Oordeel in de profetie

De adventisten, die eertijds Miller in zijn zienswijze wa­ren gevolgd, en nu de Schriften bestudeerden in een po­ging om hun teleurstelling te verklaren, vonden hoop en licht, zodra ze zorgvuldig het hele onderwerp van het heiligdom nagingen. Toen ze vonden dat de in het visi­oen van Daniel voorspelde reiniging van het heiligdom sterk wees op een oordeelswerk, wendden ze zich tot de verschillende bijbelplaatsen waar het oordeel uiteen­gezet wordt. Ze waren niet verrast een profetisch beeld van een groot oordeel te vinden in één van Daniels visi­oenen.

„Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen zette Zich neder; zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol; zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur; en een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit; duizendmaal duizenden dienden hem en tien­duizend maal tienduizenden stonden v66r hem. De vier­schaar zette zich neder en de boeken werden geopend... Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensen­zoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde hem voor deze; en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natien en talen dienden hem. Zijn heerschappij, die niet zal ver­gaan, en zijn koningschap is een, dat overderfelijk is" (Daniel 7:9-14).

De profeet kreeg dit tafereel te zien als onderdeel van een groter visioen over vier dieren. Deze worden dan door een engel uitgelegd als vier opeenvolgende konink­rijken, of heerschappijen, die de aarde zouden beheer­sen totdat de hemelse God een koninkrijk opricht uit­sluitend bestaande uit zijn heiligen. „Die grote dieren, die vier, zijn vier koninkrijken die uit de aarde zullen opkomen; daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningschap ontvangen"(Vs. 17,18). Aangezien deze vier wereldrijken parallel lopen met het visioen in Daniel 2, waar gezegd wordt dat het eerste koninkrijk Babylon is, moet dit visioen (in Daniel 7) reiken vanaf de tijd van de profeet tot aan de wederkomst van Chris­tus, wanneer het eeuwigdurende koninkrijk van gerech­tigheid opgericht zal worden. Dit is belangrijk, want het oordeel beschreven in de verzen 9-14 heeft plaats voor het einde. Sommige besluiten daaruit met betrekking tot het beest worden al uitgevoerd, terwijl de wereld nog in volle gang is. Het wegnemen van de heerschap­pij van het beest met de kleine horen is een voortgaand werk dat duurt „tot het einde"(vers 26). In het boek de Openbaringen is een nieuwtestamenti­sche verwijzing naar de tijd van het oordeel te vinden. „En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te ver­kondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie; en hij zeide met luider stem: Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft" (Openbaring 14:6,7). Deze twee verzen zijn een onder­deel van een visioen waarin de apostel Johannes drie engelen ziet met opeenvolgende boodschappen voor de mensheid.

Deze boodschappen dienen bijna vanzelfsprekend door menselijke boodschappers onder Gods aanwijzingen ge­bracht te worden om de wereld te waarschuwen voor de schokkende gebeurtenissen van het einde en om de mensen voor te bereiden Christus in heerlijkheid te ont­moeten. De drie-engelenboodschappen gaan onmidde­lijk vooraf aan de wederkomst, beschreven in vers 14 van hetzelfde hoofdstuk.

Opnieuw hebben we een beschrijving van een oordeel dat vóór de wederkomst van Christus gebeurt. Maar er is nog iets interessants. Dit oordeel wordt uitgedrukt in het zinsdeel:,,de ure van zijn (Gods) oordeel". In verscheidene teksten in het Nieuwe Testament vinden we de uitdrukking „dag des oordeels"(Mattei s 12:36; 2 Petrus 2:9; 3:7; 1 Johannes 4:17), bijna altijd met daarin opgesloten dat het de tijd is wanneer de zonde gestraft wordt. De apostel Petrus schakelt „de dag van het oordeel en van de ondergang der goddeloze mensen" (2 Petrus 3:7) gelijk aan „de dag des Heren", wanneer „de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden"(vers 10). Maar de „ure van zijn oordeel" is anders. Deze boodschap stelt dat „de ure van zijn oordeel is gekomen", en dit oordeel wordt verkondigd terwijl de naties en geslachten hier op aarde zijn om het te ontvangen. Daarna volgen nog twee an­dere boodschappen die de mens oproepen om te breken met afvalligheid (gesymboliseerd door Babylon) en hem ertegen waarschuwen een teken van trouw aan een gode­vijandige macht (gesymboliseerd door een beest) te ont­vangen. Het oordeel dat op deze „ure" plaats grijpt, wordt gehouden voordat Christus in heerlijkheid ver­schijnt en terwijl de mensen nog op aarde zijn. In de aan Daniel in visioen gegeven beschrijving van het oordeel wordt gezegd:,,De vierschaar zette zich neder en de boeken werden geopend"(Daniel 7:10). En de apos­tel Johannes schreef over het laatste oordeel, wanneer boosaardige mensen en engelen hun straf ontvangen:,,En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een an­der boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken" (Openba­ring 20:12). De beslissingen in het oordeel zijn dus ge­baseerd op wat in deze boeken geschreven staat, „naar hun werken".

De Bijbel openbaart duidelijk wat er in de hemelse ver­slagen wordt neergeschreven. De Schrift noemt een ge­denkboek:,,Dan spreken zij die de Here vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste: de Here bemerkte het toch en er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die de Here vrezen en zijn naam in ere houden. Zij zullen Mij ten eigendom zijn, zegt de Here der heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal"(Maleachi 3:16). Dit boek bevat blijkbaar de goede daden van de godvrezende. De Psalmist kan de hemelse registers in gedachten hebben gehad, toen hij schreef: „Mijn omzwerving hebt Gij te boek gesteld, doe mijn tranen in uw kruik; zijn zij niet in uw boek?"(Psalm 56:9).

Maar ook de verkeerde daden van mensen worden opge­tekend:,,Want God zal elke daad doen komen in het ge­richt over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad" (Prediker 12:14). Christus waarschuwde zijn toehoor­ders dat „elk ijdel woord" in het oordeel ter sprake zal komen (Matteü s 12:36) en de mens door zijn goede of verkeerde woorden „gerechtvaardigd" of „veroordeeld" zal worden (vers 37). Zelfs iemands gedachten en be­weegredenen worden daarboven te boek gesteld, want Paulus waarschuwt dat de Here „hetgeen in de duister­nis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadsla­gen der harten openbaar maken"(1 Korintiers 4:5). Ken­nelijk schrijft de hemelse griffier een volledige levensge­schiedenis van iedereen die ooit op aarde geleefd heeft en laat niets weg dat ook maar de minst mogelijke in­vloed zou kunnen hebben op de beslissing van de recht­vaardige en genadevolle Rechter.

Een ander boek wordt in Openbaring 20 genoemd - het boek des levens. Dit boek wordt ofwel bij name genoemd of er wordt duidelijk in verschillende bijbelboeken op gezinspeeld. Mozes kende dit bijzondere register, want

toen hij bij God pleitte om vergeving voor de opstandige Israelieten, bood hij aan: ,,Delg mij uit het boek dat Gij geschreven hebt"(Exodus 32:32). Christus zei tot zijn discipelen:,,Verheugt u, dat uw namen staan opgete­kend in de hemelen"(Lucas 10:20). En Paulus maakt meldingen van zijn „medearbeiders, wier namen staan in het boek des levens"(Filippenzen 4:3). Op het allerlaatst bevat het boek des levens de namen van degenen die aan de poel des vuurs zullen ontkomen (Openbaring 20:15) en die het voorrecht zullen hebben het Nieuwe Jeruzalem binnen te gaan(Openbaring 21: 27). Tegen de tijd dat de straf voor de zonde wordt toe­gemeten, zal het boek des levens alleen de namen bevat­ten van degenen die door het hemelse gerecht zijn uit­gekozen om het loon van eeuwig leven te genieten. Maar het is duidelijk dat dit niet de enige namen zijn die ooit in het boek des levens gestaan hebben. Mozes was bereid zijn naam uit het boek te laten schrappen. En God zelf gaf de reden van uitdelging aan: ,,Wie tegen Mij gezon­digd heeft, zal Ik uit mijn boek delgen"(Exodus 32:33). In visioen hoorde de apostel Johannes het anders uit­drukken:..Wie overwint zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens"(Openbaring 3:5). De namen van hen die de overwinning over de zonde behalen door de verdiensten van Christus' vergoten bloed, zullen in het boek des levens worden bewaard. Omgekeerd zul­len degenen die niet overwinnen, worden uitgewist. Dit wekt de indruk dat het boek des levens een lijst is van degenen die zichzelf tot Gods volgelingen hebben verklaard en in ieder geval een eerste stap hebben gezet in de richting van het eeuwige leven. De apostel spreekt van de „plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen" (Hebreeen 12:23). Menselijkerwijs sprekend zouden we zeggen dat het boek des levens de kerkelijke stand van de hemel is. Daarin zouden allen voorkomen die God Zich mogelijk kan voorstellen als kandidaten voor zijn eeuwig koninkrijk, vanaf Adam tot aan de allerlaatste mens op aarde die zich in vurig verlangen naar God keert, onverschillig hoe beperkt zijn begrip van het heerlijk evangelie ook is.

De verwijdering van namen uit het boek des levens vloeit voort uit een onderzoekend oordeel. Er zal een volledi­ge en grondige controle moeten plaatsvinden voordat Christus komt op de wolken des hemels, want als Hij verschijnt, zijn de beslissingen voor dood of leven al ge­vallen. De doden in Christus worden tot leven gewekt en de levende volgelingen van Christus worden omhoog­gevoerd (1 Tessalonicenzen 4:15-17) - samen is dat de hele bevolking voor het eeuwige koninkrijk. Na de we­derkomst is er geen tijd meer voor zulke beslissingen. Het is goed te bedenken dat God in zijn alwetendheid een onderzoekend oordeel, om vast te stellen wie gered is, niet nodig heeft. Maar Hij is bereid om tegenover al zijn schepselen aan te tonen dat Hij iedere zondaar in het universum rechtvaardig behandelt. Niet alleen zullen er namen in het boek des levens uitge­delgd worden. De Bijbel spreekt ook van de uitdelging van zonde. David bad: ,,Delg mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid" (Psalm 51:3) en: ,,Delg al mijn ongerechtigheden uit" (vers 11). En Nehemia bad voor de vijanden van God en zijn volk: ,,Bedek hun ongerech­heden niet en laat hun zonde niet uitgewist worden voor uw aangezicht" (Nehemia 4:5). De apostel Petrus zag uit naar de tijd wanneer de zonden van hen die zich bekeren „uitgedelgd worden" (Handelingen 3:19). In de Schrift moet onderscheid worden gezien tussen vergeving van zonde en uitdelging van zonde. De verge­ving van onze zonden is heel reeel en kan door een levend geloof in onze Heer gekend en ervaren worden. In de goddelijke daad van de vergeving worden onze zonden van ons genomen en worden we bevrijd, d.i. verlost of gered. Maar de uiteindelijke vernietiging van de zonde wacht tot de dag van Gods vergelding, wanneer de zonde voor altijd uit zijn heelal zal worden weggevaagd. De Bijbel schildert Christus als onze Advocaat: ,,Als ie­mand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige" (Johan­nes 2:1). Maar Christus kan onze zaken niet bepleiten, tenzij we ze aan Hem toevertrouwen. Hij vertegenwoor­

digt ons niet tegen onze wil in of dwingt mensen de he­mel in als ze anders besloten hebben. En hoe vragen we het Hem? De Bijbel zegt:,,Indien wij onze zonden belij­den, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid" (1 Johannes 1:9).

Evenals de Bijbel Christus als onze Advocaat voorstelt, wijst deze naar satan als „de aanklager van onze broe­ders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God" (Openbaring 12:10). Hij is de tegenstander van de zon­daren die God heeft vergeven en wilde redden voor zijn koninkrijk. Hij kent de zonden die zij hebben bedreven, omdat hijzelf hen verzocht en tot dwalen gebracht heeft. Dit werk van satan wordt goed naar voren gebracht in een visioen van de profeet Zacharia: „Vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien, staande vóór de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De Here echter zeide tot satan: De Here bestraffe u, satan... Is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt? Jozua nu was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die vóór Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit. Hij zeide tot hem: Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestklederen aan. Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten. Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond" (Zacharia 3:1-5).

God is wel Rechter van de gehele wereld, maar tegelijk een liefhebbende Vader, die het zijn zondigende en dwa­lende kinderen mogelijk heeft gemaakt om in vrede naar Hem terug te keren. Hij „wil, dat alle mensen behouden worden" (1 Timoteus 2:4) als ze alleen maar zijn uit­nodiging willen aannemen. Maar satan zou willen dat iedereen verloren ging, en in het oordeel bestrijdt hij Gods plan om vergeven zondaars in zijn koninkrijk te ontvangen. Het is in het beantwoorden van zijn beschul­digingen dat Christus als onze Verdediger optreedt. God vergeeft, omdat Christus de straf droeg. In antwoord op satans beschuldigingen verdedigt Christus de verdien­sten van zijn zoenoffer voor de zondaar.

Als elk onderdeel van een mensenleven in de hemel wordt geregistreerd, dan is dat ook zo met de belijdenis van zijn zonden en natuurlijk ook zo met het feit dat Christus ze vergeven heeft. Het commentaar van Paulus zou hier goed van toepassing zijn:,,Van sommige men­sen zijn de zonden zo duidelijk, dat zij voor hen uitgaan naar het gericht" (1 Timoteus 5:24). De heimelijke za­ken die we niet hebben willen belijden, zullen aan het licht gebracht worden wanneer het oordeel begonnen is (Prediker 12:14: 1 Korintiers 4:5). Als de naam van een oprecht kind van God in het he­mels gerechtshof ter sprake komt, zullen de archieven aantonen dat iedere zonde beleden en door het bloed van Christus vergeven is. De belofte is:,,Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen" (Openbaring 3:5). Christus leert dit begin­sel:,,Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de he­melen is" (Matteü s 10:32). Het is voor de hand liggend dat een christen zijn hele leven trouw moet blijven, wil hij behouden worden.

Als Christus voor God en de heilige engelen belijdt hoe de berouwhebbende zondaar gehuld is in het kleed van zijn eigen vlekkeloos karakter (want dit is het witte kleed dat hen gegeven zal worden), kan niemand in het heelal die verloste mens de toegang tot het koninkrijk van eeuwige gerechtigheid ontzeggen. Natuurlijk is het dan de tijd om zijn zonden voorgoed van de lijst te ha­len, want Christus heeft hem als de zijne aangemerkt. Als over ieder geval besloten is, kan de uitvaardiging van de troon komen: ,,Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaar­dig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie hei­lig is, hij worde nog meer geheiligd" (Openbaring 22: 11).

De Bijbel gebruikt meerdere beelden die moeten uit­

drukken dat de zonden van Gods volk totaal uitgewist worden. De profeet Micha zegt: ,,Gij zult al onze zonden werpen in de diepten der zee" (Micha 7:19). David stelt het zo voor:,,Zover het oosten is van het westen, zover doet Hij onze overtredingen van ons" (Psalm 103:12). Door de profeet Jeremia beloofde God:,,Ik zal hun on­gerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer geden­ken" (Jeremia 31:34). En door Jesaja maakte Hij be­kend:,,Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet" (Jesaja 43:25). Kennelijk wil God het heelal zuiveren van wat aan zon­den herinnert, zodat aan de trieste en pijnlijke ervarin­gen uit dit leven „niet gedacht zal worden, het zal nie­mand in de zin komen" (Jesaja 65:17). Het uitwissen van het gehele tragische zondenverslag is een even vast­staand onderdeel van Gods plan als de vergeving dat is. De reiniging van het heiligdom, die volgens de voorzeg­gingen van de profetie zou plaatshebben aan het eind van de 2300 jaren, wijst naar een oordeelstijd in het he­mels gerechtshof. Daar zal elk geval worden overwogen voordat Christus naar deze aarde kan komen om het ver­lossingswerk af te maken. Dit proces is sinds 1844 aan de gang. Zonder twijfel worden de namen van allen die op eeuwig leven aanspraak hebben gemaakt, op volgorde van vermelding in het boek des levens behandeld. Dit
houdt in dat eerst de doden worden besproken en dat er na enige tijd ook mensen al tijdens hun leven beoor­deeld worden. De actualiteit van deze gebeurtenissen zou ons tot nadenken moeten stemmen.

Het heiligdom, zowel symbolisch als profetisch gebruikt, is door God ontworpen om de mens te leren hoe zich voor te bereiden op Christus' wederkomst. De apostel spoort iedereen aan om te jagen naar „heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien" (Hebreeen 12:14). Hei­liging is vrijheid van zonde, en de enige manier waarop zondige mensen dit ideaal kunnen bereiken, is door Jezus Christus, „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt". Door „het bloed van het Lam" wordt de mens in staat gesteld om alle kwade dingen in zijn na­tuur en alle listen van satan zelf te boven te komen.

Christus pleit nu in de hemel voor zijn volk hier beneden. Als wij onze zonden belijden en de rug toekeren, beroept Hij Zich voor de oordeelstroon ten onzen gunste op zijn kostbaar bloed. Hij belooft de overwinnaar zijn naam niet uit het boek des levens te zullen nemen.

Maar dit is niet de enige belofte aan de overwinnaar. Neem bijvoorbeeld Openbaring 2:11 :,,Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden". „Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" (Openbaring 3:21). Wanneer Christus op de wolken des hemels verschijnt, zal over ieders geval de beslissing zijn gevallen. Het he­mels tribunaal zal het lot van ieder menselijk wezen be­paald hebben. Als Hij zichtbaar aan de hemel verschijnt, komt Hij met zijn loon en vergelding. Maar die dag is nog niet aangebroken. De genadedeur staat nog steeds op een kier. Christus doet nog steeds dienst in het hoge hof, en de uitnodiging van het evan­gelie wordt de mens nog steeds aangeboden. „De Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet" (Openbaring 22:17). Zou u in het licht van al deze dingen uw leven niet in de handen van Christus, onze Voorspraak, leggen door Hem als uw Verlosser te aanvaarden en Hem te vragen uw zonden te vergeven en uit te wissen? Hij staat nu klaar om u te ontvangen. Erken Hem, voordat de grote Rechter definitief beveelt om de deur voor alle eeuwig­heden te sluiten.