Israel in de profetie

De nieuwtestamentische gemeente neemt de plaats in van Israël. Jezus geeft dat als volgt weer in een ge­lijkenis, de gelijkenis van de onrechtvaar­dige pachters.
“Hoort een andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en er een heg omheen zette, en er een wijn­pers in groef en een toren bouwde; en hij verhuurde die aan pachters en ging buiten­lands. Toen nu de tijd der vruchten na­derde, zond hij zijn slaven naar die pach­ters om zijn vruchten in ontvangst te ne­men. Maar de pachters grepen zijn slaven, sloegen de ene, doodden de andere en stenigden een derde. Hij zond weder andere slaven, nog meer dan eerst, en zij behan­delden hen op dezelfde wijze. Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij ontzien. Maar toen de pach­ters de zoon zagen, zeiden zij tot elkander: Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn erfenis aan ons te brengen. En zij grepen hem en wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen? Zij zeiden tot Hem:
Een kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij ver­huren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen afleveren. Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, die de bouwlieden af­gekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden; van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?
Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. (En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.) En toen de overpriesters en de Farizeeën zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij, dat Hij hen bedoelde. En hoewel zij Hem trachtten te grijpen, vreesden zij de scharen, daar die Hem voor een profeet hielden.” Matteüs 21:33-46
Jezus spreekt hier duidelijk taal.
“Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt.” Matteüs 21:43
De joden begrepen precies wat Hij zei en hadden maar één antwoord: Dat nooit! Zie Lucas 20:16-19.
Het joodse volk stootte zich aan de steen des aanstoots en als natie werden zij vermorzeld bij de val van Jeruzalem. Het Koninkrijk Gods is gegeven aan een ander volk, de kerk en zij draagt vrucht in de gehele wereld. Jezus rept hier met geen woord over een herstel van de joodse natie in een nabije of verre toekomst, als een vervulling van de profetie.
In Daniël 9: 24-27 vinden wij de profetie van de zeventig weken over het volk Israël. De statenvertaling schrijft:
“Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de over­treding te sluiten en om de zonden te verzegelen en om de ongerechtigheid te verzoenen en om een eeuwige gerechtig­heid aan te brengen, en om het gezicht en de profeet te verzegelen en om de heilig­heid der heiligheden te zalven. Weet dan en versta: van dat het woord uitging, om te doen weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, de Vorst, zijn zeven weken en twee en zestig weken; de straten en de grachten zullen weer ge­bouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn; en een volk van de vorst, dat komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromende vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vast besloten verwoestingen.
En hij zal velen het verbond versterken, één week; en in de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden; en over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de volein­ding toe, die vast besloten zijnde, zal uit­gestort worden over de verwoeste.”
Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad. En in die zeventig zou de
§ overtreding afgesloten worden,
§ de zonde verzegeld worden,
§ de ongerechtigheid verzoend worden,
§ een eeuwige gerechtigheid aangebracht worden,
§ het gezicht en de profeet verzegeld worden,
§ de heiligheid der heiligheden gezalfd worden.
Dit zijn de dingen die plaatsvonden door Jezus.
“Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven;…” (Statenvert.: “Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde éénmaal gestor­ven;…”) Romeinen 6:10
“...na de reiniging der zonden (Statenvert.: door Zichzelf) tot stand gebracht te hebben,…” Hebreeën 1:3
“…en Hij is een verzoening voor onze zonden…” 1 Johannes 2:2
“…die is overgeleverd om onze overtre­dingen (Statenvert.: zonden) en opgewekt om onze rechtvaardiging.” Romeinen 4:25
“…dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden.” Lucas 24:44
“De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester hebben, die geze­ten is ter rechterzijde van de troon der ma­jesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom (Statenvert.: een bedie­naar van het heiligdom),…” Hebreeën 8:1-2
De zeventig weken leiden naar het hoog­tepunt van het verlossingsplan, de dood van Christus aan het kruis, de opstanding en de dienst in een nieuw, hemels heiligdom. De uitdrukking ‘heiligheid der heiligheden’ heeft volgens de commentaren en woorden­boeken nooit betrekking op personen maar alleen op heilige plaatsen of voorwerpen. De zalving van een nieuw heiligdom betekende dus een nieuwe dienst. De Hebreeënbrief is alleen aan dit onderwerp gewijd.
De profeet zegt verder:
“Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een ge­zalfde (Statenvert.: tot op de Messias), een vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken lang…” Daniël 9:25
Het bevel om Jeruzalem te herbouwen en de stad te herstellen werd uitgevaardigd in 457 v.Chr. Vanaf 457 v.Chr. tot aan de Messias, Jezus gezalfd door de heilige Geest en gedoopt door Johannes de Doper, waren het 69 weken of 69x7=483 jaren; dan komt men in het jaar 27 n.Chr. (Het jaar nul bestaat niet, van 1 v.Chr. gaat men naar 1 n.Chr.) Jezus was toen 30 jaar oud.
“En na de tweeënzestig weken zal een ge­zalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen Hem is;…En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden;…” Daniël 9:26-27
De Statenvertaling schrijft:
“En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn…En Hij zal velen het verbond versterken één week, en in de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden;…”
Na zijn doop zou Jezus, 3 1/2 jaar later, ge­dood worden. Op dat moment zou Hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden. De rituele tempeldienst zou niet meer gelden voor God. Het voorhangsel scheurde van bo­ven naar beneden en de blik van de nieuws­gierige kon doordringen in het heilige der heiligen. De priester die het avondoffer wil­de brengen liet van schrik zijn mes vallen en liet het offerdier los zodat het ontkwam. Schaduw en werkelijkheid ontmoetten el­kaar in de dood van de Heiland.
Zeven jaar later (na 27 n.Chr.) in 34 n.Chr. werd Stefanus gedood en kwam er een grote vervolging waardoor de volgelingen van Jezus overal verstrooid werden. Zo kwam het evangelie in Samaria. Vanaf dat moment worden heidenen ingelijfd in de gemeente van God.
De speciale week om het verbond te ver­sterken, in het bijzonder voor het joodse volk, was voorbij. Aan het begin van deze jaar/week had Jezus hen nog verboden om naar de heidenen of de Samaritanen om te zien. Nu werden zij gezonden. De speciale genade voor het joodse volk was voorbij. De joden hadden zelf het zilveren koord verbroken. Van nu af aan zou het Koninkrijk Gods gegeven worden aan een volk dat vruchten daarvan zou brengen.
Er zou ‘een vorst komen’ die stad en heiligdom zou verwoesten en die vorst zou in een overstroming omkomen. Dat waren de Romeinen die Jeruzalem verwoestten en die zelf in de volksverhuizing (een over­stroming) ten onder zouden gaan. Daarop zou een verwoester komen tot het einde toe. Dit was het pausdom dat door de val van Rome de mogelijkheid kreeg om zich te ontwikkelen. Over de verwoesting van de tempel zegt Jezus:
“Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.” Matteüs 23:38. De Statenvertaling schrijft hier:
“Zie, uw huis wordt u woest gelaten.”
De dood van de Messias en de korte periode van verkondiging van het evangelie, uitslui­tend aan de joden, die daarop volgde, ver­zegelde hun genadetijd als volk, als natie. Voor God was het nu tot een eind gekomen. Maar zelfs dan nog heeft God geen haast met de voltrekking van het vonnis. Hij wacht nog bijna veertig jaar.
“…en Jeruzalem zal door heidenen ver­trapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn.” Lucas 21:24
“Maar laat de voorhof, die buiten de tem­pel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maan­den lang.” Openbaring 11:2
Sommigen personen denken dat de tijden der heidenen vervuld zijn toen de joodse staat in 1967 Jeruzalem heroverde. Anderen menen dat dit in de toekomst gebeuren zal daar de huidige joden in de nieuw­testamentische betekenis van het woord nog steeds heidenen zijn. Hoe dan ook, het alge­meen aanvaarde idee is dat de tijden der heidenen een periode is voor de heidenen, die gevolgd zal worden door een speciale genadetijd voor de joden. Maar de context in Lucas 21 evenals de profetie in Openbaring 11:2 verbindt de tijden der heidenen en het vertrappen van Jeruzalem met de 1260 jaren en vervolging door het pausdom.
Openbaring 11:2 zegt: ‘zij (de heidenen) zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang. Tweeënveertig maanden zijn 1260 dagen en dat is weer een tijd, tijden en een halve tijd. De tijden der heidenen zijn dus een tijd, tijden en een halve tijd van het pausdom. Dat komt overeen met de profetie in Lucas 21.
Drie keer is er een verslag van de rede van Jezus over de laatste dingen, nl. in Matteüs 24, Marcus 13 en Lucas 21. Drie keer wordt er gesproken over een vervolging en direct na de vervolging over tekenen in zon, maan en sterren. Al deze dingen gebeurden rond 1798.
“Maar in die dagen, na de verdrukking, zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven. En de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen.” Marcus 13:24-25
“…en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen (Statenvert.: volken), en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der hei­denen zullen vervuld zijn. En er zullen te­kenen zijn aan zon en maan en sterren,…” Lucas 21:24-25
Matteüs spreekt over ‘dagen’ der verdruk­king, evenals Marcus. Lucas spreekt over ‘tijden’ der verdrukking.
Zo spreekt de Bijbel over de 1260 jaren pau­selijke overheersing, van 538-1798.
§ Daniël 7:25: ‘een tijd en tijden en een halve tijd’
§ Daniël 12:7: ‘een bestemde tijd, be­stemde tijden en een helft (Statenver­taling)’
§ Openbaring 11:2: ‘tweeënveertig maan­den lang’
§ Openbaring 11:3: ‘twaalfhonderd zestig dagen lang’
§ Openbaring 12:6: ‘twaalfhonderd zestig dagen’
§ Openbaring 12:14: ‘een tijd en tijden en een halve tijd’
§ Openbaring 13:5: ‘tweeënveertig maan­den’
Eindconclusie:
De tijden der heidenen waarover gesproken wordt in Lucas 21 zijn geen profetie over het joodse volk noch over de joodse natie, maar een profetie die de tijd van de pause­lijke opperheerschappij aangeeft. De heilige stad, het Jeruzalem dat vertreden wordt, zijn de ware kinderen Gods die het hemelse Jeruzalem tot moeder hebben.
“Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.” Galaten 4:26
Evenals het pausdom een grote stad is die ook wel Babylon genoemd wordt, zo is ook de gemeente Gods een stad, de stad Jeru­zalem.
De apostel Paulus geeft ons in Romeinen 11 een profetie over de volheid der heidenen. Deze profetie wordt in evangelische kringen algemeen beschouwd als een aanwijzing naar de bekering van de joden, in die zin, dat het joodse volk weer een plaats in zal nemen nadat de heidenen hun tijd gehad hebben.
Romeinen 11 kan in feite alleen maar begre­pen worden als het woord ‘volheid’ begre­pen wordt. Het is het Griekse woord plêrô­mâ. Dit woord wordt diverse malen gebruikt in de brief aan de Efeziërs.
“…en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods.” Efeziërs 3:19
“…totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods be­reikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus.” Efeziërs 4:13
“…die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.” Efeziërs 1:23
Het gebruik van het woord ‘volheid’ of ‘vervullen’ heeft in bovenstaande teksten te maken met het bereiken van een standaard door het vervuld zijn met God en goddelijke karaktereigenschappen. Een vervullen met als doel volmaaktheid.
De apostel Paulus heeft het in Romeinen 11 over de ‘volheid’ der heidenen en de ‘vol­heid’ der joden.
“…een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat,…” Romeinen 11:25
“Betekent nu hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid.” Romeinen 11:12
De laatste tekst maakt duidelijk wat het woord ‘volheid’ betekent. De joden hadden de volheid kunnen bereiken maar dat deden zij niet. Hadden zij die volheid bereikt dan zou het evangelie effectiever geweest zijn onder de heidenen.
“Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo ge­struikeld, dat zij wel vallen moesten? Vol­strekt niet! Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken. Betekent nu hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!” Romeinen 11:11-12
Een voetnoot in de duitse Schlachter vertaling zegt over de betekenis van het woord volheid:
“Hun volledig herstel/hun heilsvolheid”. Het woord betekent dus de volheid van het heil voor de joden, hun volledig herstel. Maar de joden kwamen niet tot volheid. De apostel Paulus zegt wat de volheid van de joden betekend zou hebben:
“Want, indien hun verwerping de ver­zoening der wereld is, wat zal hun aan­neming anders wezen dan leven uit de doden? Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken.” Romeinen 11:15-16
D.w.z., als de joden dat bereikt hadden wat God wilde dat zij zouden bereiken, dan zou dat betekend hebben: ‘leven uit de doden’, d.w.z., ‘de opstanding uit de doden’.

Het beeld dat de apostel hier gebruikt is dat van de eerstelingen: ‘zijn de eerstelingen heilig dan ook het deeg’. De eerstelingen in het Oude Testament waren de eerste garven van de nieuwe oogst. Deze werden op het paasfeest (het Pascha) voorgesteld aan de Here en dan kwam er als het ware een stem uit de tempel die zei: ‘de oogst is rijp’.
In Openbaring 14 wordt dat duidelijk. Daar wordt de gemeente van de eindtijd uitge­beeld in het tafereel van de oogst. Een groep mensen worden de 144.000 ge­noemd. Van hen wordt gezegd dat ‘zij de eerstelingen’ zijn voor God en het Lam. De eigenschappen van deze mensen blijken de vrucht te zijn van een boodschap. Dan wordt onze blik op de hemel gericht en zien wij uit de tempel een engel komen die zegt dat de oogst der aarde geheel rijp geworden is. De drie eigenschappen die aan deze 144.000 worden toegekend, met de daarbij behoren­de boodschappen, zijn dat deze zich niet met de vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Zij hebben gehoor gegeven aan de tweede engelboodschap ‘Babylon is ge­vallen’ en hebben Babylon daarom verlaten.
Als tweede zijn deze het Lam gevolgd waar het ook heengaat. Zij hebben het Lam ge­volgd tot in het heilige der heiligen. De weg van het Lam was in de oudtestamentische heiligdomsdienst. Zij zijn dus een vrucht van de eerste engelboodschap en volgen Jezus in zijn dienst in het heiligdom tot in het heilige der heilige waar het oordeel plaatsvindt.
De derde eigenschap was dat zij ‘eerste­lingen waren voor God en het Lam’. Zij zijn de vrucht van de derde engelboodschap. En zoals er vroeger in de rituele dienst geen oogst was, tenzij de eerstelingen voorgesteld zijn, zo ook hier. Het is de taal van het oude ritueel.
“…der heiligen, die …” Openbaring 14:12
De Statenvertaling schrijft hier: “…hier zijn zij…”
Zij worden duidelijk voorgesteld.
“Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren (Statenvert.: Hier is de lijdzaam­heid der heiligen; hier zijn zij, die de ge­boden Gods bewaren en het geloof van Jezus). En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na.” Openbaring 14:12-13
De eerstelingen worden voorgesteld en hun rijpheid vastgesteld: ‘Hier zijn zij die de ge­boden Gods bewaren en het geloof van Jezus’. Het antwoord uit de tempel luidt: ‘Ik hoorde een stem uit de hemel, zalig zijn de doden die in de Here sterven van nu aan’. Let op: ‘van nu aan, vanaf het moment dat de eerstelingen voorgesteld zijn’.
In vers 15 wordt dat in het kader van het oude ritueel herhaald:
“En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem, die op de wolk gezeten was: Zend uw sikkel uit en maai, want de ure om te maaien is geko­men, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden.” Openbaring 14:15
De eerstelingen vertegenwoordigden dus de oogst. Leviticus 23:14 maakt duidelijk dat het gebruik van de oogst voor het bakken van brood ook afhing van het voorstellen van de eerstelinggarve in de tempel.
Zoals ook Paulus zegt: “Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg,…” Romeinen 11:16
Worden dus de eerstelingen door God aan­genomen, dan ook het brood dat eruit voort­komt en ook de gehele oogst.
De volheid der joden welke zij echter nooit bereikt hebben, zou dus geleid hebben tot de opstanding uit de doden.
Dat zegt Paulus: “…wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden?” Romeinen 11:15
Drie keer wordt in het Nieuwe Testament de uitdrukking ‘eersteling’ verbonden met de opstanding uit de doden.
“Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn…Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst;…” 1 Korintiërs 15:20-23
“Want, indien hun verwerping de ver­zoening der wereld is, wat zal hun aan­neming anders wezen dan leven uit de do­den? Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken.” Romeinen 11:15-16
“Dezen zijn gekocht uit de mensen als eer­stelingen voor God en het Lam…Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren. En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here ster­ven, van nu aan.” Openbaring 14:4-13
De uitdrukking ‘hun volheid’, d.w.z. ‘de volheid der joden’, betekent dus dat, als het joodse volk, als volk, de Messias aangeno­men had, het genezen zou zijn van zijn verschrikkelijke ziekte, het zou bevrijd zijn van de slavernij en bevestigd als de mach­tige hoofdstad van de aarde.
Zou dan de andere uitdrukking ‘volheid der heidenen’ niet precies hetzelfde betekenen? “Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verhar­ding is over Israël gekomen, totdat de vol­heid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk ge­schreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden. En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.” Romeinen 11:25-27
Alle elementen zijn hier weer bij elkaar. De volheid der heidenen betekent dát wat de joden niet bereikt hebben. Een karakter waar de ‘goddeloosheden vanaf gewend zijn’, waar ‘de zonden van weggenomen zijn’. Een volk bekleed met zo’n karakter zal een invloed hebben op het joodse volk welke gelijk staat aan de invloed die de volheid der joden op de heidenen gehad zou hebben. De volheid der heidenen betekent dat Israël de schellen van de ogen vallen en hun gedeelte­lijke verharding opheft.
De vol­heid der heidenen betekent dus heil voor de joden maar niet in die zin dat de joden dan de plaats van de heidenen innemen. Waarom moet iemand in Gods plan van het toneel verdwijnen als hij Gods plan in zich laat verwezenlijken. Dat is nog nooit gebeurd. Mensen zullen dat trachten te doen, maar dat is niet Gods werk. Als de heidenen, dat is dus de kerk uit de heidenen, de volheid bereiken dan betekent dat ook opstanding uit de doden, want zegt de apostel, ‘aldus zal gans Israël behouden worden’. Gans Israël kan alleen betekenen ‘het gelovige volk Gods’. De verlossing die de gelovigen wacht is de opstanding uit de doden.
De volheid der heidenen betekent dus niet dat het vleselijke Israël de kerk aflost maar dat de kerk volledig rijp wordt voor de oogst. De boodschap daartoe staat in Openbaring 14.