand die een dankoffer bracht, legde zijn handen op de kop van het dier en slachtte het dan. Daarna verwijderde hij het vet van alle organen. En de priester verbrandde het vet op het brandofferaltaar (Leviticus 7:29–34). Niet alleen het vet werd aan de priester gegeven, ook het borststuk en de rechter achterbout. Daarnaast kreeg de priester van elk offer de schouder, de beide kaken en de maag (Leviticus 7:31–34; Deuteronomium 18:3).
Het verwijderen en verbranden van het vet is een beeld van de enige manier waarop je echte vrede kunt krijgen. Dat wil zeggen: we leveren al onze zonden in bij de rechtmatige eigenaar (Psalm 37:20; Jesaja 43:24). De Vredevorst, de gezegende Heiland, “Die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden” (Galaten 1:3–4). Hij heeft ze gekocht, zodat Hij de zonde kan vernietigen en ons vrede kan geven. Dit werd goed uitgebeeld door de priesters. “Deze priesters doen dienst in een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen” (Hebreeën 8:5). Zij namen het vet uit handen van degene, die het dankoffer bracht, en verbrandden dit op het altaar. De priester bewoog het borststuk en de rechterachterbout voor de Heer. Daarna werden deze door de priester gegeten als zijn deel van het dankoffer.

In het verwijderen van het vet, en het weggeven van het borststuk en de rechterachterbout schuilt het geheim van het krijgen van vrede. Iemand die vrede krijgt, moet afstand doen van zijn zonden. En daarna moet zo iemand, net als de geliefde discipel, aan de borst van de Heiland rusten. Toen Christus aan de twaalf discipelen vertelde, dat één van hen Hem verraden zou, waren ze bang om Hem te vragen, wie het was. Zij wisten nauwelijks, wat voor band zij werkelijk met de Heiland hadden. Maar Johannes, die tegen Zijn borst leunde, kon naar Hem opzien. Hij zei: “Wie is het, Heer?” Hij voelde zich zeker genoeg, dat hij zijn Heer nooit zou verraden.

De profeet Jesaja begreep, wat de betekenis was van het aanbieden van het borststuk van elk dankoffer aan de priester. Hij schreef dit over de Heiland: “Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen” (Jesaja 40:11). Als vandaag een kind van God, net als Johannes, de geliefde discipel, aan de borst van zijn Heer leunt, geniet hij van de werkelijke vrede van God, waarvan het dankoffer slechts een beeld was.

In de ware betekenis achter het feit, dat de priester de rechterachterbout van elk dankoffer ontving, ligt kracht en zegen. We citeren de profeet Jesaja, die het heerlijk vond om over de Heiland te schrijven: “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Aan de uitbreiding van deze heerschappij en aan de vrede zal geen einde komen” (Jesaja 9:5–6).

Let goed op: Het gaat hier om iemand, die beseft, dat Christus zijn persoonlijke Heiland is. Hij laat de leiding over zijn bestaan op Zijn schouder rusten. Zo ontvangt zo iemand vrede, waar geen einde aan komt. De reden waarom we er zo vaak niet in slagen, blijvende vrede te ontvangen, wanneer we tot God komen, is omdat we niet ver genoeg gaan. We gaan niet verder dan wanneer iemand bij het dankoffer alleen het vet aan de priester zou geven. We belijden onze zonden voor Christus, en Hij neemt ze van ons af. Maar vervolgens geven we ons vertrouwen aan wereldse vrienden. We leunen niet aan de borst van de Heer, en nemen Hem niet bij alles in vertrouwen. We vertrouwen niet op Hem, dat Hij de weg voor ons zal banen, zoals een herder voor zijn lammeren zorgt. We laten de leiding over ons bestaan niet op Zijn sterke en machtige schouder rusten. We zijn bang om Hem te vertrouwen, dat Hij onze tijdelijke zaken voor ons zal weten te regelen. En daarom lopen we algauw weer vast in de verwarring en de moeilijkheden van ons dagelijks werk. In plaats van vrede, waar geen einde aan komt, hebben we eindeloze zorgen. Als we de sleutel, of de controle, van al onze zaken aan Christus overgeven, zullen we ontdekken, dat Hij deuren voor ons opent, die geen aardse macht kan sluiten. En Hij sluit wegen af, die Hij ons niet wil laten gaan. En dan kan geen macht ter wereld die wegen openen, om ons in de val te laten lopen (Jesaja 22:22).

Toen Samuel Saul tot koning over Israël had gezalfd, bracht hij hem naar huis. “Toen zei Samuel tegen de slachter: Breng het deel dat ik u gaf en waarvan ik tegen u zei: Houd het bij u. De slachter bracht een achterbout (schouder KJV, Hebreeuws: sjoek), met wat eraan zat en zette die Saul voor” (I Samuel 9:23–24). En Samuel gebood hem, ervan te eten. Als Saul deze prachtige les had begrepen, die door de handeling van Samuel werd uitgebeeld, zou hij de regering over het koninkrijk op de schouder van de grote Vredevorst gelegd hebben. Dan zou zijn levenswerk geen schipbreuk hebben geleden.
Er zit nog een ander aspect aan de schaduwdienst van het dankoffer. Daarover moet iedereen nadenken, die de blijvende vrede van het ware dankoffer wil ervaren. De twee kaken van elk (dank-)offer werden aan de priester gegeven (Deuteronomium 18:3). De ware Vredevorst kon zeggen: “Mijn wangen heb Ik gegeven aan wie Mij de baard uittrokken. Mijn gezicht heb Ik niet verborgen voor smadelijk speeksel” (zie Jesaja 50:6). En tot degene, die verlangt naar de vrede, die de wereld niet kan geven, maar ook niet af kan nemen, zegt Hij: “Ik zeg u echter dat u geen weerstand moet bieden aan de boze; maar wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe” (Mattheüs 5:39). God zei van Job, dat hij “vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad” was (Job 1:8). En Job zei: “onder schimp slaat men mij op de kaken” (Job 16:10). Van een kind van God wordt vaak gevraagd, om voor de zaak van Christus schande en smaad te dragen.
Samen met het dankoffer werden ongezuurde koeken, ingesmeerd met olie, gegeten. Het ongezuurde brood wees op zuiverheid en waarheid (I Korinthe 5:8). En olie wordt gebruikt als teken van de Heilige Geest, Die vrede in ons hart geeft. Bij dankoffers, die als dankzegging gebracht werden, at men ook gezuurd brood. Dit was een vreugdeteken.
Nadat Abraham de belofte had gekregen, dat Sara een zoon zou krijgen, bezochten drie engelen de aartsvader. Hij zat op dat moment “aan de ingang van zijn tent, toen de dag heet werd” Ongetwijfeld dacht hij over die belofte na. En als teken van dankbaarheid bereidde hij meteen een dankoffer voor hen: ongezuurd brood met vlees. Zij aten ervan, en bevestigden Abraham onmiddellijk de belofte, dat hij een zoon zou krijgen (Genesis 18:1–10). Misschien komt het wel door ontaarding van het dankoffer, en het uit het oog raken van de betekenis ervan, dat de kinderen van Israël de gewoonte ontwikkelden, om voortdurend vlees te eten.

Er gold één strenge beperking voor het eten van het dankoffer. Het vlees moest allemaal op dezelfde, of op de volgende dag gegeten worden. Het gebod is hier erg duidelijk over: “als er op de derde dag ook maar een deel van het vlees van zijn dankoffer gegeten wordt, dan komt het hem die het aangeboden heeft, niet ten goede; het wordt hem niet toegerekend. Het is onrein vlees: de persoon die daarvan eet, moet zijn ongerechtigheid dragen” (Leviticus 7:18).

Dit offer kon door rijk en arm op elk tijdstip in het jaar gebracht worden, en zo vaak als men wilde. Het vormde een belangrijk beeld van de opstanding van de Vredevorst. Het Joodse systeem van beelden en schaduwen is werkelijk een “kort samengevatte profetie over het evangelie.”

Pesach en het Beweegoffer van de Eerstelingen op de derde dag leerden een les over de opstanding. Maar de priester ging alleen de tempel binnen om de handvol graan te bewegen – als beeld van de opstanding van Christus. Maar bij het dankoffer had ieder kind van God de gelegenheid, zijn of haar geloof in de opstanding van Christus te tonen.
Als iemand op de derde dag van het vlees at, gaf dat aan, dat hij ervan uitging, dat het ware Dankoffer op die dag nog steeds dood was. Als aan de andere kant iemand weigerde om op de derde dag van het vlees te eten, en alles wat over was in het vuur verbrandde, toonde zo iemand, dat hij of zij geloofde in een opgestane Heiland.
In het warme Palestina zou het vlees op de derde dag beginnen te rotten. Martha zei van Lazarus: “Heere, hij ruikt al, want hij ligt hier al voor de vierde dag” (Johannes 11:39). Maar de psalmdichter sprak, profeterend over de opstanding van Christus: “Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten, U laat niet toe, dat Uw heilige ontbinding ziet” (Psalm 16:10). David wist, dat de Heiland op de derde dag zou leven. De mensen die dicht bij de Heer leefden, zagen het licht, dat van het beeld van het werkelijke dankoffer weerkaatste.
Deze waarheid over de opstanding van Christus, zoals die door David geleerd werd – en zoals die werd uitgebeeld in het dankoffer – vormde voor Petrus op het Pinksterfeest het sterkste argument (Handelingen 2:25–32). Paulus verwees duidelijk naar de schaduw van Pesach en van het dankoffer, toen hij leerde, “dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften” (I Korinthe 15:3–4). Zelfs de ogen van de discipelen waren zó door zonde en twijfel verblind, dat zij het licht niet konden onderscheiden, dat van de offerdienst scheen. De maan, die het licht van de zon reflecteert, geeft voldoende licht om iemand veilig door de nacht te leiden. Zo is ook het licht van het Lam van God, dat van de wetten voor de Levieten en van de offerdienst reflecteert, voldoende om het volk veilig het koninkrijk van God binnen te leiden.

Er zijn vandaag veel mensen, die naar vrede verlangen. Ze beweren, dat ze dag aan dag gevoed worden door God en Zijn woord. Toch strompelen ze voort in duisternis. Want ze zijn net als iemand, die in de schaduwdienst op de derde dag van het vlees at: Ze laten zien, dat ze geloven, dat de Heer nog steeds dood is. Daarom gaan ze treurend door het leven, alsof de Heer van het leven en van de heerlijkheid nog steeds dood in het graf van Jozef ligt; in plaats van dat Hij leeft in de hemel, aan de rechterhand van de Vader. Hij staat klaar om licht en hulp te zenden aan iedere volgeling hier op aarde, die op Hem vertrouwt. De boodschap, die Hij vanuit het hemels heiligdom zendt, is: “Ik ben de Eerste en de Laatste, en de Levende, en Ik ben dood geweest en zie, levend ben Ik tot in alle eeuwigheid. Amen” (Openbaring 1:17–18).

Schaduw
Leviticus 3:1: Het dankoffer moest zonder gebrek zijn.
Werkelijkheid
I Johannes 3:5: Er is geen zonde in Christus.

Schaduw
Leviticus 7:29: Het vet werd van het offer verwijderd. Vet is een beeld van de zonde. Psalm 37:20.
Werkelijkheid
II Korinthe 13:5: “Onderzoek uzelf … Beproef uzelf.”

Schaduw
Leviticus 7:31: Het vet werd verbrand.
Werkelijkheid
Mattheüs 25:41: De zonde wordt samen met de zondaars verbrand.

Schaduw
Leviticus 7:32–33: De rechterachterbout (KJV: schouder, Hebreeuws: sjoek) was het deel voor de priester.
Werkelijkheid
Jesaja 40:11: “Hij zal … de lammeren … in zijn schoot dragen.

Schaduw
Deuteronomium 18:3: De twee kaken werden aan de priester gegeven.
Werkelijkheid
Mattheüs 26:67; Jesaja 50:6: Zij spuwden de Heiland in Zijn gezicht.

Schaduw
Leviticus 7:15–16: Het vlees mocht de eerste en de tweede dag gegeten worden.
Werkelijkheid
I Korinthe 15:3–4: Christus lag op de eerste en de tweede dag in Zijn graf.

Schaduw
Leviticus 7:17-18: Niets van het vlees mocht op de derde dag gegeten worden.
Werkelijkheid
Mattheüs 28:6; Lukas 24:21: Op de derde dag zei de engel over het lege graf: “Hij is hier niet, want Hij is opgestaan.”