03 Openbaring

Vers 1 (2 Kor. 4:7; Gal. 2:20; Fil. 1:21; 3:8). Getrouwe rentmeesters over onszelf. -- (Openb. 3;1 aangehaald). God roept zijn gemeente op om een verandering tot stand te brengen. Zij hadden de naam dat zij leefden, maar hun werken misten de liefde van Jezus. O, hoevelen zijn gevallen, omdat zij vertrouwd hebben op hun belijdenis gered te zijn! Hoevelen zijn verloren door pogen een naam hoog te houden! Als iemand de reputatie heeft dat hij een succesvol evangelist is, een begaafde prediker, een man van gebed, een man van geloof, een man van bijzondere toewijding, bestaat het absolute gevaar dat zijn geloof schipbreuk zal lijden als het op de proef wordt gesteld door geringe beproevingen die God toelaat. Vaak zal hij zich tot het uiterste inspannen om zijn reputatie te handhaven.

Wie in de vrees leeft dat anderen zijn waarde niet op prijs stellen, verliest Hem uit het oog, Die alleen in staat is ons waardig te maken om God te verheerlijken. Laten wij getrouwe rentmeesters over onszelf zijn. Laten wij niet op onszelf zien, maar op Christus. Dan zal er geen enkel probleem zijn. Al het werk dat gedaan wordt, hoe uitnemend het ook mag schijnen, is waardeloos als het niet gedaan wordt in de liefde van Jezus. Iemand kan alle mogelijke godsdienstige bedrijvigheid tonen, maar als Christus niet verweven is in alles wat hij zegt en doet, zal hij voor eigen eer werken (Brief 48, 1903).

1-3. Bedenk hoe gij het hebt ontvangen. -- Er wordt gewaarschuwt voor een tijd waarin dwalingen als een dief zouden insluipen om het geloof van Gods volk te stelen, wanneer zij ijverig zouden moeten waken en voortdurend door de verleidingen van de vijand op hun hoede zouden moeten zijn.

In Sardis waren velen tot bekering gekomen door de prediking van de apostelen. De waarheid was als een helder schijnend licht aanvaard. Maar sommigen hadden de wondere wijze, waarop zij de waarheid hadden ontvangen, vergeten en Jezus achtte het nodig hen een vermaning te zenden.

De oude banierdragers waren de een na de ander gevallen en sommigen hadden genoeg van de vaak herhaalde waarheden. Zij verlangden naar een nieuwe fase van de leer, die voor velen welgevalliger was. Zij meenden dat zij een wondere verandering nodig hadden en in hun geestelijke verblinding zagen zij niet dat hun drogredenen alle ervaringen uit het verleden teniet zouden doen.

Maar de Here Jezus kon het eind vanaf het begin zien. Door Johannes zond Hij de waarschuwing: “Bedenk hoe gij het ontvangen en gehoord hebt en bewaar het en bekeert u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief.” (MS 34, 1905).

(2 Tim. 2:23-26). Gevaren van spitsvondigheid. -- (Openb. 3:1- 3 aangehaald). Onder hen aan wie deze boodschap werd gezonden, waren sommigen die de prediking van Johannes de Doper hadden gehoord en die daardoor waren bekeerd, maar zij hadden het geloof, waarin zij zich vroeger hadden verblijd, verloren. Er waren anderen die de waarheid door de prediking van Christus hadden aangenomen; zij waren vroeger vurige gelovigen geweest, maar zij hadden hun eerste liefde verloren en bezaten geen geestelijke kracht. Zij hadden het begin van hun vertrouwen niet tot het einde toe standvastig bewaard. Zij hadden de naam te leven, maar wat betreft het uitoefenen van de reddende invloed, waren zij dood. Zij hadden een gedaante van godsvrucht, zonder de kracht daarvan. Zij redeneerden spitsvondig over zaken van weinig belang die de Here niet als een toets had gegeven, tot deze zaken als bergen werden, die hen van Christus en van elkaar scheiden....

“Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt dat gij leeft, en gij zijt dood.” Voor God betekent uiterlijk vertoon niets. De uiterlijke godsdienstvormen zijn zonder Gods liefde in het hart absoluut waardeloos.

“Weest wakker en versterkt het overige dat dreigde te sterven.” Dit is ons werk. Velen staan op het punt geestelijk te sterven en de Here roept ons op om hen te sterken. Gods volk moet vast verenigd worden door banden van christelijke gemeenschap en moet in het geloof gesterkt worden door vaak met elkaar te spreken over kostbare waarheden die hun zijn toevertrouwd. Zij mogen nooit hun tijd verspillen door elkaar te beschuldigen en te veroordelen (RH 10 aug. 1905).

1-4 (Hebr. 4:13). Het karakter afwegen. -- (Openb. 3:1-3 aangehaald). Het onderscheid dat Christus openbaart bij het afwegen van de karakters van hen die als christenen Zijn naam hebben aangenomen, brengt ons ertoe beter te beseffen dat ieder mens persoonlijk onder Zijn toezicht staat. Hij is bekend met de gedachten en bedoelingen van het hart, alsmede van elk woord en elke daad. Hij weet alles van ons godsdienstig leven; Hij weet wie wij liefhebben en dienen (MS 82, 1900).

1-5 (Mat. 22:14). Enkele getrouwen in Sardis. -- De gemeente van Sardis wordt voorgesteld als een gemeente met enkele getrouwen onder velen die als het ware zorgeloos en ongevoelig waren geworden wat betreft hun verplichtingen jegens God. “Gij hebt enkele personen te Sardis die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn.” Wie is zo begunstigd te worden gerekend onder de enkelen in Sardis? Bent u dat? Ben ik dat? Wie maakt deel van hen uit? Is dat voor ons niet het beste om deze dingen te onderzoeken, zodat wij kunnen weten op wie de Here doelt als Hij zegt dat enkelen de witte klederen van hun karakter niet bezoedeld hebben (MS 81, 1900)?

(Vs. 14-18). Lees het derde hoofdstuk van Openbaring.-- In de boodschap aan de gemeente Sardis worden twee groepen voorgesteld - zij, die de naam hebben te leven, maar dood zijn; en zij die ernaar streven te overwinnen. Bestudeer deze boodschap, die in het derde hoofdstuk van Openbaring te vinden is (Openb. 3:1, 2 aangehaald). Wie worden bedoeld met hen, die dreigden te sterven? en wat is daarvan de oorzaak? De verklaring wordt gegeven: “Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor God.” (Vs. 3-5 aangehaald).

Deze boodschap wordt gezonden aan de gemeente in deze tijd. Ik roep onze gemeenteleden op om het gehele derde hoofdstuk van Openbaring te lezen en dit in toepassing te brengen. De boodschap aan de gemeente van Laodicea is in het bijzonder van toepassing op Gods volk in deze tijd. Het is een boodschap aan belijdende christenen die zozeer op de wereld zijn gaan lijken, dat er geen onderscheid is (vs. 14-18 aangehaald) (RH 20 aug. 1903).

3 (Hebr. 3:6; 4:14; 10:23). Houdt vast aan de belofte. -- “Bedenkt hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaart het en bekeert u.” Zij, die wederom geboren zijn, hebben vol blijdschap en dank het licht des hemels ontvangen en wat waren zij begerig om iedereen over hun geluk te vertellen....

“Houd vast.” Dit betekent niet: Houdt vast aan uw zonden; maar: Houdt vast aan de vertroosting, de hoop die God u in Zijn Woord heeft gegeven. Wordt nooit moedeloos. Iemand die moedeloos is, kan niets doen. Satan tracht u te ontmoedigen, door te zeggen dat het voor u geen zin heeft om God te dienen, dat het niet loont en dat u net zo goed kunt genieten van de vermaken en de genoegens van deze wereld. Maar “wat baat het een mens, als hij de gehele wereld wint en schade lijdt aan zijn ziel”? U kunt genieten van de wereld ten koste van de toekomst; maar kunt u zich een dergelijke prijs veroorloven?

Wij moeten “vasthouden” aan en leven naar al het licht dat wij van God hebben gekregen. Waarom? Omdat God wil dat wij beslag leggen op de eeuwige waarheid en wij als zijn helpende hand dienst doen door het licht te geven aan hen, die zijn liefde voor hen niet kennen. Toen u uzelf aan Christus hebt gegeven, hebt u een gelofte afgelegd in tegenwoordigheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest - de drie grote hemelse hoogwaardigheidsbekleders. “Houdt vast” aan deze gelofte.

“En bekeert u.” Het leven dat wij leiden moet een leven van
voortdurende bekering en nederigheid zijn. Wij hebben voortdurend
behoefte aan bekering om voortdurend overwinnaars te kunnen zijn. Als wij ware nederigheid bezitten, hebben wij overwinning. De vijand kan nooit degene, die eenvoudig op de beloften van Christus vertrouwt, uit Zijn hand rukken. Als de ziel gehoorzaamt en werkt, is de geest ontvankelijk voor goddelijke indrukken en het licht van God schijnt naar binnen en verlicht het verstand. Hoeveel voorrechten bezitten wij in Christus!

Een oprecht besef van bekering tot God houdt ons niet gevangen en maakt niet dat wij ons voelen als mensen in een begrafenisstoet. Wij moeten opgewekt en niet verdrietig zijn. Maar wij moeten steeds bedroefd zijn dat wij, nadat Christus Zijn kostbaar bloed voor ons heeft gegeven, zovele jaren van ons leven aan de machten van het kwaad hebben gegeven. Wij moeten van harte bedroefd zijn als wij bedenken dat wij een gedeelte van de tijd en de gaven die de Here ons heeft toevertrouwd als talenten om te gebruiken tot eer van Zijn naam, hebben gebruikt in de dienst van de vijand, nadat Christus alles had gegeven voor onze verlossing. Wij moeten berouw hebben omdat wij niet op alle mogelijke manieren hebben getracht bekend te worden met de kostbare waarheid, die ons in staat stelt dat geloof te beoefenen dat door de liefde werkt en het hart zuivert.

Als wij mensen zien zonder Christus, moeten wij ons in hun plaats stellen en ten behoeve van hen ons voor God verootmoedigen en niet rusten eer wij hen tot bekering brengen. Als wij alles doen wat in ons vermogen ligt om hen te helpen en zij zich niet bekeren, ligt de zonde aan hun deur; maar toch moeten wij bedroefd van hart zijn over hun toestand en hun tonen hoe zij zich moeten bekeren en trachten hen stap voor stap naar Jezus Christus te leiden (MS 92, 1901).

4. Zie EGW over Openb. 19:7-9; hebr. 2:14-18.

4, 5 (Luk. 12:8). Waarachtig en getrouw. -- (Openb. 3:4, 5 aangehaald). Dit is de beloning die hen gegeven wordt, die een zuiver en smetteloos karakter hebben gekregen, die voor de wereld aan het geloof hebben vastgehouden. Jezus Christus zal hun namen voor de Vader en Zijn engelen belijden. Zij zijn waarachtig en getrouw geweest. Door zowel boze als goede vermeldingen hebben zij de waarheid in praktijk gebracht en onderwezen (MS 26, 1905).

(2 Kor. 4:17, 18). Een eeuwig gewicht van heerlijkheid. — “Gij hebt enkele personen te Sardis die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn.” Deze eer wordt hun betoond als gevolg van hun geloof. In dit leven hebben zij zich niet beroemd en hun hart niet verheven tot ijdelheid. Met een intens verlangen en een zuiver, geheiligd geloof hebben zij beslag gelegd op de belofte van eeuwige schatten. Hun enige wens was als Christus te zijn. Zij hebben altijd de banier van het recht hooggehouden. Aan hen wordt een eeuwig gewicht van heerlijkheid gegeven, omdat zij op de aarde met God hebben gewandeld, door zich onbesmet te bewaren van de wereld en aan hun medemensen de gerechtigheid van Christus te openbaren. Van hen zegt de Heiland: “Zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, in de wereld die Ik voor hen bereid heb” (Openb. 3:5 aangehaald) (RH 10 aug. 1905).

4, 5, 10 (1 Kor. 10, 12, 13). De belofte van overwinning. — (Openb. 3:4, 5 aangehaald). Deze woorden zijn gegeven voor het volk, terwijl zij in verbinding staan met de wereld, onderworpen aan verzoekingen en invloeden die bedriegen en misleiden. Terwijl hun geest gericht is op Hem, die hun zon en schild is, zal de zwartheid en duisternis die hen omringt geen enkele smet op hun karakter achterlaten. Zij zullen met Christus wandelen.
Zij zullen bidden, geloven en werken om zielen te redden, die op het punt staan verloren te gaan. Zij proberen de banden te verbreken, waarmee Satan hen heeft gekluisterd en zij zullen niet te schande worden gemaakt als zij in geloof Christus tot hun Metgezel maken. Verzoekingen en verleidingen zullen steeds door de grote bedrieger naar voren worden gebracht om het werk van de menselijke helper teniet te doen, maar als hij op God vertrouwt, als hij ootmoedig, zachtmoedig en nederig van hart is en de weg des Heren bewaart, zal de hemel zich verblijden, want hij. zal de overwinning behalen. God zegt: “Hij zal met Mij in witte klederen wandelen, omdat hij het waardig is” (MS 97, 1898).

5 (13:8; zie EGW over 7:9; 20:12-15). Engelen wegen de zedelijke waarde af. -- Christus zegt van de overwinnaar: “Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens.” De namen van allen, die zich eens aan God hebben overgegeven, staan in het boek des levens en hun karakters gaan nu in overzicht aan Hem voorbij. Gods engelen wegen de zedelijke waarde af. Zij slaan de ontwikkeling gade van het karakter van degenen, die nu leven, om te zien of hun namen kunnen blijven staan in het boek des levens. Aan ons is een proeftijd verleend om de gewaden van ons karakter te wassen en ze wit te maken in het bloed van het Lam. Wie doet dit werk? Wie maakt zich los van zonde en zelfzucht? (MS 138).

6, 13, 22. Zie EGW over openb. 2:7, 11, 17, 29.

8. Een geopende deur.-- De waarachtige Getuige zegt: “Zie Ik ben een geopende deur voor uw aangezicht gegeven.” Laten wij God danken met hart en ziel en stem en laten wij leren Hem te naderen als door een geopende deur, in het geloof dat wij vrij met onze smeekbeden mogen komen en dat Hij zal horen en antwoorden. Door een levend geloof in Zijn macht om te helpen, ontvangen wij kracht om de strijd des Heren te strijden met de absolute zekerheid dat wij zullen overwinnen (RH 9 juli, 1908).

(Hebr. 10:19, 20). De deur van gemeenschap. -- De waarachtige Getuige heeft ons de verzekering gegeven dat Hij voor ons een geopende deur heeft gegeven, die niemand kan sluiten. Zij, die trachten God trouw te zijn, zullen wellicht vele voorrechten van de wereld moeten missen; het is mogelijk dat hun weg wordt bemoeilijkt en dat hun werk wordt gehinderd door de vijanden van de waarheid; maar er bestaat geen macht die de deur van gemeenschap tussen God en de ziel kan sluiten.
De christen kan zelf deze deur sluiten door aan de zonde toe te geven of door het licht van de hemel te verwerpen. Hij kan zijn oren afwenden zodat ze de boodschap van waarheid niet hoort en op deze wijze de verbinding tussen God en zijn ziel afsnijdt.... Mens noch Satan kan de deur sluiten, die Christus voor ons heeft geopend (RH 26 maart, 1889).

Licht van de tempel van de Hemel. -- (Openb. 3: aangehaald). Altijd als wij verzocht worden, kunnen wij naar deze geopende deur kijken. Er is geen macht die het licht van de heerlijkheid voor ons oog kan verbergen, het straalt van de drempel van de hemel langs heel de ladder die wij moeten beklimmen; want de Here heeft ons gesterkt met Zijn krachten, bemoedigd met Zijn moed en verlicht door Zijn licht. Als de machten der duisternis zijn overwonnen, als het licht van Gods heerlijkheid de wereld bestraalt, zullen wij beter zien en begrijpen dan nu het geval is. Als wij slechts beseffen dat Gods heerlijkheid ons omringt, dat de hemel dichter bij de aarde is dan wij veronderstellen, zullen wij in ons gezin een hemel hebben terwijl wij ons gereed maken voor de hemel hierboven (MS 92, 1901).

14-18 (zie EGW over vs. 1-5; 2 Kor. 5:17). Onze toestand geopenbaard. -- De boodschap aan de gemeente te Laodicea openbaart onze toestand als volk (RH 15 dec. 1904).

Een boodschap voor hen die lediggaan in de wijngaard.-- De boodschap van Laodicea wordt gezonden aan hen, die lediggaan in de wijngaard des Heren (MS 26, 1905).

(Rom. 2:17-24). Toepassing van de boodschap van Laodicea.-- De boodschap aan de gemeente van Laodicea is van toepassing op allen die een groot licht en veel gelegenheden hebben gekregen, maar die dit niet hebben gewaardeerd (RH 11 maart, 1902).

(Openb. 2:4, 5). Het Vuur van de Liefde Ontbreekt.-- De boodschap aan de gemeente van Laodicea is van toepassing op onze toestand. Hoe duidelijk wordt de positie getekend van hen, die menen dat zij alle waarheid hebben, die prat gaan op hun kennis van het Woord van God, terwijl de heiligende kracht ervan niet gevoeld wordt in hun leven. Het vuur van Gods liefde ontbreekt in hun hart, terwijl het juist dit vuur der liefde is, dat Gods volk tot het licht van de wereld maakt (RH 23 juli, 1889).

De Boodschap van Laodicea voor de Adventisten.-- De boodschap aan de gemeente van Laodicea is ten zeerste van toepassing op ons volk. Ze is ons lange tijd voor ogen gehouden, maar er is geen acht op geslagen zoals het had moeten gebeuren. Als het werk van bekering oprecht en diepgaand is, zullen de af zonderlijke leden van de gemeente de rijkdommen van de hemel kopen (Openb. 3:18 aangehaald). O, hoevelen zien de dingen in een verkeerd licht, in het licht dat Satan hun voorhoudt.

U kunt veel ijver betonen in het zendingswerk, maar omdat het verdorven is door zelf zucht en heel veel ruikt naar het eigen ik, betekent het in Gods oog niets, want het is een besmet, bedorven offer. Als de deur van het hart niet openstaat voor Jezus, als Hij niet in de tempel van het hart woont, als het hart niet vervuld is met goddelijke eigenschappen, zullen menselijke handelingen, als ze gewogen worden in de hemelse weegschaal te licht bevonden worden. De liefde van Christus zou u kunnen verrijken, maar velen beseffen de waarde van Zijn liefde niet. Velen beseffen niet dat de geest, die zij koesteren, verstoken is van de zachtmoedigheid en nederigheid van Christus, dat deze verstoken is van de liefde, die van hen kanalen van licht zouden kunnen maken (MS 33, 1894).

(2 Petr. 3:11). Heeft God zich vergist? -- De boodschap van Laodicea is van toepassing op de gemeente in deze tijd. Gelooft u deze boodschap? Hebt u een gevoelig hart? Of zegt u voortdurend: Wij zijn rijk en hebben ons verrijkt en hebben aan niets gebrek? Is de verkondiging van de eeuwige waarheid, die aan dit geslacht gegeven is om aan alle volken te worden gepredikt, vergeefs geweest? God heeft een volk uitverkoren en dit gemaakt tot bewaarders van waarheden, die eeuwige gevolgen hebben. Zij hebben licht gekregen dat de wereld moet verlichten. Heeft God Zich vergist? Zijn wij werkelijk de door Hem verkoren werktuigen? Zijn wij de mannen en de vrouwen die aan de wereld de boodschappen van Openbaring 14 moeten verkondigen, die de boodschap van zaligheid moeten brengen aan hen, die op het punt staan verloren te gaan? Gedragen wij ons alsof wij dat zijn? (MS 51,
1901).

Woorden zonder daden. -- De boodschap van Laodicea geldt voor allen die belijden dat zij de wet van God houden, terwijl zij dit niet doen. Zij mogen in geen enkel opzicht zelfzuchtig zijn. Elke fase van het christelijk leven moet een voorstelling geven van het leven van Christus. Als dat niet het geval is, zullen wij de vreselijke woorden horen: “Ik ken u niet” (RH 17 okt. 1899).

Een smakeloze godsdienstige ervaring. -- De boodschap aan de eerste gemeente van Laodicea is duidelijk van toepsssing op hen, van wie het godsdienstige leven smakeloos is, die niet duidelijk ten gunste van de waarheid getuigen (Brief 98, 1901).

(Jes. 65:5; Luk. 18:11, 12). “Luister, luister.”-- Ik zeg u in de naa