Een Wonderlijke Profetie

Een Wonderlijke Profetie

Het hele jaar door vormde de dagelijkse dienst een beeld van het belijden van zonden, en het achterlaten van die zonden bij Christus, onze grote Zondendrager, in het heiligdom in de hemel. Maar Christus zal de zonden van de wereld niet altijd blijven dragen. Het moment zal komen, waarop Hij het laatste spoortje van de zonde in de boeken in de hemel zal uitwissen. Dan zullen de zonden van de rechtvaardigen op de satan gelegd worden, de oorsprong van de zonde. En hij zal met alle zonden en de zondaars in de poel van vuur worden verteerd.

God is een God van rechtvaardigheid. Voordat de zonden van de rechtvaardigen, of de namen van de ongelovigen, in de boeken in de hemel zullen worden uitgewist, zullen de levensverslagen onderzocht worden (Openbaring 3:5). Er zal een gerechtelijk vooronderzoek, een onderzoekend oordeel plaatsvinden. De dienst in de tweede afdeling van het heiligdom was een afbeelding van dit werk. Deze dienst werd Grote Verzoendag genoemd, of de reiniging van het heiligdom. Er staat geschreven: “Op deze dag wordt voor u verzoening gedaan om u te reinigen. Van al uw zonden wordt u voor het aangezicht van de HEERE gereinigd” (Leviticus 16:30).

Toen mensen en engelen een Genadetijd toegewezen kregen, werd ook een tijdstip voor het oordeel vastgesteld. Dan zullen zij worden berecht. De opstanding van Christus is een belofte, of een verzekering, dat dit oordeel zal plaatsvinden. God zegt, dat “Hij een dag bepaald heeft waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen door een Man, Die Hij daartoe aangesteld heeft. Daarvan heeft Hij aan allen het bewijs geleverd door Hem uit de doden op te wekken” (Handelingen 17:31).

De dag van het oordeel is een vastgestelde tijd, vastgelegd om een speciaal werk te doen. Het is een bepaalde tijdsduur. “ De rechtvaardige en de onrechtvaardige zal God oordelen, want daar is een tijd voor elke gebeurtenis en voor elk werk” (Prediker 3:17). God heeft de wereld niet in het onzekere gelaten wat betreft de tijd, waarin de dag van het oordeel zal vallen. Grote Verzoendag, of de reiniging van het heiligdom, is daarvan een afbeelding. Maar via de profeet Daniël heeft Hij voorzegd, wanneer die gebeurtenis plaats zal vinden.
In hoofdstuk acht van het boek Daniël lezen we, dat de profeet in de laatste dagen van het Babylonische rijk een profetisch overzicht kreeg over de wereldgeschiedenis, vanaf zijn tijd tot aan het einde van alle aardse koninkrijken. Hij zag een ram met twee horens, en een ruwharige geitenbok, die een opvallende horen tussen zijn ogen had. Deze geitenbok kwam vanuit het westen, overwon de ram en vertrapte deze onder zijn poten. De geitenbok werd toen zeer sterk. Maar toen hij sterk geworden was, brak de grote horen af. En daarvoor in de plaats kwamen vier grote horens, verdeeld naar de vier windrichtingen. “Uit één ervan kwam een kleine horen tevoorschijn, die uitzonderlijk groot werd” “Hij maakte zich groot tot aan de Vorst van dat leger (van sterren)” Deze uitdrukking, zo wordt beweerd, betekent hetzelfde als ‘de Vorst van de legerscharen.”
De profeet zag, dat deze kleine horen het volk van God op aarde vervolgde. Maar op datzelfde moment werd zijn aandacht getrokken door een gesprek tussen twee hemelse wezens. Hij geeft dit gesprek zó weer: “Toen hoorde ik een heilige spreken, en een heilige zei tegen de Ongenoemde Die sprak: Hoelang zal het visioen van het steeds terugkerende offer en de verwoestende afvalligheid gelden, en hoelang zal zowel het heiligdom als het leger overgegeven worden om vertrapt te worden? Hij [de Ongenoemde, de Vorst van de legerscharen] zei tegen mij: Tot tweeduizend driehonderd avonden en morgens. Dan zal het heiligdom in rechten hersteld (KJV: gereinigd). worden” (Daniël 8:1–14). Daniël begreep het visioen niet. En Iemand, die het bevel had over de strijdkrachten in de hemel, droeg de engel Gabriël op om hem dit te doen begrijpen. Gabriël gaf vervolgens deze
korte uitleg:

“De ram met de twee horens die u gezien hebt, dat zijn de koningen van Medië en Perzië. En de harige bok is de koning van Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen zat, dat is de eerste koning” [Alexander de Grote].

Daarna vertelde hij, dat de vier koninkrijken waarin Griekenland verdeeld zouden worden, afgebeeld door de vier horens, niet zo sterk als Griekenland zouden zijn. Maar het koninkrijk, dat afgebeeld werd door de kleine horen – het Romeinse rijk – dat uit één van de vier horens (of windrichtingen). ontstond, zou het volk van God te gronde richten. Het zou zelfs in opstand komen tegen de Vorst der vorsten Zelf, wanneer Hij op aarde zou komen. Dit laatste was meer dan Daniël kon verdragen. Toen hij zag, dat deze macht zelfs de Vorst der vorsten van het leven zou beroven, viel hij flauw. En toen Gabriël zei: “Wat betreft het visioen van de avond en de morgen, wat gezegd is, dat is de waarheid”, vond Daniël het zinloos om nog verder te gaan. Want hij was niet in staat om het te begrijpen (Daniël 8:20–27).

Daniël was een paar dagen ziek. Maar hij begon al gauw te bidden om een volledige uitleg van het visioen. We hebben een verslag van zijn gebed. Het is niet lang. Toen hij begon te bidden, gaf God in de hemel opdracht aan Gabriël om naar hem toe te gaan en het gebed van de profeet te verhoren. En nog voordat hij klaar was met bidden, raakte de engel hem aan (Daniël 9:1–23). De hemel en de aarde worden heel dicht bij elkaar gebracht door het gelovig gebed. Degene die in eenvoudig geloof volhoudt, totdat een antwoord uit de hemel gezonden wordt, is door de Heer “zeer gewenst” (Daniël 9:23).

Gabriël verzekerde Daniël: “Bij het begin van uw smeekbeden is er een woord uitgegaan en nu ben ik zelf gekomen om u dat te vertellen, want u bent zeer gewenst. Begrijp dan dit woord en krijg inzicht in het visioen” Alles was uitgelegd, behalve de vraag aan de “Ongenoemde” en Zijn antwoord. De totale hemel is geïnteresseerd in Gods werk op aarde. Het was niet uit nietszeggende nieuwsgierigheid, maar uit diepe belangstelling, dat die vraag gesteld werd: “Hoelang zal het visioen van het steeds terugkerende offer en de verwoestende afvalligheid gelden, en hoelang zal zowel het heiligdom als het leger overgegeven worden om vertrapt te worden?” (Daniël 8:13). Het woord “offer” is in de officiële vertaling van de Bijbel schuin gedrukt. Dat geeft aan, dat “het door menselijke wijsheid is toegevoegd, en niet tot de tekst zelf behoort.”

Op het moment, dat deze vraag gesteld werd, lag het heiligdom, de tempel die door Salomo gebouwd was, in puin. Gods volk leefde in ballingschap in een vreemd land. Het visioen had aan de engelen en aan Daniël onthuld, dat er ver in de toekomst een macht zou opstaan, die een nog ergere vervolging over het volk van God zou brengen, dan ze tot dat moment ooit hadden meegemaakt. Dit is in vervulling gegaan tijdens de twaalfhonderdzestig jaar durende vervolging door het pausdom. Deze periode staat in de geschiedenis bekend als de Donkere Eeuwen (Daniël 8:23–25). Deze vervolging heeft het hemelse heiligdom niet kunnen aantasten. Want geen enkele aardse macht kan tot in de hemel reiken. Maar het vertrapte de menigte mensen, die in de richting van het hemels heiligdom baden. Ze onthielden mensen het Woord van God. Daarmee verduisterden zij lange tijd de juiste inzichten over het hemels heiligdom.

Toen de Ongenoemde de vraag beantwoordde, richtte Hij het woord tot Daniël, in plaats van tot degene die de vraag gesteld had. Niemand anders dan de Vader of de Zoon konden het vastgestelde tijdstip onthullen voor de grote rechtszitting van het oordeel, die in het hemels heiligdom gehouden zou gaan worden. Christus noemde toen het aantal jaren, dat nog zou verlopen, voordat het grote oordeelszitting geopend zou worden. Hij wordt terecht “Hij die geheimen noemt” of “de Wondernoemer” genoemd (volgens aantekeningen in de kantlijn van de King James Version bij Daniël 8:13, vertaler)
Toen tegen Daniël gezegd werd, dat hij inzicht in het visioen moest krijgen, dacht hij ongetwijfeld aan de woorden, die rechtstreeks tot hem gesproken waren: “Tot tweeduizend driehonderd avonden en morgens. Dan zal het heiligdom in rechten hersteld (KJV: gereinigd). worden” (Daniël 8:14). Daniël liet deze woorden in gedachten de revue passeren. Gabriël begon het gedeelte van het visioen uit te leggen, waar hij bij zijn vorige bezoek niet aan toegekomen was.

De profetie over de drieëntwintighonderd avonden en morgens uit Daniël 8:14 is één van de meest grandioze profetieën van de hele Bijbel. Er zijn andere profetische lijnen, die de opkomst en de val van landen voorzeggen. Maar de drieëntwintighonderd avonden en morgens onthult twee van de belangrijkste gebeurtenissen uit de geschiedenis van de hele mensheid. Namelijk de tijd, waarin Christus op aarde zou komen en Zichzelf zou geven als losprijs voor het verloren menselijk geslacht. En ook het begin van het grote tribunaal in de hemel, wanneer de Rechter van heel de aarde de eeuwige bestemming zal bepalen van iedere ziel, die ooit op aarde heeft geleefd.

Tijdens zijn eerste bezoek aan Daniël legde Gabriël de symbolen van de ram, de ruwharige geitenbok, en de vier horens. En hij vertelde ook wat de kleine horen zou gaan doen. Maar Daniël viel flauw voordat hij de drieëntwintighonderd avonden en morgens had uitgelegd. Toen hij terugkwam om dat woord uit te leggen – en de profeet vroeg, dit woord te begrijpen en inzicht te krijgen in het visioen – begon hij daarom meteen met onderwerp tijd. Zijn eerste woorden waren: “Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad” (Daniël 9:24). Het woord “bepaald” betekent in het Hebreeuws letterlijk “afgesneden”, n.l. van een langere tijdsperiode. De enige tijdsperiode die hiervoor in aanmerking komt is die van de drieëntwintighonderd avonden en morgens. Daarom moesten de zeventig weken van die periode worden afgesneden, en worden toegepast op de Joden en hun heilige stad (Daniël 9:24–27).

Een dag staat in de profetische tijdrekening voor een jaar werkelijke tijd (Numeri 14:34; Ezechiël 4:6). Zeven jaar vormen samen een jaarweek, (Genesis 29:27). Zeventig weken zijn dus 70 x 7 = 490 jaar. Vierhonderdnegentig jaar waren bepaald over het Joodse volk. In deze periode zouden zes dingen bewerkt worden:
1. “Om de overtreding te beëindigen” De grootste van alle overtredingen zou worden begaan: de zondeloze Zoon van God zou van het leven worden beroofd.
2. “De zonde te verzoenen” Christus heeft aan de dood deel gekregen “om door de dood hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, teniet te doen” (Hebreeën 2:14). En daarmee voorgoed een einde aan de zonde te maken.
3. “De ongerechtigheid te verzoenen” Christus verzoende, “doordat Hij vrede gemaakt had door het bloed van Zijn kruis,” “alle dingen tot Zichzelf” (Kolossenzen 1:20).
4. “Om een eeuwige gerechtigheid tot stand te brengen” De dood van Christus opende de weg, waarlangs iedere zoon of dochter van Adam eeuwige gerechtigheid kan ontvangen. Als je daarnaar verlangt.
5. “Om visioen en profeet te verzegelen” Er vonden in deze vierhonderdnegentig jaar gebeurtenissen plaats, die het hele visioen van de drieëntwintighonderd avonden en morgens verzegelden, of vastlegden.
6. “om de Heiligheid van heiligheden te zalven” Toen het moment gekomen was om de dienst in het aardse heiligdom te beginnen, werd het hele heiligdom gezalfd (Exodus 40:9). En toen Christus het heiligdom in de hemel binnenging, om het dienstwerk te gaan doen, waarvan de aardse heiligdomsdienst een afbeelding was, werd ook het hemels heiligdom gezalfd, voordat Hij met Zijn dienstwerk in de eerste afdeling begon. Het heiligdom in de hemel wordt “Heiligheid van heiligheden” genoemd, om dit van het aardse heiligdom te onderscheiden.

Er zijn in de geschiedenis van de gemeente wonderlijke veranderingen tot stand gebracht tijdens die vierhonderdnegentig jaar. Nadat de engel de gebeurtenissen had opgesomd, die in deze periode zouden plaatsvinden, vertelde hij Daniël, waar hij deze tijdsperiode moest plaatsen in de wereldgeschiedenis. Hij noemde het tijdstip, waarop deze periode zou beginnen. “U moet weten en begrijpen: vanaf de tijd dat het woord uitging om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken. Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar wel in benauwde tijden” (Daniël 9:24–25).

De lange periode van drieëntwintighonderd jaar, waarvan de zeventig weken, of vierhonderdnegentig jaar werden afgesneden, begon met het uitgaan van het drievoudige bevel om Jeruzalem te herbouwen (Ezra 6:14). Dit bevel werd in 457 voor Christus uitgevaardigd. Dit decreet werd pas ongeveer halverwege het jaar van kracht (Daniël 9:25–27). Het precieze tijdstip van het uitgaan van dit bevel ligt dus 456½ jaar voor Christus.

Gabriël verdeelt de zeventig weken in drie periodes: zeven weken, tweeënzestig weken en één week (Ezra 7:9). De profeet Nehemia geeft een verslag van de herbouw van de muren in benauwde tijden.

De zeven weken en de tweeënzestig weken, ofwel in totaal 69 weken, zouden reiken tot aan de Messias, de Vorst. Negenenzestig weken betekent: 69 x 7 = 483 jaar. Wanneer je dit uitrekent vanaf 456½ jaar voor Christus, dan kom je in 26½ na Christus. In de lente van het jaar 27, ofwel 26½ na Christus, werd Jezus bij Zijn doop gezalfd met de Heilige Geest. Vanaf dat moment was de Christus, de Messias, de Gezalfde (Johannes 1:42; Lukas 3:21–22; Handelingen 10:38).

Nadat de zeven weken en de tweeënzestig weken voorbij waren, zou de Messias “uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn” Hij stierf om verzoening te doen voor de zonden van de wereld. Nadat hij gezegd heeft, dat de Messias zou worden uitgeroeid, voegt Gabriël toe: “Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden” (Daniël 9:27). Het dienstwerk van Christus duurde na Zijn doop nog drieën-een-half jaar, ofwel de helft van een profetische week.

Christus werd in het midden van de zeventigste week uitgeroeid. Maar over de Joden waren de volle zeventig weken bepaald. Christus gaf Zijn discipelen de aanwijzing, dat zij hun werk in Jeruzalem moesten beginnen. Pas na de steniging van Stefanus in het jaar 34 na Christus, ofwel drieëneenhalf jaar na de kruisiging, bracht men het evangelie aan de heidenen. Het verbond werd door de discipelen versterkt (Hebreeën 2:2–3). Want tot het jaar 34 na Christus beperkten zij hun werk tot de Joden. Dat was het einde van de periode die over het volk was bepaald (Handelingen 8:1–4).

De zeventig weken, of de vierhonderdnegentig jaar, eindigden in 34 na Christus. Als je vierhonderdnegentig aftrekt van de totale periode van drieëntwintighonderd jaar, dan blijven er in 34 na Christus 1810 jaar van deze periode over, [2300 – 490 = 1810] Wanneer je deze jaren optelt bij 34, kom je dus uit in 1844. [34 + 1810 = 1844].

“Tot tweeduizend driehonderd avonden en morgens. Dan zal het heiligdom in rechten hersteld (KJV: gereinigd). worden” (Daniël 8:14). Het aardse heiligdom is lang voor deze datum opgehouden te bestaan. Maar de tijd is nu aangebroken voor de ware reiniging van het werkelijke heiligdom. Het werk wat op Grote Verzoendag in het aardse heiligdom werd gedaan, moest nu in het hemelse heiligdom plaatsvinden. In 1844 kwam het Hooggerechtshof, tegen de uitspraak waarvan geen beroep mogelijk is, in zitting bijeen in het heilige der heiligen van het heiligdom in de hemel.

De wonderlijke profetie van de drieëntwintighonderd jaar begon met het herstel van Gods volk in hun aardse bezittingen, en met het herbouwen van de heilige stad Jeruzalem. Maar de Joden bleken opnieuw ontrouw aan de hun gegeven opdracht. En het beloofde land ging met de heilige stad over in handen van de heidenen.

De komst van Christus en Zijn dood op Golgotha, legt deze hele profetie definitief als een groot zegel vast. Dit verzekert de gelovigen, dat zij de aarde zullen beërven. En het oordeel, dat aan het einde van die wonderlijke profetische tijdsperiode begonnen is, zal de trouwe gelovigen via de “gerechtelijke uitspraak” recht geven op de eeuwige erfenis, en op de stad van God, het Nieuwe Jeruzalem.

Gebeurtenissen, die door de drieëntwintighonderd avonden en morgens definitief zijn vastgesteld.

De doop van Christus
Daniël 9:25;
Johannes 1:41–42;
Lukas 3:21.

De dood van Christus
Daniël 9:26–27

Het zalven van het heiligdom in de hemel.
Daniël 9:24

Het evangelie gaat naar de heidenen.
Daniël 9:27;
Hebreeën 2:3;
Handelingen 8:4

Begin van het gerechtelijk vooronderzoek in de hemel (het Onderzoekend Oordeel)
Daniël 8:14