Tot tweeduizend en driehonderd avonden en morgens"

Tot tweeduizend en driehonderd avonden en morgens"

William Miller, ex-soldaat, landbouwer en bijbelonder­zoeker, zat aan zijn schrijftafel in de voorkamer van zijn gerieflijke woning, met een uitdrukking van verwonde­ring, ontsteltenis en vreugdevolle hoop op zijn gelaat.

Hij was zojuist tot een opmerkelijke slotsom gekomen. Als gevolg van twee jaar nauwgezette bijbelstudie, in het bijzonder van de profetieen, leek hij gedwongen tot de conclusie dat de Heiland zijn belofte om naar deze aarde terug te keren over ongeveer 25 jaar zou waarmaken. Het was toen 1818.

We weten nu natuurlijk dat hij fout was, maar de bijbel­studie die aan dit resultaat voorafging en de beweging die hij jarenlang aanvoerde, droegen bij tot de ontwik­keling van de bijbeluitleg.

William Miller werd een symbool voor alle christenen die na het ontsluiten van het boek Daniel rond het begin van de negentiende eeuw ijverig de bijbelse profetieen begonnen te onderzoeken om een beter begrip van Gods Woord voor de mens van deze tijd te krijgen. Zijn erva­ring was kenmerkend voor vele anderen in verschillende landen die ook Gods wil probeerden te leren kennen door zich opnieuw op de Schrift te werpen. Het verhaal

moet kort verteld worden, want dit is maar één voorval in de totstandkoming van de bijbelse heiligdomsleer. Als jongeman had hij enige tijd doorgebracht in gezel. schap van deïsten, en nam spoedig hun zienswijzen in zich op. Te zijner tijd werd hij een erkend scepticus. In het jaar 1809 werd hij plaatsvervangend politieofficier en in 1810 ontving hij een aanstelling als luitenant in de militie van de staat Vermont. Tijdens de oorlog van 1812 klom hij tot de rang van kapitein in het Ameri. kaanse leger en nam hij deel aan de slag van Plattsburg. Na de oorlog ging hij terug naar zijn huis in Low Hamp­ton, New York, waar hij, op zijn reizen na, de rest van zijn leven woonde.
Hij werd zich spoedig bewust dat zijn scepticisme geen enkele hoop voor de toekomst of verklaring van de zin van het leven voortbracht. De ontevredenheid hoopte zich op. En zo keerde hij terug naar God en de Bijbel en werd ten slotte lid van de Baptisten-kerk. Het nieuws van zijn bekering bereikte zijn deïstische vrienden in de omgeving al snel en men daagde hem uit met dezelfde argumenten waarmee hij gewoonlijk de plaatselijke christenen in verlegenheid bracht. Hij antwoordde zijn uitdager dat, als de Bijbel het Woord van God was, deze beslist begrepen kon worden en de verschillende delen onderling te rijmen moesten zijn. Hij beloofde zijn vriend dat hij - gegeven de nodige tijd - de schijnbare tegenstrijdigheden in de Bijbel voor zichzelf bevredigend zou oplossen of zou terugkeren naar zijn ongeloof. En dus begon hij een regelmatige en systematische studie van de Bijbel.

Als eerste beginsel besloot Miller alle vooringenomen­heid aan de kant te zetten en Schrift met Schrift te ver­gelijken om tot een begrip van de bijbelse waarheid te komen. Hier volgt zijn eigen omschrijving van de me­thode: „ Telkens als ik iets duisters vond, besloot ik het met alle verwante passages te vergelijken; met be­hulp van Cruden (een bijbelconcordantie) onderzocht ik alle bijbelteksten met belangrijke woorden uit een moeilijk gedeelte. Dan, als ik ieder woord in de juiste verhouding plaatste tot een onderwerp van de tekst en
ik dit in overeenstemming met alle verwante bijbelpas­sages vond, was er geen moeilijkheid meer". - William Miller, Apology and Defence, blz. 6. Deze studie bracht hem tot de conclusie dat de Bijbel zichzelf uitlegt. Hij ging nu ook inzien, dat de taal van de Bijbel letterlijk moest worden opgevat, tenzij er dui­k bewijs is dat er gesproken wordt in een figuurlij­ke zin; met uitzondering dan wanneer er figuurlijke taal werd gebruikt, hadden de woorden hun normale historische en grammaticale strekking. Evenals zijn tijdgenoten, vond Miller, dat de profetieen wel in figuurlijke taal gehuld gingen, maar letterlijk werden vervuld. Dus vond hij het in zijn studie van de profetie niet alleen nodig om Schrift met Schrift te ver­gelijken, maar ook Schrift met geschiedenis. En aange­zien de profetieen over de eerste komst van Christus ui­terst letterlijk waren vervuld, leidde hij daaruit af dat de profetieen over de wederkomst op dezelfde manier in vervulling zouden gaan. In feite ging het hele onder­werp van de wederkomst een zeer voorname plaats in zijn studie innemen. Met zijn eigen woorden: „Toen ik alle tekenen der tijden en de huidige staat van de we­reld in harmonie vond met de profetische beschrijvin­gen van het laatste der dagen, was ik genoodzaakt te geloven dat deze wereld ten naaste bij het einde van de haar toegestane tijd had bereikt. Als ik de aanwijzingen bezag, kon ik tot geen andere conclusie komen". - Ibi­dem, blz. 9.

Miller legde in zijn studie van de wederkomst veel na­druk op de profetische uitspraak: „Tweeduizend drie­honderd avonden en morgens; dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden" (Daniel 8:14). Hij was geïn­teresseerd in hetzelfde onderwerp dat de profeet Dani­el zo vele jaren eerder interesseerde. Hij zag natuurlijk in, dat deze profetie niet van toepassing kon zijn op de Joodse tabernakel of tempel. Die tabernakel was eeu­wen geleden al verwoest. In de christelijke bedeling moest het een andere betekenis hebben. Hij ging mee in het populaire geloof onder christenen van zijn tijd dat de aarde het heiligdom was en dat deze door vuur ereinigd zou worden bij de wederkomst van Christus. Bovendien nam hij het steeds meer door bijbelonder­zoekers aanvaarde principe aan dat een dag in de profe­tie staat voor een jaar letterlijke tijd. Indien de 2300 dagen 2300 jaar betekenden, beginnende enige tijd na het aan Daniel gegeven visioen en eindigende met de wederkomst, dan hoefde hij alleen maar het begin van de periode te vinden om het jaar voor de wederkomst vast te stellen. Hij ging ervan uit dat Christus' waar­schuwing, dat niemand de dag en het uur van de advent weet, betekende, dat niemand meer kon zeggen dan het jaar.

Miller vond een aanwijzing in het visioen van Daniel 8 en 9, dat we al bestudeerd hebben. Aangezien de 2300 dagen en het herstel van het heiligdom juist dat deel van het visioen vormden dat niet in hoofdstuk 8 door de engel werd uitgelegd en aangezien de verdere uitleg van het visioen in hoofdstuk 9 met tijd te maken had (de 70 weken tot aan de Messias), kwam Miller tot de slotsom dat de 70 weken „afgesneden" waren vari de langere tijdsduur, en dat daarom de twee perioden op hetzelfde tijdstip aanvingen. Dat tijdstip was het jaar 457 v.Chr. Drieentwintig honderd jaar verder zouden reiken tot 1843. Hij kwam tot deze conclusie door 457 jaar af te trekken van de 2300. Later ontdekte hij, dat 2300 jaar vanaf een punt tijdens het jaar 457 v.Chr.

zouden reiken tot een punt tijdens 1844, en paste zijn berekeningen dienovereenkomstig aan. Uiteindelijk
concentreerde zijn verkondiging zich op dit laatstge­noemd jaar. Een groot deel van zijn volgelingen koos ten slotte 22 oktober 1844 als de datum voor de we­derkomst.

William Miller was geen predikant. Hij was lid gewor­den van de Baptistengemeente en ondersteunde hun ac­tiviteiten getrouw. Maar na zijn belangrijke conclusie zette hij zijn studie voort met het steeds opnieuw na­kijken van zijn cijfers en zijn bijbelinterpretatie. Hij kon zijn overtuiging niet van zich schudden. Vaak vond hij, dat hij anderen moest vertellen van wat hij had ont­dekt, maar de angst om verkeerd begrepen te worden, weerhield hem. Als dit Gods waarheid was, zouden an­deren het vast wel op zich nemen dit aan de wereld te verkondigen. In de zomer van 1831 werd de overtui­ging dat hij anderen van zijn standpunt moest vertellen zó sterk, dat hij geen vrede meer had. Op een morgen na het ontbijt kwam hij zó overstuur zijn studeerkamer binnen, dat hij voor Gods aangezicht neerviel en bad; hij beloofde, dat hij diens boodschap zou uitdragen als de Heer de weg zou openen. „Wat bedoel je met de weg openen?" scheen de Heer te zeggen. Hij ant­woordde: „Als ik een uitnodiging zou krijgen om er­gens in het openbaar te spreken, zou ik gaan vertellen wat de Bijbel mij over de komst van de Heer te zeggen heeft".

Ogenblikkelijk gleed er een last van Millers schouders. Hij was er zeker van dat een oude boer nooit voor een preek gevraagd zou worden en hij was vergenoegd over zijn akkoordje met de Heer. Hij zat echter nauwelijks weer gemakkelijk in zijn stoel of zijn neef uit het na­bije Dresden kwam binnen met de mededeling dat er de komende zondag geen predikant in hun kerk zou zijn en dat zijn vader hem gezonden had om zijn oom William te vragen voor de gemeente te komen preken. Miller was zó versuft door de keer in de gebeurtenissen en zó kwaad op zichzelf om de belofte die hij aan God had gedaan, dat hij onmiddellijk de kamer uitging en naar een stuk bos achter de schuur rende. Daar stortte hij zijn gekwelde ziel voor de Heer uit. Zijn geweten zei



hem: „Sluit je een verbond met God om het zo snel weer te verbreken?" Voor een man van William Millers karakter was er maar één antwoord. Hij beloofde de Heer dat hij zou gaan als Die hem zou helpen. De eerste preek, bij zijn zuster, schijnt wel het tempo te hebben aangegeven voor de rest van zijn openbaar dienstwerk. De groep was zó onder de indruk van zijn inleiding over de wederkomst van Christus en over zijn inzicht in de profetie, dat ze hem uitnodigden om een week te blijven en iedere avond een lezing te houden. Mensen kwamen van omliggende plaatsen, en tegen de volgende zondag was er een echte opwekking gaande. Overal waar hij heenging, had Millers prediking dit ef­fect. Hij sprak met overtuiging over Christus en zijn wederkomst, over zonde en verlossing, en men werd tot daden aangezet. Christenen namen zijn leer aan en bereidden zich voor om Christus bij zijn terugkeer te ontmoeten. Zondaars werden bekeerd en voegden zich bij de kerk. Toen hij aan het einde van de week uit Dresden thuiskwam, vond hij een brief, waarin hij uit­genodigd werd om over de wederkomst te spreken in de kerk te Poultney, Vermont, 10 km verder. De volgende dertien jaar ging William Miller overal naar­toe waar hij werd uitgenodigd te spreken, voor zover zijn lichamelijke kracht dit toeliet. Het hoofdthema van zijn prediking was profetie en vervulling. Als gevolg van zijn prediking ontstond een grote godsdienstige bewe­ging. Eerst bleven degenen die zijn boodschap geloof­den in hun eigen kerken. Predikanten van verscheidene kerkgenootschappen namen de taak op om dezelfde waarheden te prediken. Ten slotte werden er boeken ge­schreven, bladen uitgegeven, een zekere mate van orga­nisatie werd tot stand gebracht en verscheidene grote conferenties werden bijeengeroepen. Als beste korte om­schrijving van hun boodschap noemden zij deze „adven­tistisch". Drie zomers achtereen werden grote tentbij­eenkomsten gehouden. Terwijl de belangstelling toe­nam, ontwikkelde zich tegenwerking van de kant van verschillende kerken, totdat er bij vele godsdienstigen van een vastberaden strijd tegen de millerieten sprake

was. Op het laatst waren degenen die Millers leer aan­namen, gedwongen zich uit hun kerken terug te trekken en eenvoudige gemeenten te vormen. Een voorzichtige raming door William Miller stelde het aantal gelovigen binnen zulke gemeenten op vijftigdui­zend in 1844. Anderen stelden het aantal volgelingen op honderdduizend. Gedurende enkele jaren werd het onderwerp van de wederkomst het beslissende probleem in Amerika's kerkelijk leven. Duizenden die Millers op­vatting dat Christus in 1844 zou komen, niet deelden, legden de profetieen nog altijd voor een groot deel uit volgens de methoden van Miller. Feitelijk betrof het grootste geschilpunt tussen de millerieten en hun te­genstanders de gebeurtenis die aan het eind van de pro­fetische periode zou plaatshebben. Prof. George Bush, een bekend theoloog uit die tijd, schreef een boek tegen de leer van de millerieten, geti­

teld:,,Redenen om de zienswijzen van de heer Miller o­ver de advent te verwerpen" Zo verklaarde hij de basis

van zijn oppositie: „Hoewel ik geen twijfel heb dat welingelichte onderzoe­kers van de profetie zullen toegeven dat uw tijdsbere­kening... niet wezenlijk verkeerd is, zullen ze, geloof ik, toch handhaven dat u zich volkomen vergist hebt in de aard van de gebeurtenissen die moeten optreden wan­neer deze periode ten einde zal lopen... Toegegeven, zo­als ik gaarne doe, dat we aangekomen zijn bij een gewich­tig tijdperk voor de wereld en dat het aflopen van deze perioden stap voor stap een nieuwe orde van dingen zal inleiden, intellectueel, politiek en moreel, ontken ik toch onvoorwaardelijk dat de Schrift, evenwichtig uit­gelegd, de verwachting wettigt van zo'n soort plotselinge en wonderlijke uiteenscheuring van de bestaande orde van dingen, zoals uzelf en zij die gewoonlijk met ,adven­tisten' worden aangeduid, gebruikelijk zijn te leren" - Geciteerd uit Second Advent Library, Nr. XLIV, Rea­

sons for Rejecting Mr. Miller's Views on the Advent, by Rev. George Bush, With Miller's Reply, blz. 11.

De tijd leerde, dat zowel William Miller als zijn tegenstan­ders zich vergisten in de gebeurtenis die zou plaatsheb­ben aan het eind van de 2300 jaar, volgens beiden om­streeks het midden van de vorige eeuw. 22 oktober 1844 kwam en ging zonder enige zichtbare vervulling van de profetie. Christus verscheen niet op de woken des he­mels, en niets wees erop dat het verlangde millennium van vrede en voorspoed toen begon. Zij die aan de Bij­bel hechten, wachten nog steeds op hun terugkerende Heer en de innige hoop op geleidelijke wereldverbete­ring is vervaagd onder de gevolgen van twee wereldoor­logen en de dreiging van wereldvernietiging. William Millers volgelingen en hun godsdienstige tegen­standers waren allen christenen die de Bijbel geloofden. Beiden gingen om met bijbelse profetie. Dan moest de Bijbel het antwoord op hun dilemma leveren. Als de fundamentele beginselen van profetische verklaring die door beiden gevolgd waren, juist waren (en in vervulde profetie ligt een overvloed aan bewijs ten gunste van hun juistheid), dan moest God in zijn genade meer licht zenden om zijn trouwe volgelingen de weg te wijzen. Wij geloven dat dit licht onmiddellijk na de teleurstel­ling in 1844 werd gezonden en dat het tegenwoordig o­ver de hele wereld verkondigd wordt.