Dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden"

23 oktober 1844 begon donker en troosteloos voor mis­schien wel honderdduizend adventisten. Christus was op 22 oktober niet in de lucht verschenen, zoals ze zo vol vertrouwen geloofd en op grond van de bijbelse profetie voorspeld hadden. Hoe konden ze de spottende wereld onder ogen komen die ze kort geleden nog voor eeuwig vaarwel hadden gezegd? Ze voelden zich overspoeld met de bitterheid van stukgeslagen hoop. Hiram Edson, een boer die nabij Port Gibson (New York) woonde, aan het Erie Kanaal tussen Syracuse en Buffalo, was de leider van een groep millerieten. Ze had­den zich op 22 oktober bij hem thuis verzameld, maar toen de nacht ten einde liep zonder enig teken van Christus' wederkomst, glipten sommigen van hen weg om hun teleurstelling alleen te verwerken. Bij het krie­ken van 23 oktober zei Edson tegen weinige overgeble­venen:,,Laten we naar de schuur gaan en bidden". In de lege graanschuur baden ze betraand om licht en smeekten, dat God hen niet zou verlaten nu ze het zo moeilijk hadden. Ze baden totdat ze verzekerd waren dat God hen gehoord had en dat zijn woord waar was. Met nieuwe moed liep de kleine groep naar het huis om te ontbijten. Toen stelde Edson aan één van de mannen voor, dat ze de huizen van de plaatselijke adventisten langs zouden gaan om hun broeders te bemoedigen. En zo begaven ze zich het veld in. Halverwege een maïsveld stopte Edson diep in gedach­ten, terwijl zijn metgezel doorliep. Plotseling miste zijn metgezel hem, keerde zich om en zag hem naar de he­mel staren. Terwijl hij daar in gebed stond en nadacht over het bijbels bewijs voor Christus'werk als onze Ho­gepriester, kwam het bij hem op, dat, als dit type echt aan de werkelijkheid beantwoordde, de dienst van Chris­tus samengesteld moest zijn uit een dagelijkse dienst en een jaarlijkse dienst, gesymboliseerd door de plechtig­heid op de Grote Verzoendag. Toen, als in antwoord op zijn gebed om licht, drong de overtuiging aan hem op dat Christus aan het eind van de profetische periode niet naar de aarde kwam als vervul­ling van het verlaten van het heilige der heiligen door de priester aan het einde van de jaarlijkse dienst, maar dat Hij in plaats daarvan nu pas werkelijk het hemelse heili­ge der heiligen binnenging om de dienst te beginnen. die overeenkwam met de aardse ceremonies op de Grote Verzoendag. Ze waren dus nu aangekomen bij het gewel­dige tegenbeeld van de Grote Verzoendag, en de leerstel­ling van Christus' wederkomst omvatte meer dan ze voorheen wel gedacht hadden. Edsons metgezel wilde weten of alles met hem in orde was. Hij antwoordde dat de Heer hun morgengebed ver­hoorde en licht gaf met betrekking tot hun teleurstel­ling.

En zo hadden ze iets om over te spreken toen ze hun te­leurgestelde broeders bezochten. Spoedig begaven drie leden van de groep zich aan een intense studie van de heiligdomstypen en -symbolen, in een ernstige poging om hun vergissingen in de uitlegging van de Bijbel recht te zetten.

Het antwoord op hun probleem lag in het heiligdom. In Millers prediking had de nadruk hoofdzakelijk gelegen op het tijdsvraagstuk - „tweeduizend driehonderd avon­den en morgens". De gebeurtenis was bijna voor vanzelf­

sprekend aangenomen. Nu zou de nadruk liggen op de betekenis van het heiligdom. En daar gaan we nu naar kijken.

In onze bespreking van de diensten in het aardse heilig­dom hebben we één belangrijk punt voor later bewaard. U zult zich herinneren hoe de dagelijkse diensten tot gevolg hadden dat de zonden van de mensen in het hei­ligdom werden neergelegd. Daar bleven ze als tekenen achter tot aan de jaarlijkse slotceremonie, wanneer ten slotte alles werd weggedaan. En juist deze ceremonie verduidelijkt de uitdrukking in Daniels profetie:,,dan zal het heiligdom in rechten hersteld worden". In de opsomming van speciale feesten die behoorden bij het heiligdom, in Leviticus 23, lezen we: „Maar op de tiende van die zevende maand is de verzoen­dag; een heilige samenkomst zult gij hebben en gij zult u verootmoedigen en de Here een vuuroffer brengen. Op die dag zult gij generlei arbeid verrichten, want het is de verzoendag om u verzoening te doen voor het aange­zicht des Here, uw God"(vs 27,28). Het hele doel van de heiligdomsdiensten was zonden te verzoenen. Als iemand een brandoffer naar het heilig­dom bracht, werd het dier geslacht, het bloed gebruikt, en het zou, „hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen"(Leviticus 1:4). Als iemand een zondoffer bracht, werd een soortgelijke procedure gevolgd en zou „de priester over hem verzoening doen voor zijn zonde" en zou het hem vergeven worden (Le­viticus 4:26).

Als de afzonderlijke zonden verzoend waren, waarom was het dan nodig om elk jaar een hele dag opzij te zet­ten voor verzoening - een speciale „verzoendag"? Als zonden verzoend waren, waarom dan, zoals Paulus zegt, „werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht"? Het antwoord is te vinden in de plechtigheden zelf. De zondaar droeg zijn zonde over op de onschuldige plaats­vervanger door zijn hand op diens hoofd te leggen. Het lam werd geslacht, en zijn bloed werd op de horens van het altaar gedaan, en zijn vlees werd door de priester gegeten. Zo hoopte het getuigenis van de zonden van het volk zich op. Op de tiende dag van de zevende maand, de Grote Verzoendag, werden ze uitgewist.

Dit komt tot uiting in de speciale ceremonies van deze dag. Het zestiende hoofdstuk van Leviticus is gewijd aan een zeer nauwkeurige beschrijving van deze interessan­te gelegenheid. De gebeurtenissen van die dag kunnen in het kort zo worden geschetst:

Onder de offerdieren die voor die belangrijkse dag wa­ren uitgezocht, waren een jonge stier als zondoffer voor de hogepriester en twee geiten als zondoffer voor het volk.

Nadat er twee geiten voor Gods aangezicht naar de of­ferplaats waren gebracht, werd het lot geworpen om te bepalen welke „voor de Heer" en welke „voor Azazel" zou zijn.

Eerst slachtte de priester de stier als zijn eigen zondof­fer. Dan ging de priester het heilige der heiligen binnen met wierook en een wierookvat om eerst een welrieken­de geur voor de Here te offeren, waarbij de rook het ver­zoendeksel bedekte „opdat hij niet sterve". Dan spren­kelde hij het bloed van de stier „op het verzoendeksel aan de voorzijde; en vóór het verzoendeksel zal hij ze­venmaal dat bloed met zijn vinger sprenkelen". Na het verlaten van het heiligdom slachtte de priester „de bok van het zondoffer, voor het volk bestemd". Hij ging opnieuw het heilige der heiligen binnen om „met dat bloed (te) doen, zoals hij met het bloed van de stier gedaan" had (Leviticus 16:15). Als de priester naar de voorhof terugkeerde, stopte hij in het eerste gedeelte van het heiligdom, hier „de tent der samenkomst" genoemd, om bloed op het gouden al­taar te sprenkelen. Buiten op het plein gekomen, be­sprenkelde hij dan de horens van het brandofferaltaar met het vermengde bloed van de stier en de geitebok. Door dit alles, zo werd gezegd, maakte de priester ver­zoening. Wij lezen:,,Zo zal hij verzoening doen over het heiligdom... aldus zal hij doen met de tent der sa­menkomst... Dan zal hij naar buiten gaan naar het altaar, dat voor het aangezicht des Heren staat, en daarover verzoening doen"(Leviticus 16:16-18). „Het heilige der

heiligen zal hij verzoenen, ook de tent der samenkomst en het altaar zal hij verzoenen, en over de priesters en het ganse volk der gemeente verzoening doen"(Leviti­cus r6:33).

Maar volgens zeggen had hij daarmee meer gedaan. Als hij het altaar besprenkelde, moest hij „het reinigen en heiligen van de onreinheden der Israelieten"(Leviticus 16:19). Met de slotwoorden van de informatie die God aan Mozes gaf: ,,Want op deze dag zal over u verzoening gedaan worden, om u te reinigen; van al uw zonden zult gij gereinigd worden voor het aangezicht des He­ren"(Leviticus 16:30).

Reiniging en verzoening gingen samen. Dat de zonden van Israel die in het bloed van de dagelijkse offers ston­den neergeschreven uiteindelijk uit het heiligdom wer­den verwijderd, wordt overvloedig aangetoond in de laat­ste ceremonie van de Grote Verzoendag. Daarover staat: „Wanneer hij de verzoening van het heiligdom en van de tent der samenkomst en van het altaar voleindigd heeft, dan zal hij de levende bok brengen, en Aáron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der Israelieten in al hun zonden, belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door iemand, die daarvoor gereed staat, naar de woestijn laten brengen. Zo zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land"(Leviticus 16:20-22).

Op deze wijze werden de zonden van Israel verwijderd, uit het register geschrapt, vergeten. Inderdaad „werden ieder jaar de zonden in gedachtenis gebracht", maar dat was bedoeld om ze voorgoed uit te wissen. Als dat gebeurd was, was de hele gemeenschap waarlijk rein van al hun zonden. Zo verliep dus de reiniging van het heiligdom in de schaduwdienst. De profetie in Daniel, waarop we onze aandacht geves­tigd hebben, luidt:,,Tweeduizend driehonderd avonden en morgens"(Daniel 8:14). Aangezien de profetische periode zich veel langer uitstrekt dan het bestaan van het aardse heiligdom, moeten we afleiden dat het niet van toepassing kan zijn op de tempel te Jeruzalem en het herstel daarvan onder de leiders van de teruggekeer­de ballingen, zoals Daniel eerst dacht. Waar moeten we dan zien voor de vervulling van de profetie? Het enige heiligdom dat bij het sluiten van de 2300 pro­fetische dagen nog bestaat, is het hemels heiligdom -„de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft". Maar hoe kon een tempel in de hemel, waar alleen reinheid en licht is, verontreinigd worden en reiniging nodig heb­ben? De schaduwtempeldiensten geven ons het ant­woord. We hebben gezien dat de dagelijkse offers de be­leden zonden van de Israelieten in het heiligdom over­brachten en vastlegden. Ook zo met onze zonden. Dank zij het bloed van Christus worden de zonden van een ieder opgetekend in de boeken van het hemels heilig­dom. In die zin wordt het hemels heiligdom verontrei­nigd. De speciale ceremonies van de Grote Verzoendag, die de zonden van Israel uit het heiligdom verplaatsten naar een woestijn waar ze in vergetelheid raakten, wij­zen duidelijk vooruit naar een tijd dat het hemels heilig­dom gereinigd zou worden van vastgelegde zonden. De oude Hebreeen zagen deze jaarlijkse dienst tevens als een tijd van oordeel. De Jewish Encyclopedia zegt: „God, op zijn troon gezeten om de wereld te oordelen, tezelfder tijd Rechter, Verdediger, Deskundige en Ge­tuige, opent het Boek van de Verslagen; het wordt gele­zen, en ieders handtekening daarin gevonden. De grote bazuin wordt geblazen; het suizen van een zachte koel­te wordt gehoord; de engelen beven, en zeggen: Dit is de dag des oordeels: want zelfs zijn dienaren zijn niet zuiver voor God. Zoals een herder zijn kudden verza­melt en ze onder zijn staf laat doorgaan, zo laat God ie­dere levende ziel aan Zich voorbijgaan om het uiterste van het leven van ieder schepsel te bepalen en zijn lot te bepalen. Op Nieuwjaarsdag wordt het decreet geschre­ven; op de Grote Verzoendag wordt bezegeld wie zullen leven en wie moeten sterven"(Deel II, p. 286). Wij besluiten dat het herstel van het heiligdom vooruit­wijst naar een oordeelstijd waarin er een reiniging is van de zondenregisters in de hemel. Het was deze dienst die Daniel in visioen werd aangekondigd - het precieze jaar uiteengezet wanneer het grote oordeel in de hemel moest beginnen. De aard van dat oordeel en de gevolgen ervan worden in de profetische voorspellingen en de geestelij­ke lessen van de Bijbel aangeduid. Daarop richten we nu onze aandacht.