08 Exodus

HOOFDSTUK 8.

PP 265-67

VERS 1 - 15

PP 265-66.

Ofschoon de magiers kikvorsen schenen te kunnen voortbrengen gelijk Mozes en Altron, konden zij ze niet wegdoen. Als Farao zag dat zij de plaag niet konden wegnemen, noch de kikvorsen wegnemen, was hij wat vernederd, en begeerde dat Mozes en Affron de Heer zouden bidden om de plaag van de kikvorsen weg te nemen. Hij begon iets te beseffen van deze God, waarvan hij zegde niets af te weten. Mozes en A~ron hadden hem gezegd, dat zij de kikvorsen niet verwekten door magie, of door een of andere macht die zij bezaten; dat God de levende God, ze tot stand gebracht had door Zijn macht, en dat Hij alleen ze kon wegnemen. Vooraf had Farao getriomfeerd over Mozes en Ahron, omdat de Magiers hetzelfde konden doen te voorschijn komen met hun toverij. En als hij vroeg aan Mozes om de Heer te bidden voor hem, herinnerde hij zich zijn vroegere trots gebof en zijn zich beroemen wegens de werken, die door de magiers gedaan werden; en hij vroeg aan Farao waar hij gebleven was met zijn roemen en waar de macht van de Magiers gebleven was om de plaag te verwijderen. De Heer luisterde naar de gebeden van Mozes, en deed de plaag van de kikvorsen ophouden. Als de koningverlost was uit zijn onmiddelijke moeilijkheden, weigerde hij opnieuw Israel te laten gaan. 2 SG 207 - 209.

VERS 7.

EW 60 : GC 553; 2 SM 52: ( zie hoger )

VERS 16 - 19.

PP 266.

Mozes en Ahron deden het stof in Egypte muggen worden doorheen gans het land van Egypte. Farao riep de magiers om hetzelfde te doen, maar zij konden niet. Mozes en Altron, de dienaren van God, verwezenlijkten de plaag van de muggen op Zijn bevel. De magiers, die dienaren van Satan poogden op zijn bevel hetzelfde te doen met hun toverij, maar zij konden niet. Het werk van God bleek hoger te zijn dan de macht van Satan;

want de magiers konden door hun magie weinige dingen doen. Als de magiers zagen dat zij de muggen nietkonden verwezenlijken, zegden zij aan Farao: "Vers 19".

3 Spir. Gifts 209 - 10.

VERS 18 : EW 60 : S2M52 ( zie hoger )

VERS 18 - 19. 1 Test. 292 ( zie hoger )

Tien leden, die in eenvoud des geestes wandelen, zouden een veel groter macht hebben op de wereld dan de gehele kerk heeft, met haar huidige ledenaantal en gebrek aan eenheid. Hoemeer er verdeelde en onharmonieuse elementen zijn, hoe minder macht zal de kerk bezitten om goed te doen in de wereld. Ik zou het willen duidelijk maken aan uw benevelde zinnen, mijn broeders, hoe groot het gevaar is, waarin gij verkeert. Iedere handeling, hetzij goed of kwaad, bereidt de weg voor haar herhaling. Hoe was het met het geval van de Farao?

De vaststelling van de bijbel luidt, dat God zijn hart verhardde, en bij iedere herhaling van de manifestatie van Gods macht werd de vaststelling herhaald. Iedere keer dat hij weigerde zich te onderwerpen aan Gods wil werd zijn hart meer verhard en minder toegankelijk voor de Geest van God. Hij zaaide het zaad van koppigheid en God liet het woekeren. Hij zou het kunnen voorkomen door een mirakel, maar dat was zijn plan niet. Hij liet toe dat het groeide en een oogst van zijn soort voortbracht, dus, de waarachtigheid bewijzend van de Schrift: "Wat een mens zaait dat zal hij ook oogsten". Door het eerste licht te verwerpen en iedere daaropvolgende straal, kwam Farao van graad tot graad van verharding van zijn hart, totdat slechts de koude dode vorm van de eerst-geborenen, zijn ongeloof schudde voor een ogenblik, en dan, besloten niet toe te geven aan de wegvan God, ging hij verder met zijn koppige handelwijze totdat de wateren van de rode zee hem overspoelden. Dit geval is opgenomen voor ons voordeel. Hetzelfde wat in het hart van de Farao plaats greep zal plaats grijpen in iedere ziel, die verwaarloost het licht lief te hebben, en onmiddelijk in zijn stralen te wandelen. God vernietigt niemand. De zondaar vernietigt zichzelf door zijn eigen onberouw. Als iemand verwaarloost de uitnodigingen, berispingen en waarschuwingen van de Geest van God in acht te nemen wordt zijn geweten verstomd en als hij de volgende maal verwittigd wordt, zal het moeilijkerr zijn om tot gehoorzaamheid over te gaan. En zo bij iedere herhaling. Het geweten is de stem van God, die gehoord wordt temidden van de menselijke passies; als ze weerstaan wordt is de Geest van God bedroefd.

Wij moeten allen weten, hoe de ziel teloor gaat. Het is God niet die een dekreet uitvaardigt, dat de mens niet zal gered worden. Hij brengt geen duisternis voor de ogen, die niet kan doorpeild worden. Maar het is de mens die eerst een raadgeving van de Geest van God weerstaat, en, eens weerstand geboden hebbend, is het minder moeilijk een tweede maal, en nog minder een derde en veel minder een vierde maal. Dan komt de oogst die geoogst wordt van het zaad van ongeloof en weerstand. 0, wat een oogst van zondige toegevingen wordt voorbereid voor de sikkel !

Als geheim gebed en lezing van de Schriften verwaarloosd wordt heden kunnen zij morgen nagelaten worden met minder protest van het geweten. Er zal een lange lijst van verzuim zijn, allen voor één enkel zaad gezaaid in de grond van het hart. Langs de andere kant zal iedere lichtstraal, die bemind wordt een oogst van licht voortbrengen. Een bekoring eens weerstaan, zal kracht geven om meer vastb sloten een tweede maal te weerstaan; iedere nieuwe overwinning over het eigen ik, zal de weg effenen voor hoger en edeler overwinning. Iedere viktorie is een zaad gezaaid voor het eeuwig leven.

Test. 5 : 119-20.

VERS 20 - 32.

PP 266-67.

"VERS 21 - 27". De Egyptenaren aanbaden zekere dieren, en zij aanzagen het als een onvergefelijke overtreding als één ervan geslacht werd. En als er een van hun voorwerpen van aanbidding gedood werd, zelfs bij ongeval, dan kon alleen het leven van de persoon beantwoorden aan de overtreding. Mozes toonde aan Farao dat het onmogelijk was te offeren aan God in de tegenwoordigheid van de Egyptenaren in het land van Egypte, want er zouden kunnen voor hun offeranden dieren uitgekozen worden, die zij als gewijd zouden aanzien.

23.

Mozes stelde voor, drie dagen in de woestijn te gaan om offers te brengen. De koning gaf toe onder de straffende hand van God. "Vers 25 - 32".

Spir. Gifts 210 - 211.

De magiers konden de muggen niet voortbrengen. De Heer liet zelfs niet toe, dat het zou schijnen voor hun eigen oog of voor dat van de Egyptenaren, dat zij de plaag van de muggen zouden kunnen tot stand brengen. Hij wilde alle verontschuldiging van ongeloof van de Farao afnemen. Hij drong de magiers ertoe te zeggen: "Dit is Gods vinger". Dan kwam de plaag van de vliegen. Het waren zulk geen vliegen, die zonder schade sommige tijdstippen van het jaar ons kwellen. Maar de vliegen, die over Egypte kwamen waren groot en giftig. Hun steek was pijnlijk op mens en dier. God scheidde Zijn volk af van Egypte en liet niet toe, dat zij tevoorschijn kwamen aan hun kust.

Spir. Gifts 2 3 - 44. VERS 26: PP 333 - 34.