22 De 144.000

Openbaring hoofdstuk zeven is het antwoord op een vraag. In het laatste vers van hoofdstuk zes wordt de vraag geformuleerd: "Want de grote dag van Zijn toorn is gekomen, en wie kan bestaan?"
Om het antwoord te begrijpen moeten wij de vraag duidelijk formuleren. Vanaf vers 14 worden de gebeurtenissen rond de komst van Christus beschreven.

"En de hemel is weggeweken, als een boek, dat toegerold wordt, en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienst­knechten, en alle vrijen, ver­borgen zichzelf in de spelonken, en in de steenrotsen der bergen. En zij zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons en verbergt ons van het aangezicht van Hem, die op de troon zit, en van de toorn van het Lam, want de grote dag van Zijn toorn is gekomen, en wie kan bestaan?

Toen Christus tweeduizend jaar geleden voor het eerst kwam, bedekte Hij Zijn heerlijkheid. Hij was mens onder de mensen. Hij kende honger en dorst, was vermoeid en deelde al onze ervaringen, uitgenomen de zonde. Maar Zijn tweede komst is anders. Dan komt Hij in Zijn heerlijkheid. "Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met zijn engelen, en alsdan zal Hij ieder vergelden naar zijn doen." Matth. 16: 27.

In Marcus 8: 38 wordt gezegd dat de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid van Zijn Vader. Hij zal zichtbaar komen met grote kracht en heerlijkheid. Matth. 24: 30; Marc. 13:26; Luk. 21: 27. Elke keer wordt gezegd dat men zal zien dat Hij komt met grote macht en heerlijkheid. In Matth. 25: 31 wordt dan gezegd dat deze heerlijkheid Zijn eigen heerlijkheid is.
Wat is de betekenis van de woorden "in de heerlijkheid van Zijn Vader" en "met grote macht en heerlijkheid". Uit de woorden van de tekst blijkt dat deze heerlijkheid alles in beweging zet: De hemel wijkt terug als een boekrol, alle bergen en eilanden zijn in beweging. Zij vluchten weg voor de heerlijkheid van God. Toen God afdaalde op de berg Sinaï, beefde de berg zeer. Maar ook daar hulde God Zich in duisternis en donkerheid. Zie Exodus 19: 18. De berg stond geheel in rook. Maar als Jezus komt om Zijn volk op te halen, dan is alle bedekking weg. Dan zal waar worden dat alle berg en eiland op de vlucht slaat. "En ik zag een grote witte troon, en Hem, die daarop zat, van wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvluchtten, en geen plaats is voor die gevonden."

Openb. 20: 11. Het is het aangezicht van God dat bij de wederkomst alles in beweging zet. Alle dingen raken van hun plaats.

Wat doet de komst van Christus dan met Zijn vijanden? Wanneer Mozes vraagt om de heerlijkheid Gods te zien, dan antwoordt de Here: "Hij zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien, want Mij zal geen mens zien en leven." Ex. 33: 20.

Dat is wat de heerlijkheid Gods doet met Zijn kinderen, waar de zonde nog in woont. Dus God bedekt Zijn heerlijkheid. Maar de vijanden van God vluchten weg en zeggen tot de bergen die van hun plaats komen, "valt op ons", en "verbergt ons" voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit. Openb. 6: 14-17. De vijanden van God "worden te niet gemaakt door Zijn verschijning als Hij komt," (2 Tess. 2: 8) in deze vloedgolf, die voor Christus uit gaat. De bergen en de eilanden worden als het ware door "de wind" bewogen. De heerlijkheid van Christus heeft op "de dingen" in deze wereld een uitwerking die dezelfde is als de wind, zoals de wind op zee alles voort waait, zo ook hier.

Bij een dergelijke toestand past de vraag "... wie kan bestaan?" Openb. 6:17. Het antwoord staat in de volgende verzen:
"En na dezen zag ik vier engelen staan op de vier hoeken der aarde, opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enige boom. En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon, hebbende het zegel van de levende God, en hij riep met grote stem, tot de vier engelen, aan wie macht gegeven was de aarde en de zee te beschadigen, zeg­gende: beschadig de aarde niet, noch de zee, noch de bomen totdat wij de dienst­knechten van onze God, zullen verzegeld hebben aan hun voor­hoofden. En ik hoorde het getal van hen die verzegeld waren, honderdvierenveertigduizend... Openb. 7: 1-4.

Hier hebben wij al de ingrediënten bij elkaar. De laatste verwoesting van Openbaring 6 : 14-17 kan niet plaats vinden tenzij. De hemel zal niet terugwijken als een boekrol en de bergen en de eilanden zullen niet van hun plaats gerukt worden, tenzij.

Wat is dat tenzij? Dat tenzij is dat de dienstknechten van God verzegeld moeten zijn aan hun voorhoofd. De engelen hebben dus als opdracht om Gods dienstknechten te verzegelen voor de wederkomst. De tijd is dus net vóór de komst van Christus en het zegel op het voorhoofd is daarom de voorbereiding voor de komst van Christus. Het is een voor­bereiding in de menselijke geest (het voorhoofd) die het de mensen mogelijk maakt om Christus te ontmoeten, als Hij komt. Zij bezitten dan iets wat ozes niet had. Mozes zou gestorven zijn.

In Openbaring 14:1-5 wordt ook gesproken over de 144.000 en daar wordt gezegd "op wier voorhoofden Zijn naam en de naam Zijns Vaders geschreven stonden." Openb. 14: 1.

In de Bijbel heeft de naam te maken met karakter. Dat begint al in Genesis 2: 19, 20 waar Adam aan alle dieren een naam geeft die overeen kwam met het karakter, het wezen van de dieren. En God zag hoe Adam de dieren een naam gaf. Dat was zijn eerste werk. God keek toe op dezelfde manier waarop wij de ontwikkeling zien van het intellect in onze kinderen. Daar wordt je enthousiast van. En zo noemde Adam een paar uur later zijn vrouw "Mannin". Gen. 2: 23. Zo kreeg Kaïn zijn naam en Jacob en Sara en Abraham. Al deze namen beeldden een karakter uit.

Zo ook het zegel. Dat zegel staat voor het karakter van de Vader en de Zoon. Dat wat God uitriep op de vraag van Mozes: "genadig en barmhartig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die onge­rechtigheid, overtreding en zonde vergeeft, maar de schuldige houdt Hij zeker niet onschuldig", (Ex. 34: 6, 7) is overgegaan in het karakter.
Dat is ook het doel van het verlossingsplan "bestemd tot gelijk­vormigheid aan het beeld van Zijn Zoon." Rom. 8: 29. In het Oude Testament wordt van dezelfde groep gezegd: "En wie onder hen struikelt, zal te dien dage zijn als David, en het huis van David als God, als de Engel des Heren voor hun aangezicht." Zach. 12: 8. "Te dien dage zal Ik zoeken te verdelgen alle volken die tegen Jeruzalem (Gods volk) op­rukken." Vers 9.

Hier zien wij dat God de dingen doet die nodig zijn voor de afwikkeling van de geschiedenis. In het voorhoofd, daar waar de geest woont, daar zal God Zijn karakter inprenten. Dan zal Zijn naam, Zijn karakter in ons zijn, gelijk aan het beeld van de Zoon.

In Openbaring 14: 1-5 wordt duidelijk dat de verzegeling komt uit een boodschap. Daar wordt gezegd:
Dezen zijn het die zich met vrouwen niet hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk.
Dezen zijn het die het Lam volgen waar Hij ook heengaat.

Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden. Openb. 14:4,5.

De boodschappen waar zij uit voortkomen zijn de bood­schappen van de drie engelen. (Openb. 14:6-12).

1. De eerste eigenschap "niet met vrouwen bevlekt" komt uit de boodschap van de tweede engel. Zij komen uit het Babylon dat gevallen is. Zie vers 8.

2. De tweede eigenschap "zij volgen het Lam waar het ook heengaat", komt
uit de eerste boodschap waar zij het Lam volgen tot in het oordeel. De weg van het lam in het Oude Testament was in het heiligdom. In de da­ gelijkse dienst was er vergiffenis en een nieuw leven. In de jaarlijkse dienst op grote verzoendag ging het bloed van het lam tot in het allerheiligste om het volk te reinigen. Bij de Joden was de grote verzoendag een oordeelsdag en een verzegelingsdag. M.a.w. deze mensen zijn het resultaat van de echte Grote Verzoendag. Vergelijk Leviticus 16: 30 en Hebreeën 10: 1-4. Zij zijn volkomen gereinigd door het bloed van het ware Lam Gods, klaar voor Zijn komst.
3. De derde eigenschap "zij zijn eerstelingen voor God en het Lam". Zij komen uit de derde boodschap. De eer­stelingen van de nieuwe oogst werden door middel van een garve door de priester aan God voorgesteld en dan hoorde men als het ware een stem vanuit de tempel: "de oogst is geheel rijp geworden".

Zie Openb. 14: 15. Wat betekent dat? Wij zien het in vers 12: "Hier zijn ze: die de geboden van God bewaren en het geloof van Jezus". Voor de eerste keer, als het resultaat van goddelijke genade een hele groep, de 144.000 die de geboden bewaren en het geloof van Jezus be­zitten. Rijp. De oogst kan beginnen en vanuit het heiligdom wordt de Zoon des mensen toe­geroepen: "Zend Uw sikkel uit en maai, want de oogst is rijp. De eerstelingen zijn gezien. De oogst begint en de Heiland verschijnt, en zij leven".

Wij zien dus zowel in Openbaring 7 als in Openbaring 14, dat de verzegeling van de 144.000 plaats vindt in voorbereiding op de komst van de Heiland. In Openbaring 14 zien wij verder dat zij een vrucht zijn van een drievoudige boodschap en dat zij als gevolg daarvan drie eigenschappen bezitten.

Blijft de vraag: Wie worden verzegeld?
Verzegeld worden alle stammen van Israël. De stammen worden met name genoemd.
Wie is Israël en wat is een Jood volgens het Nieuwe Testament?

De Bijbel zegt daar drie dingen over:
1. "Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis, wat
uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet
naar de letter." Rom. 2:28, 29.

2. "Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen
kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht." Rom. 9: 6-8.

3. "Want besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn bete­kent niets, maar wel het houden van Gods geboden." 1 Kor. 7: 19.

Joden zijn dus mensen die een besneden hart hebben of wedergeboren zijn. Mensen die de wet houden en die voortkwamen uit Gods belofte, net zoals gebeurde met Isaak. De voorwaarde voor het zegel is dus de bijbelse bekering en het houden van Gods geboden. Nadat Johannes alles gehoord had, zag hij het. Wat zag hij? Een grote schare die hun klederen gewassen hadden in het bloed van het Lam. Zij kwamen uit grote verdrukking, maar nu met de overwinningspalm in de hand. Christus kan komen.

Samengevat:
1. De verzegeling vindt plaats in de generatie voorafgaande aan de wederkomst.
2. Het zegel bereidt hen voor op de wederkomst.
3. De verzegelden zijn de vrucht van de drievoudige engelenboodschap.
4. Dit alles werd uitgebeeld in de jaarlijkse heiligdomsdienst op de grote verzoendag. Volgens de Joden was de grote verzoendag een oordeelsdag en een dag van verzegeling. (Leo Hirsch, "De wereld van het Joodse geloof. 125-128)
Maar niet alleen de Openbaring zegt ons dat er een volk zal zijn dat "staan" zal als alles in beweging komt. Een volk dat zal "staan" voor de heerlijkheid van God. Judas de broer van Jezus zegt het als volgt: "Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberispelijk doen staan voor zijn heerlijkheid in grote vreugde." Judas 24.
Er is een volk dat "staan" zal als alles wegvlucht voor de heerlijkheid van Christus. De laatste generatie van Christenen zullen klaargemaakt worden voor Zijn komst. Zij zullen onbe­rispelijk zijn voor Zijn heerlijkheid. Dat is wat Judas en Openbaring zeven, en veertien ons vertellen.

(Uit het blaadje: “Jezus de Vriend van jong en oud” nummer 15)