14 De dienst in het Heiligdom

1. Het overdragen van de zonden.1. Wat was er verbonden met het aardse heiligdom? Hebr. 9 : 1.

2. Wie volbracht deze dienst? Wiens dienst was het ? Vers 6



3. In wiens belang werd deze dienst volbracht? Vers. 7; Hebr. 7 : 27.

4. Waarvan was de dienst van de aardse priester een type of schaduw ? Hebr. 8 : 4, 5.

5. Wat, dan, moest er verbonden worden met het hemelse heiligdom? Hebr. 9 : 1. Nota 1.

6. Wie volbrengt er deze dienst? Wiens dienst is het? En in wiens voordeel? Hebr. 2 : 17. (Hebr. 8 : 1, 2; 7 : 27 )

7. In welke twee plaatsen werddedienst volbracht in het aardse heiligdom? Hebr. 9 : 6, 7.

8. Hoe dikwijls had de dienst plaats in de eerste afdeling of in het heilige? Hebr. 9 : 6; 10 : 11 ( Hebr. 7 : 27 ).

9. Waaruit bestond deze dagelijkse dienst? Ex. 29 : 38-42; 30 : 7, 8. Nota 2.

10. Welk was het doel van deze diensten en offeranden? Lev. 15 : 31.

11. Wat deden de priesters als zij de offeranden voor het volk opdroegen? Lev. 9 : 22. (Num. 6 : 23-27; Deut. 21 5)

12. Welk is het werk en het doel van onze Hogepriester? Hand. 3 : 26 (Matth. 1 : 21; Ps. 103 : 12.)

13. Hoe waren het heiligdom en de priesters geraakt door de diensten in de heilige plaats ? Ex. 28 : 38; Lev. 16 : 16 ( Lev. 10 : 17, 18; Jes. 53 : 11; Hebr. 9 : 28 ) Nota 3.

14. Wat was het resultaat voor de persoon, die weigerde gescheiden te worden van zijn zonde? Num. 19 : 13, 20. ( 1 Cor. 3 : 16, 17 ) Nota 4.

15. Wat werd er noodzakelijk gemaakt door deze figuurlijke overdraging van zonden op het aardse heiligdom,? Hebr. 9 : 22, 23 ( Ezech. 43 : 18+20 )

16. Wat is er noodzakelijk gemaakt door de huidige overdraging van onze zonden op het hemelse heiligdom? Hebr. 9 : 23.

NOTAS
1. Er waren voorschriften van de goddelijke dienst verbondenmet het aardse heiligdom. Deze zijn beschreven in Lev. en Numeri, en in het kort samengevat in Hebr. 9 : 6, 7. Dit heiligdom was een symbool ( vers 9 ), of patroon ( vers 23) van het heiligdom, of ware tabernakel dat het in de hemel is. Hebr. 8 : 1, 2. En de diensten van het aardse heiligdom waren een voorbeeld of schaduw van de diensten in het hemelse heiligdom. Hebr. 8 : 3, 5. Het aardse heiligdom en de dienst van de priesters moesten een toelichting uitmaken in verband met het hemelse heiligdom en het werk van onze grote Hogepriester .

2. "De dagelijkse dienst bestond uit de morgen- en avondbrandofferande, de offerande van de zoete wierook op het gouden altaar, en de bijzondere offeranden voor persoonlijke zonden. En er waren ook offeranden voor de Sabbatten, nieuwe manen en speciale feesten"". Zie Patr. Pr. Hoofdstuk Heiligdom.

3. "De berouwvolle zon daar bracht zijn offerande aan de deur van het heiligdom en plaatste zijn hand op het hoofd van het slachtoffer, zijn zonden belijdend, aldus in symbool ze overbrengend van zichzelf op het onschuldige slacht offer. Hij slachtte dan het dier met zijn eigen hand, en het bloed werd door de priester in het heilige gedragen en gesprenkeld vóór de voorhang, waarachter de ark was, waarin zich de wet bevond, die de zondaar overtreden had. Door deze ceremonie was de zonde, door het bloed, figuurlijk overgedragen op het heiligdom. In sommige gevallen werd het bloed niet in het heilige gedragen, maar het vlees moest dan gegeten worden door de priesters.. Lev. 10 : 17. Deze beide ceremonien r:ymboliseerden op dezelfde wijze de overdracht van de zonde die de boetvaardige bevlekte, naar het heiligdom. Dit was het werk, dat plaats greep dag na dag gans het jaar door. Door het feit, dat de zorgen van Israël aldus overgedragen werden op het heiligdom, werden de heilige plaatsen bezoedeld". Patr. Pr. Idem. De voorschriften van de goddelijke dienst, verbonden met het hemelse heiligdom, hebben aldus tot doel het afscheiden van de zondaar van zijn zonden. "Door het geloof worden de zonden van de berouwvolle zondag cgeplaatst op Christus en overgedragen, in feite, op het hemelse heiligdom".

4. Als iemand zondigde, werd het heiligdom in zekere zin bevlekt, zoals naar voor gebracht werd in deze verzen; omdat het heiligdom de wet bevatte, die overtreden geweest was. Maar zolang de zonde niet beleden werd, werd ze geen deel van "de ongerechtigheid van het heiligdom" waar Numeri 18 : 1 naar verwijst; want de zondaar droeg steeds zijn eigen zonde, en zijn eigen bloed zou vereist worden om er verzoening voor te doen. Maar, als er belijdenis plaats greep, en zijn offerande opgedragen werd, nam de priester de zonde door het bloed of door het vlees, en droeg ze figuurlijk in het heiligdom, Zo werd de zondaar vrij en de priester stond verantwoordelijk.