Gad

Gad


Over de kindertijd en het persoonlijke leven van Gad, de zevende zoon van Jakob, is niets concreets bewaard gebleven. Hij was de eerste zoon van Zilpa, de slavin van Lea. Maar uit de verslagen die we lezen lijkt het, dat Gad en de andere zonen die aan Jakob uit Bilha en Zilpa geboren zijn, in hun vroegere leven helemaal geen voorbeeldig karakter hadden (Genesis 37:2).

De profetische woorden van zijn stervende vader doen een boekje open over het leven en het karakter van deze zoon. “Gad, een bende zal hem aanvallen, maar hij zal hen zelf op de hielen zitten” (Genesis 49:19). Je kunt Gad misschien zien als een beeld van de afvallige, die door een bende verzoekingen is overwonnen. Maar hij wordt zich bewust van het gevaar. En hij overwint ten slotte, in de kracht die hem door God gegeven wordt. Dan gaat hij door de paarlen poorten van het Nieuwe Jeruzalem de stad binnen, en verheugt zich in de Heer.

Het geheim, waarom de Gadieten over hun vijanden zegevieren, wordt onthuld in het verslag van één van hun grote veldslagen: “Zij riepen in de strijd tot God, en Hij liet Zich door hen verbidden, omdat zij op Hem hadden vertrouwd” (I Kronieken 5:20).
Toen Petrus ontdekte, dat hij echt door de golven heen zakte, waarop hij gelopen had, riep hij: “Heere, red mij! Jezus stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast” (Mattheüs 14:30–31). Zo is het ook met iemand, die tot de ontdekking komt, dat hij is overwonnen door verzoekingen, waarover hij vroeger had gezegevierd. Zo iemand heeft het voorrecht om net als Gad en Petrus om hulp te roepen. Dan krijg je die hulp onmiddellijk, wanneer jij je vertrouwen op God stelt.

De Heer zendt deze boodschap aan iedere afvallige: “Bekeer u, afkerige kinderen! spreekt de HEERE, want Ik heb u getrouwd, en Ik zal u aannemen, één uit een stad, en twee uit een geslacht, en zal u brengen in Sion” (Jeremia 3:12–14 SV). De Heer gebruikt het symbool van het huwelijk, om de nauwe eenheid tussen Hem en Zijn volk aan te duiden. En als zij afkerig zijn en Hem onteren, zegt Hij nog steeds – wat een wonderlijke gedachte! – “Ga heen, en roep deze woorden … want Ik heb u getrouwd,” – afkerige.
De Heer vraagt opnieuw: “Zo zegt de HERE:Waar toch is de scheidbrief van uw moeder, waarmee Ik haar verstoten heb? Of wie van mijn schuldeisers is het, aan wie Ik u verkocht heb?” Hij beantwoordt de vraag Zelf: “Zie, om uw ongerechtigheden bent u verkocht” (Jesaja 50:1 NBG).

De Heer verlangt van een afvallige maar één ding: “Alleen, erken uw ongerechtigheid, dat u van de HERE, uw God, bent afgevallen” (Jeremia 3:13 NBG). “Als wij onze zonden belijden:Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (I Johannes 1:9).

De Heer zegt tot iedere afvallige: “Kom maar, laten wij samen een rechtszaak voeren, … Al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol” (Jesaja 1:18).

Hoor, hoe de Heer de afvallige smeekt: “Keer weer, afkerige kinderen, Ik zal uw afdwalingen genezen” (Jeremia 3:22 NBG). Dat is een wonderlijke belofte. Maar luister nog eens naar Zijn smekende stem: “Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want Mijn toorn heeft zich van hem afgewend” (Hosea 14:5). Een afvallige krijgt geen karig deel. De Heer geneest zijn afkerigheid, en heeft hem vrijwillig lief.
Wie kan zo’n aanbod van vergeving en liefde afwijzen? Vooral wanneer je ooit de vrede en de vreugde over vergeven zonden hebt ervaren.

Op één van de poorten van de stad van God zal de naam Gad geschreven zijn – Gad, die door een bende werd aangevallen, maar uiteindelijk hen op de hielen zat.

Ook twaalfduizend van de honderdvierenveertigduizend zullen zich onder de naam Gad verzamelen (Openbaring 7:4–5). Twaalfduizend, die opstaan uit afvalligheid en nederlaag. Ze erkennen hun overtredingen. Ze doen een beroep op de beloften van God. Ze wassen hun gewaden in het bloed van het Lam. En ze gaan als overwinnaars de stad van God binnen (Openbaring 7:14).

Voor een mensenhart is het erg moeilijk om iemand, die het vertrouwen heeft beschaamd en de liefde en de vriendschap heeft beschaamd, weer aan te nemen. Maar de oneindige God geneest niet alleen onze afkerigheid en heeft ons vrijwillig lief. Maar Hij zegt: “Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uw zonden niet” (Jesaja 43:25).

Omdat de Gadieten herders waren, vroegen de Gadieten, of zij hun erfdeel konden ontvangen in het grondgebied, dat het eerst veroverd was, “aan de overzijde van de Jordaan.” Ze namen deel aan de verovering van het land aan de westzijde van de Jordaan. En ze keerden niet eerder terug naar hun familie, totdat zij door Jozua bij de ingang van de tabernakel in Silo eervol van hun taak waren ontheven” (Jozua 22:1–4). Mozes verwijst in zijn afscheidszegen duidelijk naar hun landkeuze en naar hun trouw (Deuteronomium 33:20–21).

Hun erfdeel lag tussen het gebied van Ruben in het zuiden en van de halve stam Manasse in het noorden. In het begin omvatte het erfdeel van Gad de helft van Gilead. Later hadden zij heel Gilead in bezit (I Kronieken 5:11, 16). Zij werden zo een met Gilead, dat de naam Gilead in sommige gevallen synoniem gebruikt wordt met Gad.

Het karakter van de stam was vurig en oorlogszuchtig. Het waren “dappere helden, strijdvaardige krijgslieden, met schild en speer uitgerust, er uitziende als leeuwen, en vlug als gazellen op de bergen” (I Kronieken 12:8, 14–15). Dat is de beeldende beschrijving van die elf helden van Gad, waarvan de minste tegen honderd man opwoog, en de beste tegen duizend. Niet afgeschrikt door de hoge waterstand van de Jordaan, sloten zij zich aan bij de strijdkrachten van David, in een tijd, waarin deze laatste de grootste oneer en schande doormaakte.

Gad leefde gescheiden van de rest van Israël, dat aan de westkant van de Jordaan woonde. Maar ze hielden een zekere band in stand. We kunnen uit de volgende woorden van Achab concluderen, dat Gad beschouwd werd als deel van het noordelijk koninkrijk: “Weet u wel, dat Ramot in Gilead aan ons behoort? En wij zijn nalatig om het uit de macht van de koning van Aram terug te nemen” (I Koningen 22:3).

Tiglatpileser voerde Gad in gevangenschap naar Assyrië (I Kronieken 5:26). In de dagen van Jeremia woonden de Ammonieten in hun steden. De profeet beweent deze situatie met de volgende woorden: “Heeft Israel geen kinderen, heeft het geen erfgenaam? Waarom heeft Milkom Gad in bezit genomen en diens volk zich in zijn steden gevestigd?” (Jeremia 49:1 NBG).

Van alle stammen van Israël keerden alleen Ruben en Gad met hetzelfde beroep terug naar het land, dat hun voorvaderen vijfhonderd jaar eerder verlaten. De beschaving van Egypte, en de vervolging die ze daar hebben ondervonden, hebben verandering gebracht in de beroepen van de meeste stammen.

Barzillai, de vriend van David, was een Gileadiet (II Samuel 19:32–39). Ook Jefta, die “dappere held” kwam uit Gilead. Onder de mensen met een waardig karakter uit Gilead was ook “Elia de Thisbiet” Op zijn woord werd de hemel drieëneenhalf jaar lang toegesloten. En in antwoord op zijn gebed leegden de wolken zich weer over de aarde.
Elia werd door God geëerd op een manier, die maar één ander iemand ten deel is gevallen (Hebreeën 11:5). Toen de tijd van zijn overgang naar de hemel gekomen was, stak hij de rivier de Jordaan over naar het land van zijn kindertijd. Daar had hij, door Gods genade, dat sterke karakter ontwikkeld, dat hem in staat stelde zonder angst Achab en zijn vrouw Izebel te bestraffen. Uit zijn geboortestreek Gilead droegen het rijtuig van God hem in triomf naar de hemel (II Koningen 2:7–14). Eén keer is hij naar de aarde teruggekeerd, toen hij samen met Mozes “in heerlijkheid” gezien werd op de berg, waar Jezus verheerlijkt werd. Zij spraken met Jezus over het grote offer, dat spoedig in Jeruzalem gebracht moest worden (Lukas 9:28–31).



Samenvatting

Genesis 46:16:
De stam Gad bestond uit nakomelingen van de zeven zonen van Gad.

Numeri 26:18:
De stam telde 40.500 man toen zij het beloofde land binnentrokken.

Bekende personen:
II Samuel 19:32–39:
Barzillai, de vriend van David.

Richteren 11:1:
Jefta, “een dapper held”

I Koningen 17:1:
“Elia de Thisbiet” kwam uit Gilead, of Gad.